ECLI:NL:RBSGR:2011:BO9637

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/44362
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring en rechtsmiddelen tegen verlenging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 3 januari 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de vreemdelingenbewaring van de verzoeker. De verzoeker was in vreemdelingenbewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie op 25 januari 2010. Op 13 december 2010 heeft de verweerder, de Minister voor Immigratie en Asiel, de verzoeker meegedeeld dat de termijn van zijn bewaring met twaalf maanden werd verlengd, ingaande 25 juli 2010. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, met het doel de beëindiging van zijn vreemdelingenbewaring te bewerkstelligen.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 30 december 2010, waarbij zowel de verzoeker als de verweerder vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De rechter heeft het wettelijk kader uiteengezet, waaronder de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen wettelijke grondslag is voor de beslissing van 13 december 2010, en dat deze beslissing niet in een voor bezwaar vatbaar besluit is neergelegd. De rechter heeft geconcludeerd dat de verzoeker op elk moment beroep kan instellen tegen het voortduren van zijn vreemdelingenbewaring, wat hij ook heeft gedaan.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter beslist dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat er geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat tegen de brief van 13 december 2010. De rechter heeft ook geoordeeld dat de rechtsmiddelverwijzing onder deze brief onjuist is, maar dat dit niet leidt tot een veroordeling van de verweerder in de kosten of tot vergoeding van het griffierecht aan de verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor beslissingen omtrent vreemdelingenbewaring en de rechtsmiddelen die daartegen openstaan.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/44362, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de voorzieningenrechter
in het geding tussen
[naam verzoeker], verzoeker,
gemachtigde: mr. E.J.C. van de Laak, advocaat te Lisse,
en
de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. P. van Zijl, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Staatssecretaris van Justitie heeft verzoeker op 25 januari 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld.
1.2. Bij brief van 13 december 2010 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat de termijn van zijn bewaring wordt verlengd met twaalf maanden, ingaande 25 juli 2010.
1.3. Bij faxbericht van 23 december 2010 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, nadat de rechtbank het vorige beroep van verzoeker tegen het voortduren van zijn bewaring bij uitspraak van 26 maart 2010 ongegrond heeft verklaard.
1.4. Bij faxbericht van 27 december 2010 heeft verzoeker bij verweerder bezwaar gemaakt tegen de brief van 13 december 2010.
1.5. Bij faxbericht van 27 december 2010 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek strekt ertoe dat ten aanzien van de brief van 13 december 2010 een zodanige voorziening wordt getroffen dat de vreemdelingenbewaring van verzoeker wordt beëindigd en/of dat verzoeker niet wordt uitgezet tot verweerder heeft beslist op het bezwaar van 27 december 2010.
1.6. Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 30 december 2010.
Verzoeker is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.2. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Ingevolge artikel 93, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, wordt een ingevolge hoofdstuk 5 van deze wet genomen maatregel tot vrijheidsontneming voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb gelijkgesteld met een besluit.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, stelt Onze Minister uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 de rechtbank hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000 kan de vreemdeling beroep instellen tegen het voortduren van de vrijheidsontneming indien het beroep, bedoeld in artikel 94, ongegrond is verklaard.
Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 verklaart de rechtbank het beroep gegrond indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2.1.3. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt voor de toepassing van deze afdeling met een beschikking gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
2.1.4. Volgens artikel 15, derde lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn) wordt de inbewaringstelling in ieder geval met redelijke tussenpozen op verzoek van de onderdaan van een derde land of ambtshalve getoetst. In geval van een lange periode van bewaring wordt de toetsing aan controle door een rechterlijke instantie onderworpen.
Volgens het vijfde lid, tweede volzin, van dit artikel stelt iedere lidstaat een maximale bewaringsduur vast die niet meer dan zes maanden mag bedragen.
Volgens het zesde lid van dit artikel kunnen de lidstaten de in lid 5 bedoelde termijn overeenkomstig de nationale wetgeving slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden verlengen indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat:
a) de betrokken onderdaan van een derde land niet meewerkt, of
b) de nodige documentatie uit derde landen op zich laat wachten.
Volgens artikel 20, eerste lid, eerste volzin, van de Terugkeerrichtlijn doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 24 december 2010 aan deze richtlijn te voldoen.
2.1.5. Het voorstel tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn omvat de toevoeging van een vijfde en zesde lid aan artikel 59 van de Vw 2000. Het voorgestelde vijfde lid houdt, voor zover hier van belang, in dat de bewaring krachtens het eerste lid niet langer duurt dan zes maanden.
Het voorgestelde zesde lid houdt, voor zover hier van belang, in dat de bewaring krachtens het eerste lid in afwijking van het vijfde lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden kan worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
Voorts omvat het voorstel tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn de toevoeging van een vijfde lid aan artikel 94 van de Vw 2000, dat voor zover hier van belang inhoudt dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid.
2.2. het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft, samengevat, het volgende aangevoerd.
Er is geen wettelijke grondslag voor het nemen van de beslissing van 13 december 2010, zodat deze beslissing onbevoegd is genomen.
Als de voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder bevoegd is de beslissing van 13 december 2010 te nemen, geldt dat de rechtsmiddelverwijzing onder deze beslissing onjuist is. Tegen de beslissing van 13 december 2010 kan geen beroep worden ingesteld bij de rechtbank, maar bezwaar worden gemaakt bij verweerder. Deze beslissing is een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Verder heeft verzoeker inhoudelijke bezwaren tegen de beslissing van 13 december 2010 naar voren gebracht.
