ECLI:NL:RBSGR:2011:23229

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
AWB-10_8526
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de minister voor burn-out en RSI door werkomstandigheden

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als beleidsmedewerkster bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder aansprakelijk gesteld voor haar medische klachten, waaronder RSI en burn-out, die zij aan haar werkomstandigheden toeschrijft. Eiseres heeft in 2009 verweerder aansprakelijk gesteld en verzocht haar ziekte als beroepsziekte aan te merken. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, wat leidde tot een bezwaarschrift en uiteindelijk een beroepsprocedure. De rechtbank heeft de zaak op 19 oktober 2011 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat eiseres sinds maart 2001 bij verweerder werkzaam was en in 2003 arbeidsongeschikt raakte. Na een periode van gedeeltelijke re-integratie meldde zij zich in 2006 opnieuw volledig ziek. Eiseres stelde dat haar klachten voortkwamen uit abnormale werkomstandigheden, waaronder hoge werkdruk en pesterijen door collega's. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres veelvuldig gebruik maakte van de computer en dat er meerdere collega's met vergelijkbare klachten waren. De rechtbank concludeert dat de RSI-klachten in overwegende mate zijn veroorzaakt door de werkzaamheden van eiseres, en dat deze klachten als beroepsziekte moeten worden aangemerkt.

Wat betreft de burn-out oordeelt de rechtbank dat er onvoldoende bewijs is voor abnormale of excessieve werkomstandigheden. Eiseres heeft aangegeven haar werk als prettig te ervaren en heeft geen vertrouwenspersoon ingeschakeld voor de ervaren pesterijen. De rechtbank concludeert dat de begeleiding tijdens het re-integratietraject niet optimaal was, maar niet zodanig dat het als abnormaal kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor de RSI, maar ongegrond voor de burn-out. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.748,-, en moet het griffierecht van € 150,- vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/8526
uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[eiseres], te [eiseres] , eiseres
(gemachtigde: mr. K. ten Broek),
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voorheen de minister van Justitie, verweerder
(gemachtigde: H.J. Kleine).

Procesverloop

Bij brief van 12 november 2009heeft eiseres verweerder aansprakelijk gesteld voor haar medische klachten, RSI (repetitive strain injury) en burn-out. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om haar ziekte als een beroepsziekte aan te merken.
Bij besluit van 17 mei 2010 heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 25 juni 2010 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 20 oktober 2010 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften, de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 30 november 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 13 januari 2011 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 13 september 2011 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. K. ten Broek.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J. Kleine en R. ten Brug.

