ECLI:NL:RBSGR:2011:BP0020

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/44269
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en bewaring van Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 januari 2011 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, hierna te noemen eiser. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en had beroep ingesteld tegen het voortduren van deze vrijheidsontneming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een terugkeerbesluit voorhanden is, maar dat eiser in 2003 een asielaanvraag heeft ingediend die is afgewezen. Dit leidde tot een meeromvattende beschikking waarin eiser is gewezen op zijn vertrekplicht en een vertrektermijn is gegund. De rechtbank oordeelt dat hiermee is voldaan aan de vereisten van de Terugkeerrichtlijn, waardoor de beoordeling van het thans genomen terugkeerbesluit buiten beschouwing kan blijven.

De rechtbank heeft verder beoordeeld of er een 'redelijk vooruitzicht op verwijdering' bestaat, zoals vereist door artikel 15, lid 4, van de Terugkeerrichtlijn. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting bleek dat verweerder op 16 december 2010 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd en op 22 december 2010 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten voor de afgifte van een laissez passer. De rechtbank concludeert dat er voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser, en dat de voortzetting van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 of de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen, in tegenwoordigheid van mr. R.A. Debets als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 januari 2011. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 10 / 44269
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiser], volgens zijn verklaring geboren op [geboortedatum] en van Algerijnse nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum te Rotterdam, hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. N.M. Weteling, advocaat te Rosmalen,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 2 september 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Bij beroepschrift van 24 december 2010 is namens eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
1.3. Naar aanleiding van dit beroepschrift heeft verweerder op 27 december 2010 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 28 december 2010.
1.4. De rechtbank heeft op 30 december 2010 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege kan blijven.
1.5. Bij faxbericht van 3 januari 2011 heeft eiser nadere stukken ingezonden.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2011, alwaar zowel eiser als zijn gemachtigde voornoemd niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.F. Verhaegh.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft bij uitspraak van 14 december 2010 (AWB 10 / 42089) de bewaring tot de dag van sluiting van het vooronderzoek, te weten 13 december 2010, rechtmatig geacht.
2.2. Ter beoordeling ligt thans de vraag of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
2.3. Namens eiser is - kort weergegeven - aangevoerd dat het besluit van 20 december 2010 niet kan worden aangemerkt als een terugkeerbesluit conform de Terugkeerrichtlijn. Nu aan de bewaring ingevolge de Terugkeerrichtlijn een terugkeerbesluit ten grondslag dient te liggen, is de bewaring onrechtmatig. Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de bewaring in strijd is met artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.5. Op 24 december 2010 is de implementatietermijn voor de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn), verstreken. Niet in geschil is dat deze richtlijn tot op heden niet in de nationale wetgeving is geïmplementeerd. Voor zover in dit geding van belang gaat het hier om bepalingen van de Terugkeerrichtlijn die onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn gesteld dan wel rechten die particulieren tegenover de staat kunnen doen gelden. Verder is eiser een onderdaan van een derde land, althans geen burger van de Europese Unie, die illegaal verblijft in Nederland. Ook verder is er geen reden de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing te achten op dit geval. Daarom zal de rechtbank de rechtmatigheid van de maatregel direct toetsen aan de Terugkeerrichtlijn, waarbij voor zover nodig de nationale wetgeving richtlijnconform wordt uitgelegd of buiten toepassing wordt gelaten.
2.6. In artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn is neergelegd dat aan een vreemdeling een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd bij wijze van, kort gezegd, startpunt van de (door de lidstaat geïnitieerde) beëindiging van illegaal verblijf. In artikel 8, onder het kopje verwijdering, is bepaald dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om het terugkeerbesluit uit te voeren. Onder dergelijke maatregelen vallen de dwangmiddelen, geregeld in artikel 8, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn, zoals bewaring. Uit artikel 8 volgt eenduidig dat voorbereiding van terugkeer en verwijdering in het kader van de Terugkeerrichtlijn de uitvoering van een terugkeerbesluit is. In artikel 15 is dwingend bepaald dat de maatregel van bewaring alleen kan worden opgelegd om de terugkeer van de desbetreffende vreemdeling voor te bereiden of om de verwijderingsprocedure uit te voeren. Dit systeem komt er naar het oordeel van de rechtbank op neer dat aan de bewaring steeds een terugkeerbesluit ten grondslag moet liggen, nu immers de enige twee toegestane doelen van de bewaring de uitvoering van een terugkeerbesluit inhouden.
2.7. Vast staat dat er in dit geval een terugkeerbesluit voorhanden is. Echter, eiser heeft in 2003 een asielaanvraag ingediend, die is afgewezen. Dit betekent dat er ten aanzien van eiser een meeromvattende beschikking is genomen, waarbij hij is gewezen op zijn vertrekplicht en hem een vertrektermijn is gegund. De rechtbank is van oordeel dat daarmee is voldaan aan de vereisten van de Richtlijn op dat punt, zodat de beoordeling van het thans genomen terugkeerbesluit reeds daarom buiten beschouwing kan blijven, nog daargelaten dat de rechtbank zich in het kader van de toetsing van een maatregel van bewaring op grondslag van een beroep tegen die maatregel, beperkt tot de constatering dat er zo'n vereist terugkeerbesluit is en de vraag of dat besluit rechtmatig is, of er een wettelijke bevoegdheid is om zo'n besluit te nemen en welk rechtskarakter (een besluit of beslissing niet zijnde een besluit) het heeft, in deze procedure niet ter beoordeling staat.
2.8. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of een “redelijk vooruitzicht op verwijdering” in de zin van artikel 15, lid 4, van de Terugkeerrichtlijn bestaat.
2.9. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder op 16 december 2010 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Op
22 december 2010 is schriftelijk is gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten inzake de in onderzoek zijnde aanvraag tot afgifte van een laissez passer (lp).
2.10. Gelet op de in onderzoek zijnde aanvraag tot afgifte van een lp en nu geen sprake is van aanknopingspunten dat er ten behoeve van eiser geen lp zal worden verstrekt en gelet op de tijd die eiser in bewaring heeft doorgebracht, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een redelijk vooruitzicht op de verwijdering van eiser, zodat dan ook vooralsnog niet gezegd kan worden dat de bewaring in strijd is met artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank acht daarbij van betekenis dat eiser zelf geen enkele actie onderneemt om aan documenten te komen dan wel om medewerking te verlenen aan zijn verwijdering.
2.11. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, dat de voortduring van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 of de Richtlijn en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.12. Vorenstaand oordeel brengt met zich dat een grondslag voor toekenning van schadevergoeding ontbreekt.
2.13. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
2.14. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen in tegenwoordigheid van mr. R.A. Debets als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2011.
w.g. mr. R.A. Debets,
griffier w.g. mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden: 6 januari 2011.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.