2.3. het standpunt van verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rechtsmiddelverwijzing onder de brief van 13 december 2010 juist is en dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
2.4. het oordeel van de voorzieningenrechter
2.4.1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt verweerder niet bij het nemen van een beslissing op het bezwaar van verzoeker.
2.4.2. De voorzieningenrechter volgt verzoeker in zijn standpunt dat de rechtsmiddelverwijzing onder de brief van 13 december 2010 van verweerder onjuist is. Nadat het onder 2.1.5. genoemde voorstel tot wet is verheven, staat tegen brieven als die van 13 december 2010 ingevolge het nieuwe vijfde lid van artikel 94 van de Vw 2000 beroep open op de rechtbank. Deze voorgestelde wijziging van de Vw 2000 is echter nog niet in werking getreden. Artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn verplicht verweerder er niet toe, een beslissing om de bewaring van een vreemdeling langer dan zes maanden te laten voortduren neer te leggen in een voor beroep vatbaar besluit. Omdat het begrip 'een lange periode' in artikel 15, derde lid, tweede volzin, van de Terugkeerrichtlijn niet nader is gespecificeerd en een verwijzing naar het zesde lid van dat artikel ontbreekt, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat artikel 15, derde lid, tweede volzin, van de Terugkeerrichtlijn rechtstreekse werking heeft in die zin dat verzoeker daaraan het recht kan ontlenen beroep in te stellen tegen de brief van 13 december 2010. Een dergelijk recht is ook niet noodzakelijk om het nuttig effect van de Terugkeerrichtlijn te waarborgen, omdat verzoeker op ieder door hem gewenst moment op de voet van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000 beroep kan instellen tegen het voortduren van zijn vreemdelingenbewaring, wat hij op 23 december 2010 heeft gedaan. In het kader van die beroepsprocedure kan verzoeker aanvoeren en heeft hij aangevoerd dat de bij brief van 13 december 2010 meegedeelde beslissing van verweerder onjuist is en dat zijn bewaring moet worden opgeheven. Het vooralsnog ontbreken van een wettelijke beroepsmogelijkheid tegen brieven als die van 13 december 2010 laat dan ook onverlet dat verzoeker op korte termijn een rechterlijk oordeel over die brief kan verkrijgen. De voorzieningenrechter ziet ook overigens geen noodzaak om zonder wettelijke grondslag beroep mogelijk te achten tegen de brief van 13 december 2010.
Dat het uit een oogpunt van rechtsbescherming en proceseconomie in de rede ligt om een beroep tegen wat partijen aanduiden als een verlengingsbesluit mede aan te merken als een beroep op de voet van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verweerder het bezwaarschrift van 27 december 2010 van verzoeker moet doorzenden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, in aanmerking genomen dat eiser op 23 december 2010 al een dergelijk beroep heeft ingesteld.
2.4.3. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn standpunt dat tegen de brief van 13 december 2010 bezwaar kan worden gemaakt bij verweerder. Totdat het onder 2.1.5. genoemde voorstel tot wet is verheven, schrijft de Vw 2000 niet voor dat verweerder een beslissing om de bewaring van een vreemdeling langer dan zes maanden te laten voortduren neerlegt in een voor bezwaar vatbaar besluit. Uit de Terugkeerrichtlijn valt het bestaan van een dergelijke verplichting naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin af te leiden. Of de bewaring van een vreemdeling langer dan zes maanden mag voortduren, is in de periode van 24 december 2010 tot aan de inwerkingtreding van de voorgestelde wijziging van de Vw 2000 dan ook uitsluitend afhankelijk van het antwoord op de vraag of een van de in artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn genoemde situaties aan de orde is en niet van een beslissing van verweerder. Onder deze omstandigheden is de brief van 13 december 2010 naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gericht op rechtsgevolg en daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De voorzieningenrechter vindt steun voor dit oordeel in artikel 93, eerste lid, van de Vw 2000. Uit die bepaling kan worden afgeleid dat een maatregel tot vrijheidsontneming volgens de wetgever geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Als een dergelijke maatregel wel een besluit zou zijn, zou artikel 93, eerste lid, van de Vw 2000 immers zinledig zijn voor zover betrekking hebbend op maatregelen tot vrijheidsontneming. In de Vw 2000 ontbreekt vooralsnog een bepaling die brieven als die van 13 december 2010 voor de toepassing van de Awb gelijkstelt met een besluit.
In aanmerking genomen dat verzoeker op korte termijn een rechterlijk oordeel kan verkrijgen over de brief van 13 december 2010 door beroep in te stellen tegen het voortduren van zijn bewaring, ziet de voorzieningenrechter geen reden om die brief aan te merken als een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
2.4.4. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat tegen de brief van 13 december 2010 geen bezwaar kan worden gemaakt, zodat verweerder het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk moet verklaren. Het verzoek om voorlopige voorziening moet dan ook worden afgewezen.
2.4.5. Omdat tegen de brief van 13 december 2010 van verweerder geen bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een beoordeling van de andere gronden van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.4.6. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem vergoedt of om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtsmiddelverwijzing onder de brief van 13 december 2010 is weliswaar onjuist, maar verzoeker heeft er zelf voor gekozen om een ander rechtsmiddel tegen die brief aan te wenden.
2.4.7. Derhalve beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en P. van den Berg, griffier, ondertekend.