Overwegingen

1
Eiseres was sinds maart 2001 werkzaam bij verweerder als beleidsmedewerkster, op de afdeling INDIAC (Immigratie- en Naturalisatiedienst, Informatie- en Analysecentrum), sinds 2002 in vaste dienst.
Op 8 januari 2003 werd eiseres arbeidsongeschikt, waarna zij vanaf 1 juli 2005 weer gedeeltelijk is gere-integreerd. Met ingang van 4 juli 2006 heeft eiseres zich wederom volledig ziek gemeld.
Eiseres is in verband met langdurige ziekte met ingang van 16 mei 2009 eervol ontslag verleend, op grond van het bepaalde in artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Het ontslagbesluit is in rechte vast komen te staan.
Bij schrijven van 12 november 2009 heeft eiseres verweerder aansprakelijk gesteld voor de omstandigheid dat zij thans volledig arbeidsongeschikt is.
2
Verweerder heeft het verzoek van eiseres om haar ziekte als beroepsziekte aan te merken afgewezen.
Verweerder heeft hiertoe in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften van 13 oktober 2010. Hierin wordt overwogen dat het op basis van de stukken en hetgeen tijdens de hoorzitting naar voren is gebracht niet is komen vast te staan dat de burn-out en RSI hun overwegende oorzaak hebben in de door eiseres verrichte werkzaamheden of de bijzondere werkomstandigheden waaronder zij deze moest verrichten in de periode van maart 2001 tot januari 2003. Weliswaar is gebleken dat eiseres in deze periode veelvuldig gebruik heeft gemaakt van de computer, maar niet dat sprake was van zodanige bijzondere omstandigheden waaronder de werkzaamheden moesten worden verricht dat het aannemelijk is dat de RSI en burn-out hierdoor in overwegende mate zijn ontstaan. Voorts is meegewogen dat uit de stukken blijkt dat eiseres reeds voordat zij in dienst kwam bij verweerder medische klachten had.
3
Eiseres heeft in beroep het volgende aangevoerd.
Al snel na indiensttreding kreeg zij schouderklachten als gevolg van het intensieve werken aan de computer. Meerdere medewerkers op haar afdeling hadden armklachten en twee medewerkers waren langdurig ziek door RSI. Met ingang van 8 januari 2003 heeft zij zich als gevolg van extreme pijnklachten aan haar rechterarm ziek moeten melden.
Daarnaast zijn burn-outklachten ontstaan door de werkdruk, alsmede door de wijze waarop collega’s en afdelingshoofden haar benaderden in verband met haar [buitenlandse] afkomst en accent.
Na zeer uitvoerige behandeling heeft eiseres diverse malen aangegeven het werk te willen hervatten. Aangezien verweerder geen enkel initiatief nam heeft eiseres zelf een re-integratieplan opgesteld. Er bleek geen vaste werkplek voorhanden, noch bleek verweerder de door de behandelaars nadrukkelijk geadviseerde ergonomische aanpassingen te hebben verricht. Eerst in januari 2006 werd een aanvang gemaakt met deze aanpassingen. Het langdurig uitblijven van de gevraagde aanpassingen en het moeten voortzetten van dezelfde werkzaamheden, waarbij veelvuldig en langdurig achter de computer diende te worden gewerkt, heeft er toe geleid dat eiseres dezelfde klachten aan haar linkerarm is gaan ontwikkelen. De extreme pijnklachten leidden tot slapeloosheid, depressieve klachten en uiteindelijk weer tot uitval in juli 2006.
De klachten van eiseres zijn wel degelijk in overwegende mate door het werk ontstaan. De RSI-klachten hebben zich nimmer eerder in andere werkzaamheden voorgedaan.
Eiseres stelt te hebben aangetoond welke aandoeningen er zijn opgetreden, welke diagnoses zijn gesteld en welke behandelingen hebben plaatsgevonden. Deze aandoeningen hebben zich vóór aanvang van het dienstverband niet voorgedaan.
Het enkele feit dat eiseres tien jaar eerder (andersoortige) schouderklachten heeft gehad, brengt niet met zich mee dat de RSI-klachten reeds voor aanvang van het dienstverband bestonden.
Het pesten van eiseres op de werkvloer, het uitblijven van actie hierop door verweerder, het uitblijven van ergonomische aanpassingen aan stoel, muis en computer, het uitblijven van aanpassingen aan de inhoud van het werk, het feit dat verweerder nauwelijks actie heeft ondernomen in het kader van re-integratie en het feit dat eiseres hiertoe zelf initiatief heeft moeten nemen, vormen zowel afzonderlijk als cumulatief abnormale en excessieve werkomstandigheden, die tot psychische klachten hebben geleid.
4
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5
De rechtbank overweegt het volgende.
5.1
Niet in geschil is dat bij eiseres sprake is van RSI en van een psychische ziekte, een burn-out. Tussen partijen is in geschil of in dit verband sprake is van beroepsziektes.
5.2
Ter beantwoording van die vraag dient artikel 35, aanhef en onder d, van het ARAR als uitgangspunt te worden genomen. Er is sprake van een beroepsziekte indien de ziekte in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
In een geval waarbij de ziekte van psychische aard is dient, alvorens aan hiervoor genoemde criteria wordt getoetst, eerst de vraag te worden beantwoord of met betrekking tot het werk of de werkomstandigheden sprake was van abnormale of excessieve werkomstandigheden welke, objectief bezien, tot arbeidsongeschiktheid moesten leiden.
5.3
