ECLI:NL:RBSGR:2011:BP0339

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/44468 VRONTN/CM
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Iraanse vreemdeling in het kader van de Terugkeerrichtlijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 januari 2011 uitspraak gedaan over de bewaring van een Iraanse vreemdeling, die op 24 december 2010 in bewaring was gesteld met het oog op uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor bewaring, zoals vermeld in de Terugkeerrichtlijn, niet zijn nageleefd. De rechtbank verwijst naar het arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJ) van 30 november 2009, C-357/09 (Kadzoev), waarin is overwogen dat de mogelijkheid om een persoon om redenen van openbare orde in bewaring te stellen geen grondslag kan vinden in de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank concludeert dat het belang van openbare orde en nationale veiligheid op zich niet kan dienen als grond voor bewaring. Daarnaast is vastgesteld dat de gronden 'risico op onderduiken' en 'verdacht van een misdrijf' niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de bewaring niet rechtmatig is en beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van de uitspraakdatum. Tevens kent de rechtbank een schadevergoeding toe aan de eiseres voor de dagen die zij in detentie heeft doorgebracht, en veroordeelt verweerder in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van objectieve criteria in de nationale wetgeving voor het toepassen van bewaring in het kader van de Terugkeerrichtlijn.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Almelo
regnr.: Awb 10/44468 VRONTN/CM
uitspraak van de enkelvoudige kamer
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
naam,
geboren op geb.datum,
van Iraanse nationaliteit,
thans verblijvende in detentiecentrum te Rotterdam,
justitienummer: ,
eiseres,
gemachtigde: mr. W. Nass, advocaat te Eindhoven;
tegen
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.A. Vonk, ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
1. Procesverloop
Op 24 december 2010 is eiseres met het oog op uitzetting in bewaring gesteld (op grond van artikel 59, eerste lid onder a, Vw 2000).
Eiseres heeft op 28 december 2010 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep strekt mede tot toekenning van schadevergoeding. Bij brieven van 27 december 2010 en 3 januari 2011 zijn namens eiseres aanvullende gronden ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 januari 2011. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
2. Standpunten
Eiseres heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Hiertoe is
-samengevat weergegeven- het volgende aangevoerd.
Niet is gebleken dat de staandehouding rechtmatig heeft plaatsgevonden. Ook heeft verweerder het recht op rechtsbijstand belemmerd dan wel geschonden. Het opgegeven adres van het detentiecentrum waar eiseres zich bevond kwam niet voor op Google Maps en in het navigatiesysteem. De gemachtigde had op de dag dat hij eiseres wilde bezoeken grote moeite om het detentiecentrum te vinden. Er bevond zich op het betreffende terrein bij de luchthaven geen enkele behoorlijk herkenbare wegwijzer. Nadat de gemachtigde eindelijk het detentiecentrum had gevonden, werd hem de toegang ontzegd omdat het 16.00 uur was geweest, ondanks dat de gemachtigde had aangevoerd dat het detentiecentrum onvindbaar was. Eiseres meent dat verweerder de inrichting onvindbaar heeft gemaakt door een niet bestaand, althans onbekend adres op te geven. Er was tevens geen rechtvaardiging om de toegang voor de gemachtigde te ontzeggen.
Eiseres stelt voorts dat verweerder zijn bevoegdheid tot het opleggen van een bewaringsmaatregel gebruikt heeft tot een ander doel dan waar deze toe is verleend. In het aan haar uitgevaardigde terugkeerbesluit is vermeld dat eiseres Nederland uit eigen beweging dient te verlaten. Bij de staandehouding wilde zij dit doen om in het Verenigd Koninkrijk asiel te gaan vragen. Zo lang de bewaring voortduurt is het voor eiseres onmogelijk Nederland uit eigen beweging te verlaten. Bovendien is het terugkeerbesluit tegenstrijdig met de gronden die aan de bewaring ten grondslag liggen.
