ECLI:NL:RBSGR:2011:28664

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
AWB-11_5161
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake vernietiging persoonsgegevens in de zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, woonachtig te Almere, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de opname en uitwisseling van zijn medische gegevens in de landelijke infrastructuur voor gegevensuitwisseling in de zorg. In een brief van 27 oktober 2011 heeft verweerder echter medegedeeld dat de gegevens van eiser zijn vernietigd en dat nieuwe aanmeldingen onmogelijk zijn gemaakt. Hierdoor heeft eiser feitelijk bereikt wat hij met zijn bezwaar en beroep beoogde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen belang meer heeft bij een beslissing op het beroep, aangezien verweerder aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen. Eiser heeft ter zitting betoogd dat hij nog steeds belang heeft bij een uitspraak, omdat hij meent dat verweerder onterecht bevoegd was om zijn gegevens op te nemen en uit te wisselen. De rechtbank oordeelt echter dat dit verzoek om een principiële uitspraak niet kan worden ingewilligd, omdat er geen concreet geschil meer bestaat.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht van € 152,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5161 BESLU G CC
uitspraak van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser,
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 27 december 2010 heeft verweerder eiser bericht dat een van de zorgaanbieders van eiser medische gegevens over eiser beschikbaar heeft in zijn of haar informatiesysteem en deze (onder vermelding van het burgerservicenummer van eiser (BSN)) zijn aangemeld bij de landelijke infrastructuur voor gegevensuitwisseling in de zorg.
Bij brief van 6 februari 2011 heeft eiser verweerder gesommeerd ervoor zorg te dragen dat:
  • alle gegevens over of van eiser uit het landelijk Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) ofwel de landelijke infrastructuur voor gegevensuitwisseling in de zorg (hierna: de landelijke infrastructuur) worden verwijderd;
  • het niet meer mogelijk is dat gegevens over of van eiser via het landelijk EPD ofwel de landelijke infrastructuur uitgewisseld kunnen worden;
  • het niet meer mogelijk is (nu en in de toekomst) dat enig gegeven over of van eiser in het landelijk EPD ofwel de landelijke infrastructuur opgenomen of uitgewisseld kan worden.
Voorts heeft eiser verweerder, althans de Staat der Nederlanden, aansprakelijk gesteld voor alle geleden en te lijden schade als gevolg van de door eiser gespecificeerde gedragingen van verweerder, althans de Staat der Nederlanden.
Bij brief van 18 februari 2011 heeft verweerder gereageerd op de brief van eiser van
6 februari 2011.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 28 maart 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van 24 april 2011 heeft eiser de gronden van zijn bezwaar ingediend.
Bij brief van 16 mei 2011 heeft verweerder gereageerd op het bezwaar van eiser.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 15 juni 2011 beroep ingesteld. Bij brief van 12 juli 2011, ontvangen op 18 juli 2011, heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 27 oktober 2011 heeft verweerder eiser bericht dat de gegevens van eiser die waren opgenomen in het zogenoemd landelijk schakelpunt zijn vernietigd en dat nieuwe aanmeldingen van gegevens betreffende eiser onmogelijk zijn gemaakt.
Het beroep is op 22 november 2011 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] .

