In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 juli 2011 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende een naheffingsaanslag loonheffingen en een vergrijpboete opgelegd aan een Chinees-Indisch restaurant. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de eiseres, een vennootschap onder firma, een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd over de periode van 16 april 2008 tot en met 16 oktober 2008, ter hoogte van € 17.219, en een vergrijpboete van € 8.609. De naheffingsaanslag was gebaseerd op het feit dat er illegale werknemers in dienst waren, die niet in de loonadministratie waren opgenomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete, maar de inspecteur handhaafde zijn besluiten.
Eiseres stelde dat de naheffingsaanslag niet terecht was opgelegd, omdat er al eerder een naheffingsaanslag was opgelegd voor dezelfde belastingschuld. Ook voerde zij aan dat de boete diende te vervallen, omdat er geen cautie was verleend aan de betrokkenen tijdens de controle. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de eerdere aanslag aan de verkeerde persoon was gericht. De rechtbank volgde eiseres niet in haar stelling dat de verklaringen van de betrokkenen niet als bewijs mochten dienen, en concludeerde dat de twee koks in dienstbetrekking stonden bij eiseres.
De rechtbank oordeelde verder dat de inspecteur terecht het gebruteerde anoniementarief had toegepast, omdat de gegevens van de werknemers niet in de loonadministratie waren opgenomen. Eiseres had geen bewijs geleverd dat de werknemers niet gedurende zes maanden in dienst waren geweest. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een begunstigend beleid. De vergrijpboete werd uiteindelijk verminderd tot € 7.748, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslag en de boete, met uitzondering van de vermindering van de boete.