Voorts heeft eiseres gesteld dat in de beschikking tot het opleggen van de bewaringsmaatregel onvoldoende is gemotiveerd dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf, nu dit misdrijf en de feiten en omstandigheden waarop de verdenking berust niet nader zijn omschreven. Voor zover verweerder het in bezit hebben van een vals document bedoelt, beroept verweerder zich ten onrechte tweemaal hierop, aangezien ook de grond dat eiseres gebruik zou maken van een vals document is tegengeworpen aan eiseres. Eiseres wijst erop dat zij asielzoekster is en dat vrijwel alle asielzoekers gebruik maken van een reisagent die hen voorziet van valse documenten. Eiseres meent dat het verdacht zijn van een misdrijf in elk geval geen grond is voor inbewaringstelling. De andere gronden kunnen de maatregel ook niet dragen aangezien deze van toepassing zijn op alle of de meeste asielzoekers. Dit geldt ook voor het gestelde dat de openbare orde de bewaring zou vorderen omdat er aanwijzingen zouden zijn om te vermoeden dat eiseres zich aan uitzetting zou onttrekken. Ook hetgeen voor het overige in de bewaringsmaatregel gesteld wordt, wordt niet door het belang van de openbare orde gevorderd.
Volgens eiseres heeft verweerder op onjuiste althans onvolledige gronden aangenomen dat zij detentiegeschikt zou zijn, nu zij medicijnen nodig heeft en deze conclusie is getrokken door een arts die haar de benodigde medicijnen niet voorschrijft.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3. Overwegingen
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd zijn.
Nu eiseres de onrechtmatigheid van de staandehouding niet nader heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen deze niet in overeenstemming met de wettelijke vereisten heeft plaatsgevonden. Voorts is niet gebleken dat eiseres in haar belangen is geschaad in verband met het gestelde niet tijdig verkrijgen van rechtsbijstand. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zij in ieder geval rechtsbijstand had ten tijde van het gehoor op grond van artikel 59 Vw 2000 op 24 december 2010. Het aangevoerde kan derhalve niet slagen.
De procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring zijn in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is derhalve niet op die grond onrechtmatig.
Ten aanzien van de beroepsgronden van eiseres terzake van de beoordeling van de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn) van toepassing is bij het bepalen of de inbewaringstelling rechtmatig is. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van voornoemde richtlijn dient deze Terugkeerrichtlijn uiterlijk 24 december 2010 te zijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving. Nu de Terugkeerrichtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd, komt aan de Terugkeerrichtlijn per 25 december 2010 directe werking toe voor zover bepalingen daaruit onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn gesteld. De toepassing van de Terugkeerrichtlijn is overigens door verweerder niet weersproken.
In artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn is het volgende bepaald.
‘Tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, kunnen de lidstaten de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingprocedure ontwijkt of belemmert.
De bewaring is zo kort mogelijk en duurt niet langer dan de voortvarend uitgevoerde voorbereiding van de verwijdering.’
Op grond van het tweede en vierde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt de betrokken onderdaan van een derde land, als zijn bewaring niet rechtmatig is, onmiddellijk vrijgelaten. Indien blijkt dat er omwille van juridische of andere overwegingen geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer is, of dat de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich niet meer voordoen, is de bewaring niet langer gerechtvaardigd en worden de betrokkenen onmiddellijk vrijgelaten.
Verweerder heeft in de bewaringsmaatregel opgenomen dat de maatregel van bewaring wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal ontrekken. Hierbij overweegt verweerder dat eiseres
• verdacht wordt van het plegen van een misdrijf,
• niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000),
• gebruik maakt/maakte van een vals/vervalst document,
• geen vaste woon- of verblijfplaats heeft,
• niet beschikt over voldoende middelen van bestaan om in haar levensonderhoud te voorzien en om haar terugreis te bekostigen.