Overwegingen

1.1 Ten aanzien van de relatieve bevoegdheid van de rechtbank wordt ambtshalve het volgende overwogen. Ingevolge artikel 8:7, tweede lid, van de Awb is, indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een ander bestuursorgaan dan bedoeld in het eerste lid van dit artikel, de rechtbank bevoegd binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft. De rechtbank stelt vast dat eiser woonachtig is te Almere, zodat in beginsel de rechtbank Zwolle-Lelystad bevoegd is.
1.2 Partijen hebben ter zitting echter aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een inhoudelijke behandeling van de zaak door deze rechtbank. Gelet hierop en nu niet kan worden ingezien welk belang kan worden gediend met het in dit stadium alsnog terugverwijzen van de zaak naar de rechtbank te Zwolle-Lelystad, ziet de rechtbank om proces-economische redenen af van onbevoegdverklaring en zal zij de zaak behandelen en afdoen.
2.1 De rechtbank ziet zich vervolgens ambtshalve voor de vragen gesteld of het schrijven van verweerder van 18 februari 2011 aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen bezwaar openstaat en in welk verband vervolgens beroep kan worden ingesteld, en of eiser in het licht van de brief van verweerder van
27 oktober 2011 nog een belang heeft bij een beslissing op het beroep. De rechtbank overweegt als volgt.
2.2 De rechtbank stelt vast dat, nog daargelaten of sprake is van een appellabel besluit in de zin van de Awb, verweerder met de brief van 27 oktober 2011 feitelijk is tegemoetgekomen aan de bezwaren van eiser. Blijkens deze brief is verweerder immers tot vernietiging van de betreffende persoonsgegevens overgegaan en heeft verweerder voorts het doen van nieuwe aanmeldingen betreffende eiser onmogelijk gemaakt, een en ander zoals eiser verweerder ook heeft verzocht. Daarmee heeft verzoeker feitelijk bereikt wat hij met het indienen van bezwaar en het instellen van beroep heeft beoogd.
2.3 Ter zitting heeft eiser betoogd dat hij niettemin nog altijd een belang heeft bij een beslissing op het beroep. Daartoe heeft eiser aangevoerd dat verweerder blijkens de brief van 27 oktober 2011 op onjuiste gronden tot vernietiging van de gegevens is overgegaan, nu verweerder volgens eiser nog altijd miskent dat hij in het geheel niet bevoegd was om tot opname en vervolgens uitwisseling van de gegevens in de landelijke infrastructuur over te gaan. Volgens eiser is het besluit van verweerder tot vernietiging van de gegevens aldus ondeugdelijk gemotiveerd en heeft hij in dit opzicht belang bij een beslissing op het beroep.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank kan dit betoog van eiser niet anders worden opgevat dan als een verzoek aan de rechtbank om een principiële uitspraak te doen over de vraag of verweerder ten algemene al dan niet bevoegd is tot het opnemen en vervolgens uitwisselen van gegevens via de landelijke infrastructuur.
De rechtbank oordeelt dat het aldus nog enkel gaat om een principiële rechtsvraag die los staat van het oorspronkelijke geschil tussen partijen omtrent de aanvankelijke weigering van verweerder om tot vernietiging van de gegevens betreffende eiser over te gaan.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) is de bestuursrechter echter alleen in het kader van een concreet geschil met betrekking tot een besluit tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen. Waar een dergelijk geschil niet (langer) bestaat, kan van de rechter geen uitspraak worden gevraagd, ook niet als het gaat om de beantwoording van een rechtsvraag van principiële betekenis. De rechtbank verwijst in dit verband onder meer naar de uitspraken van de AbRS van
19 december 2007 (zaaknummer 200704286/1), 25 april 2007 (zaaknummer 200606565/1), 13 februari 1997 (AB 1997, 148), 9 december 1996 (NA 1997, 7) en 23 maart 1995 (AB 1996, 262).
Gelet op het voorgaande heeft eiser op dit punt, anders dan hij stelt, naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij een beslissing op het beroep.
2..5 Voor zover eiser betoogt dat zijn belang bij vergoeding van proceskosten voldoende belang vormt om tot een beslissing op het beroep over te gaan, oordeelt de rechtbank, overeenkomstig vaste rechtspraak van de AbRS, dat dit betoog faalt.
2.6 Nu ook overigens niet is gebleken dat eiser nog enig belang heeft bij een beoordeling in beroep van dit geschil, dient zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te veroordelen tot volledige vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht. Er zijn geen proceskosten die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt door betaling aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Fetter, rechter, in aanwezigheid van mr. B.H.L. Kleise, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.