Ten aanzien van de RSI
Uit het relaas van eiseres komt naar voren dat langdurig sprake is geweest van zeer intensief beeldschermwerk, waarbij gebruik gemaakt werd van de muis. Er was tevens sprake van een hoge werkdruk en meerdere collega’s zijn met RSI uitgevallen. Uit de medische informatie die door eiseres is verstrekt blijkt dat de behandelaars van mening zijn dat de schouderklachten van eiseres zijn veroorzaakt door het intensieve computerwerk.
Verweerder heeft aangevoerd dat de opgedragen werkzaamheden deel uitmaakten van een normale kantoorfunctie en dat de betreffende omstandigheden bij andere collega’s niet tot langdurige danwel definitieve uitval door ziekte hebben geleid. Daarbij heeft verweerder erkend dat hij in de periode in geding zijn werknemers voorlichting heeft verstrekt omtrent RSI, gelet op de risico’s verbonden aan het werken met computers. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van de behandelaars van eiseres zijn gebaseerd op een weergave van door eiseres gegeven informatie. Mede vanwege de korte periode waarin de klachten volgens eiseres zouden zijn veroorzaakt meent verweerder dat het causale verband tussen de RSI en de door eiseres van 2001 tot 2003 verrichte werkzaamheden niet aannemelijk is gemaakt.
De rechtbank acht het op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk dat de RSI hoofdzakelijk is veroorzaakt door de door eiseres bij verweerder verrichte werkzaamheden en de omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht. Uit de overgelegde medische informatie blijkt dat de RSI is opgetreden in de periode dat eiseres in het kader van haar werkzaamheden voor verweerder veelvuldig gebruik maakte van de computer. Een andere oorzaak van de RSI is niet aannemelijk geworden. Ook de door verweerder geraadpleegde bedrijfsarts bericht in zijn brief van
17 maart 2010 dat vastgesteld kan worden dat een verband bestaat tussen de klachten van eiseres en haar aanstelling, dan wel de in het kader van deze aanstelling bedongen arbeid, werkzaamheden en taken.
Verweerder heeft aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat eiseres reeds eerder, voordat zij in dienst kwam bij verweerder, schouderklachten had. De rechtbank kent hieraan echter niet die betekenis toe die verweerder daaraan gehecht wenst te zien, nu uit de stukken slechts naar voren komt dat eiseres omstreeks 1992 eenmalig last had van een schouderontsteking waarvoor zij met een drietal injecties is behandeld. Hiermee is een verband met de onderhavige klachten van eiseres niet aangetoond.
Voor de rechtbank staat dan ook voldoende vast dat betreffende de RSI sprake is van een beroepsziekte in de zin van artikel 35 van het ARAR.
5.4
Het beroep is derhalve in zoverre gegrond.
5.5
Ten aanzien van de burn-out
Eiseres heeft gesteld dat de burn-out is veroorzaakt door abnormale of excessieve werkomstandigheden. Eiseres voert hiertoe pesterijen van collega’s en het afdelingshoofd aan, alsmede de omstandigheid dat door verweerder nauwelijks actie zou zijn ondernomen in het kader van de in verband met de RSI aanbevolen aanpassingen.
De rechtbank kan echter aan hetgeen door eiseres is aangevoerd niet de conclusie verbinden dat, objectief bezien, sprake is geweest van abnormale of excessieve werkomstandigheden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat eiseres heeft aangegeven haar werk als prettig te ervaren en zij heeft zich in verband met het pesten niet tot een vertrouwenspersoon gericht. Van pestgedrag is in ieder geval in de periode vanaf 1 juli 2005 geen sprake geweest. Voorts zijn tijdens het re-integratietraject wel degelijk aanpassingen gerealiseerd, zoals een ergonomische computer, een aparte kamer en aangepaste werkzaamheden, waarop door eiseres een positieve reactie is gegeven. Mogelijk is eiseres bij de re-integratie niet altijd optimaal begeleid, echter niet is gebleken dat de begeleiding dermate marginaal was dat de rechtbank hieraan de conclusie kan verbinden dat daardoor sprake was van abnormale en excessieve werkomstandigheden die tot de psychische klachten zouden hebben geleid. Overigens is gebleken dat de directe aanleiding van het uiteindelijk uitvallen van eiseres op 4 juli 2006 was gelegen in een valpartij in de privé-feer.
5.6
Het beroep is derhalve in zoverre ongegrond.
6
De rechtbank ziet, gelet op overweging 5.3 en 5.4, aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.748,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De Rechtbank 's-Gravenhage
- verklaart het beroep voor zover dit ziet op de weigering van verweerder om de RSI als
beroepsziekte aan te merken gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 oktober 2010 in zoverre;
- herroept het primaire besluit van 17 mei 2010 in zoverre;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1.748,- , welke kosten
verweerder aan eiseres dient te vergoeden;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 150,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. C. Fetter, J.W.H.B. Sentrop en C.G. Meeder, rechters, in aanwezigheid van C.A.Y. Morison-Libourel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.