ECLI:NL:RBSGR:2011:30933

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
AWB-10_5198 LB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag loonheffing en boetebeschikking tegen [eiseres] B.V. over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de loonheffing van € 123.762, opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009, alsmede een boete van € 56. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bij uitspraak op bezwaar van 16 juni 2010. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de naheffingsaanslag mogelijk ten onrechte of naar een te hoog bedrag is opgelegd, omdat zij niet over de benodigde administratie beschikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen aangifte loonheffing heeft ingediend en geen administratie ter inzage heeft verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag berust op een redelijke schatting van de verschuldigde belasting en dat eiseres niet overtuigend heeft aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond met betrekking tot de naheffingsaanslag, maar gegrond met betrekking tot de boetebeschikking, die wordt vernietigd. Eiseres wordt in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/5198
Uitspraak van de meervoudige kamer van 17 augustus 2011 ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: R. van de Linde),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

10/5198

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009 een naheffingsaanslag in de loonheffing (aanslagnummer [aanslagnummer] ) ten bedrage van € 123.762 opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 56.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 juni 2010 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 20 juli 2010, ontvangen bij de rechtbank op 23 juli 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij brieven van 23 juni 2011 en 24 juni 2011, ingekomen bij de rechtbank op 23 juni 2011 en 24 juni 2011, nadere stukken bij de rechtbank ingediend. Kopieën van deze stukken zijn aan eiseres verzonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2011 te 's-Gravenhage. Namens eiseres is daar verschenen R. van de Linde. Namens verweerder zijn verschenen mr. L.C.E. Jentink en mr. R.R.E. de Ruijsscher. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de beroepen met nummers AWB 10/5195 en AWB 10/5197. Tenzij anders wordt aangegeven, wordt hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

Verzoek om heropening

Bij brief van 13 juli 2011 heeft eiseres om een nieuwe mondelinge behandeling verzocht. Eiseres voert daartoe aan dat de uitnodiging voor de zitting van 7 juli 2011 naar haar boekhouder is gestuurd, dat haar boekhouder zonder haar medeweten naar de zitting is gegaan en deze door de rechtbank onverrichter zake is heengezonden. De rechtbank wijst het verzoek af. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende. Tot de gedingstukken behoort een machtiging waarin het navolgende is vermeld:
“Hierbij machtigt [persoon] eigenaar van de bedrijven [bedrijf 1] B.V. en [eiseres] B.V., dhr. R. van de Linde (geboren [geboortedatum] 1953) van R. van de Linde accountancy tot het afhandelen van alle belastingzaken incl. de rechtspraak.”.
Gesteld noch gebleken is dat de handtekening bij “ [persoon] ” op de machtiging niet zijn handtekening is en evenmin is gesteld of gebleken dat die machtiging is ingetrokken. Gelet op het bepaalde in artikel 6:17 van de Awb is de uitnodiging om ter zitting te verschijnen terecht aan de gemachtigde gezonden. Gemachtigde is op 7 juli 2011 ter zitting verschenen en is daar door de rechtbank in de gelegenheid gesteld namens eiseres het woord te voeren. Van het onverrichter zake heenzenden van de gemachtigde is dus geen sprake. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor een nieuwe mondelinge behandeling. Dat de gemachtigde eiseres niet van de uitnodiging om ter zitting te verschijnen in kennis heeft gesteld, komt, gelet op de inhoud van de machtiging, voor risico van eiseres.

Overwegingen

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.
Eiseres heeft over het betreffende tijdvak geen aangifte loonheffing ingediend en geen loonheffing afgedragen.
2.
Op 7 september 2009 is een boekenonderzoek gestart bij de directeuraandeelhouder van eiseres [eiseres] handelend onder de naam [bedrijf 1] B.V. i.o., diens andere onderneming [bedrijf 3] B.V en eiseres. Tot de gedingstukken behoort een kopie van het rapport van 20 november 2009 dat naar aanleiding van dit boekenonderzoek is opgesteld (hierna: het controlerapport).
3.
Eiseres heeft haar administratie over (het eerste deel van) 2009 tijdens het boekenonderzoek niet overgelegd. Eiseres heeft de administratie ook niet op een later moment overgelegd.
4.
In het controlerapport staat onder “4.6 Loonheffingen [eiseres] B.V.” vermeld:
“In 2007 en 2008 was [bedrijf 1] B.V.i.o. de onderneming waarvan [bedrijf 3] B.V. personeel inleende. In 2009 is het personeel ingeleend middels [eiseres] B.V. Volgens de heer [persoon] is er geen administratie van [eiseres] B.V. (meer) aanwezig voor de berekening van de betaalde lonen en de daarop gebaseerde te betalen loonheffingen over het jaar 2009.
In verband hiermee wordt de berekening gemaakt aan de hand van de verhouding tussen omzet van [bedrijf 3] B.V. en de loonheffingen over het jaar 2008 van [bedrijf 1] B.V.i.o. (de ingeleende werknemers).
Omzet ex btw 2008: loonheffingen 2008:
[bedrijf 3] B.V. € 2.920.878
[bedrijf 1] B.V.i.o. € 282.915
Verhouding 282.915/2.920.878=
9,68%
Omzet ex btw 2009: loonheffingen 2009:
“ [bedrijf 3] B.V. € 1.366.344
[eiseres] . B.V. € 132.262
9,68%van € 1.366.344 = € 132.262
Totaal loonheffingen 2009: € 132.262
Totaal opgelegde aanslagen 2009:
€ 8.500
Naheffing loonheffingen 2009: € 123.762”
5.
In onderdeel 6.2 van het controlerapport is vermeld dat een verzuimboete van € 56 zal worden opgelegd.

Geschil6. In geschil is of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht en naar het juiste bedrag zijn opgelegd.

7.
Eiseres voert aan dat de naheffingsaanslag ambtshalve en daarmee mogelijk ten onrechte of naar een te hoog bedrag is opgelegd. Zij beschikt niet over de administratie. Deze is teloor gegaan of is achtergehouden door de vorige administrateur.
8.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
9.
Verweerder heeft het standpunt van eiseres weersproken en daartoe het volgende aangevoerd. Eiseres heeft niet aan de administratieplicht van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) voldaan en heeft evenmin de vereiste aangifte gedaan. Dit brengt ingevolge artikel 27e van de AWR mee dat de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (hierna: de omkering en verzwaring van de bewijslast). De naheffingsaanslag berust op een redelijke schatting van de verschuldigde belasting. De naheffingsaanslag is eerder te laag dan te hoog, aangezien extrapolatie van loonheffing op basis van tot de gedingstukken behorende loonstroken van [eiseres] B.V. over de eerste acht weken van 2009 leidt tot een verschuldigde loonheffing van € 313.215 exclusief het werkgeversdeel van de premies werknemersverzekeringen. De boetebeschikking kan volgens verweerder vervallen.
10.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag en gegrondverklaring van het beroep met betrekking tot de boetebeschikking.
11.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

12.
Vaststaat dat eiseres voor het onderhavige tijdvak in 2009 geen aangifte loonheffing heeft ingediend. Derhalve heeft eiseres voor dit tijdvak niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 27, onderdeel a, van de AWR. Voorts staat vast dat eiseres geen administratie ter inzage heeft verstrekt. Dat, zoals eiseres stelt, de administratie teloor is gegaan of door de vorige administrateur is achtergehouden, wat daar verder ook van zij, komt naar het oordeel van de rechtbank voor risico van eiseres. In dit verband wijst de rechtbank voorts op artikel 54 van de AWR. Van overmacht in de zin van het laatste zinsdeel van deze bepaling is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Derhalve moet eiseres voor de toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast geacht worden niet volledig te hebben voldaan aan haar administratieve verplichtingen in de zin van artikel 52 van de AWR.
13.
Gelet op het voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard, tenzij eiseres doet blijken - hetgeen wil zeggen dat zij overtuigend moet aantonen - dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag onjuist is.
14.
Eiseres heeft geen feiten gesteld, laat staan overtuigend aangetoond, die zouden kunnen leiden tot het oordeel dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.
15.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag berust op een redelijke schatting. Hierbij overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar is in de berekening zoals hiervoor weergegeven onder 4 uitgegaan van de verschuldigde loonheffing over heel 2009 en ziet de naheffingsaanslag slechts op het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009, in zijn verweerschrift heeft verweerder onweersproken gesteld dat de verschuldigde loonheffing over heel 2009 ten minste € 313.215 bedroeg. De nageheven belasting (€ 123.762) is aanzienlijk minder dan de helft van dit bedrag.
16.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de boetebeschikking kan vervallen. De rechtbank sluit zich hierbij aan en zal het beroep daarom gegrond verklaren.

Proceskosten

17.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige zaak samenhangt, als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, met de zaken AWB 10/5195 en AWB 10/5198. De kosten zijn daarom op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op de helft van € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

IIIBESLISSING

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking;
  • vernietigt de boetebeschikking en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 437 aan eiseres te voldoen;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr.S.E. Postema, mr.G.J. van Leijenhorst en mr.K.M. Braun, in tegenwoordigheid van de griffier mr.M.A.H. Strik.
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. -
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. -
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.