De rechtbank stelt vast dat in het arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJ) van 30 november 2009, C-357/09, JV 2010/30 (Kadzoev) in rechtsoverweging 70 is overwogen dat de mogelijkheid om een persoon om redenen van openbare orde en openbare veiligheid in bewaring te stellen geen grondslag kan vinden in de Terugkeerrichtlijn. Gelet op deze overweging uit het arrest, en gelet op het feit dat artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn met ingang van 25 december 2010 directe werking heeft, is de rechtbank van oordeel dat het belang van de openbare orde en nationale veiligheid op zich niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd.
Voorts stelt de rechtbank vast dat in artikel 3, onder 7, van de Terugkeerrichtlijn is bepaald dat onder ‘risico op onderduiken’ het volgende moet worden verstaan: het in een bepaald geval bestaan van redenen, gebaseerd op objectieve, in wetgeving vastgelegde criteria, om aan te nemen dat een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt, zich zal onttrekken aan toezicht’. Nu dergelijke objectieve criteria niet in de wetgeving zijn vastgelegd, overweegt de rechtbank dat de grond ‘risico op onderduiken’ niet als grond kan worden aangevoerd totdat aan het vereiste van het vastleggen van objectieve criteria in de nationale wetgeving is voldaan.
Gezien het voorgaande kan verweerder een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt naar het oordeel van de rechtbank alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, indien de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingprocedure ontwijkt of belemmert.
Gezien het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank de grond ‘verdacht van een misdrijf’ de maatregel niet dragen nu het belang van de openbare orde en nationale veiligheid niet ter beoordeling staat. Verweerder heeft aangegeven dat het verdacht zijn van een misdrijf ook ziet op het ontwijken of belemmeren van de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingprocedure maar heeft ter zitting niet nader kunnen onderbouwen waarom dit het geval is. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden ingezien waarom de verdenking van een misdrijf een ontwijking of belemmering in vorenbedoelde zin is zodat deze grond de maatregel niet kan dragen.
Ten aanzien van de gronden ‘het niet beschikken over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats en het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan om in het levensonderhoud te voorzien en om de terugreis te bekostigen’ overweegt de rechtbank als volgt. In het arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJ) van 30 november 2009, C-357/09, JV 2010/30 (Kadzoev) is in rechtsoverweging 70 overwogen dat geen van de in die zaak aangevoerde omstandigheden op zich een reden voor bewaring krachtens de bepalingen van Terugkeerrichtlijn vormen. De betreffende omstandigheden waren ‘het niet in bezit zijn van een geldig document, het niet beschikken over eigen bestaanmiddelen, het niet beschikken over een woning, het niet beschikken over middelen’. Nu deze omstandigheden overeenkomen met de hierboven genoemde aan eiseres tegengeworpen gronden is de rechtbank dan ook van oordeel dat deze gronden de maatregel niet kunnen dragen.
De rechtbank stelt vast dat, gezien het voorgaande, de grond ‘het gebruik maken van een vals document’ overblijft en dat op deze grond alleen de maatregel niet kan rusten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende gronden om de maatregel te dragen en is het beroep reeds hierom gegrond.
Het overige aangevoerde behoeft derhalve geen bespreking meer.
De bewaring dient te worden opgeheven met ingang van heden, 7 januari 2011.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiseres in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiseres ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 105,-- per dag voor de dag die eiseres vanaf 24 december 2010 heeft doorgebracht in een politiecel en € 80,-- per dag voor de dagen die eiseres vanaf 27 december 2010 heeft doorgebracht in het Huis van Bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van totaal € 1195,--
(315 + 880) zal worden toegekend.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten begroot op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting), onder aanwijzing van verweerder die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, moet voldoen.
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van
€ 1195,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten begroot op € 874,--, onder aanwijzing van verweerder die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, moet voldoen.
Aldus gedaan door mr. W.M.B. Elferink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.T. de Gooijer-Janse, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: