ECLI:NL:RBSGR:2010:BU7537

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/8242
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Belemmeringenwet privaatrecht in relatie tot de aanleg van leidingen voor een woonboot

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een woonbooteigenaar, en de minister van Verkeer en Waterstaat. De minister had eiser verplicht om de aanleg en instandhouding van een elektriciteitskabel, gasleiding en walkast ten behoeve van zijn woonboot te gedogen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en stelde dat de Belemmeringenwet privaatrecht (Bp) niet van toepassing was, omdat de woonboot als roerende zaak niet onder de aansluitplicht viel. De rechtbank oordeelde dat de Bp wel degelijk van toepassing was, omdat de aanleg van de leidingen noodzakelijk was voor de verbinding met het elektriciteits- en gasnet. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat er alternatieve voorzieningen beschikbaar waren die minder bezwarend waren. De rechtbank volgde de argumenten van de minister en oordeelde dat de gedoogplicht rechtmatig was opgelegd. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat de gedoogbeschikking onredelijk bezwarend was en dat deze precedentwerking zou hebben. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/8242
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[A], wonende te [plaats] eiser,
gemachtigde mr. L.W.B. Devillers,
en
de minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 6 juli 2009 heeft verweerder eiser de plicht opgelegd tot het gedogen van de aanleg en instandhouding van een elektriciteitskabel, een gasleiding en een walkast ten behoeve van de woonboot [naam] aan de [plaats].
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 augustus 2009 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter in deze rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 20 augustus 2009 (AWB 09/5439) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij verzoekschrift van 27 augustus 2009 heeft eiser het Gerechtshof 's-Gravenhage om vernietiging verzocht van het besluit van 6 juli 2009.
Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 november 2009 beroep ingesteld.
Bij beschikking van 2 februari 2010 heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage (zaaknummer 200.042.909/01) het verzoek om vernietiging afgewezen.
De zaak is op 12 oktober 2010 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L.W.B. Devillers, advocaat te 's-Gravenhage, en
mr. J.F. Koster. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
mr. drs. A. Divis-Stein, advocaat te Utrecht, en L.A.G. Verduyn Lunel, werkzaam bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Tevens was als deskundige aanwezig H.P.M. Meijer, werkzaam bij Liander N.V.
II OVERWEGINGEN
1 Eiser heeft aangevoerd dat de Belemmeringenwet privaatrecht (Bp) niet van toepassing is. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een aansluiting in de zin van de Elektriciteitswet 1998 (E-wet). Daarnaast staan de uitspraken van 7 oktober 2008 en 1 december 2008 van respectievelijk het Gerechtshof Den Haag en de voorzieningenrechter in deze rechtbank aan de toepassing van de Bp in de weg. Verweerder heeft niet met eiser overlegd over de plaatsing van de walkast en de schadeloosstelling hiervoor, zodat niet is voldaan aan de voorwaarde dat geen (kenbare) overeenstemming is bereikt. Uit de Evaluatie Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (Kamerstukken II 2002/03, 28 254, nr. 2, p. 51-52) blijkt dat de aansluitplicht alleen geldt voor onroerende zaken en een woonboot is een roerende zaak. Roerende zaken kunnen enkel met toestemming van de eigenaar van de onroerende zaak, via welke de aansluiting wordt aangelegd, worden aangesloten. Uit deze evaluatie blijkt impliciet dat de gedoogprocedure voor roerende zaken is uitgesloten. De noodzaak tot het aansluiten van de recreatieve woonboot ontbreekt, want de woonbooteigenaar kan gebruik maken van alternatieve voorzieningen en de netbeheerder kan de aansluitingen via een ander tracé aanleggen. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat de gedoogbeschikking onredelijk bezwarend is en precedentwerking zal hebben.
2 Verweerder heeft betoogd dat de Bp wel van toepassing is. Immers, er wordt een verbinding gerealiseerd tussen het gas- en elektriciteitsnet en een onroerende zaak. Dat deze onroerende zaak niet van de woonbooteigenaar is maar van eiser, is blijkens de Evaluatie Elektriciteitswet 1998 en Gaswet niet relevant. Afzonderlijk overleg over de walkast had gezien het verzet dat eiser daartegen geboden heeft, niet geleid tot overeenstemming. De aanleg van de aansluitingen via het perceel van eiser is nodig, omdat uit onderzoek is gebleken dat dat de minst belemmerende en kortste weg is. Eiser moet niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover zijn gronden zien op het criterium dat in het gebruik van zaken niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van de werk nodig is. Deze gronden heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage in zijn beschikking van 2 februari 2010 immers al beoordeeld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake zal zijn van precedentwerking.
3 In artikel 1 van de Bp is het volgende bepaald:
"Wanneer ten behoeve van openbare werken:
...
die ingevolge eene door het openbaar gezag verleende concessie worden of zijn tot stand gebracht, terwijl het openbaar belang door Ons of Onzentwege is erkend, of
van welke het algemeen nut uitdrukkelijk bij de wet is erkend,
een werk noodig is, waarvoor duurzaam of tijdelijk gebruik moet worden gemaakt van onroerende zaken, worden ieder die enig recht heeft ten aanzien van die zaken, behoudens recht op schadevergoeding, verplicht te gedoogen, dat zoodanig werk wordt aangelegd en in stand gehouden, indien naar het oordeel van Onzen Minister van Waterstaat de belangen van de rechthebbenden redelijkerwijs onteigening niet vorderen en in het gebruik van zaken niet meer belemmering wordt gebracht, dan redelijkerwijs voor de aanleg en de instandhouding van het werk noodig is".
Volgens artikel 2, vijfde lid, van de Bp kan, indien geen overeenstemming is verkregen met de rechthebbende ten aanzien van enige onroerende zaak, een verplichting als bedoeld in artikel 1, bij met redenen omklede beslissing van de minister, gehoord gedeputeerde staten van de provincie waarin de zaak is gelegen, zo nodig onder voorwaarden te stellen aan de verzoeker, worden opgelegd.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, laatste volzin, van de Bp kan ieder die enig recht heeft ten aanzien van de onroerende zaak, aan het Gerechtshof, binnen het gebied waar de onroerende zaak is gelegen, vernietiging van de gedoogplichtbeslissing verzoeken op de grond, dat daarbij ten onrechte is geoordeeld hetzij dat de belangen van de rechthebbenden ten aanzien van die zaak redelijkerwijze onteigening niet vorderen hetzij dat in het gebruik van die zaak niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs voor de aanleg, de instandhouding, de verandering of de overbrenging van het werk nodig is.
Artikel 20, eerste lid, van de E-wet, bepaalt dat een net dat door een netbeheerder is of wordt aangelegd, hersteld, vernieuwd of uitgebreid in het voor hem vastgestelde gebied, voor de toepassing van de Belemmeringenwet privaatrecht en de Belemmeringenwet Verordeningen wordt aangemerkt als openbaar werk van algemeen nut.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, van de E-wet wordt onder net verstaan: één of meer verbindingen voor het transport van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel- verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer.
Ingevolge artikel 23, eerste lid van de E-wet is de netbeheerder verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net. Het derde lid bepaalt dat een aansluiting door de netbeheerder wordt gerealiseerd binnen een redelijke termijn.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de E-wet wordt onder aansluiting verstaan: één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau.
Ingevolge artikel 39a van de Gaswet wordt een gastransportnet dat door een netbeheerder in het kader van de uitoefening van zijn taak in werking wordt gehouden, onderhouden of ontwikkeld, voor de toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht en de Belemmeringenwet Verordeningen aangemerkt als openbaar werk van algemeen nut.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d van de Gaswet wordt onder gastransportnet verstaan: niet tot een gasproductienet behorende, met elkaar verbonden leidingen of hulpmiddelen bestemd of gebruikt voor het transport van gas, met inbegrip van landsgrensoverschrijdende leidingen, hulpmiddelen en installaties waarmee dat transport ondersteunende diensten worden verricht, behoudens voor zover deze leidingen en hulpmiddelen zijn gelegen binnen de installatie van een afnemer.
4 Over de vraag of de Bp van toepassing is, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de voorzieningenrechter (rov. 5) bij uitspraak van 20 augustus 2009 overwoog, is niet van belang of sprake is van een aansluiting. Gelet op artikel 20, eerste lid, van de E-wet en artikel 39a van de Gaswet is van belang of de elektriciteitskabel, de gasleiding en de walkast deel uitmaken van het net. Dit is niet in geschil, zodat deze voorzieningen op grond van voornoemde bepalingen voor de toepassing van de Bp worden aangemerkt als openbaar werk van algemeen nut.
5 De rechtbank kan eisers stelling dat het arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 7 oktober 2008 (rolnummer 105.005.647/01) en het vonnis van de voorzieningenrechter in deze rechtbank van 1 december 2008 (rolnummer 318129/KG ZA 08-1075) in de weg staan aan de toepassing van de Bp niet volgen. Het gerechtshof heeft, kort gezegd, geoordeeld dat de rechten van de woonbooteigenaar om over het perceel van eiser naar de woonboot te gaan en te komen eindigen op 19 oktober 2009. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat na het eindigen van het gebruiksrecht van het perceel op 19 oktober 2009 geen grond bestaat voor het moeten dulden van de aansluitingen en de daarmee gepaard gaande inbreuk. De netbeheerder heeft de gedoogprocedure opgestart omdat eiser geen toestemming wilde verlenen. Dat heeft op 6 juli 2009 geleid tot oplegging van een gedoogplicht aan eiser op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Bp, zodat na 1 december 2008 sprake is van een ander juridisch kader. Daarom kunnen deze uitspraken niet in de weg staan aan toepassing van de Bp.
6 Dat de netbeheerder niet afzonderlijk met eiser heeft overlegd over de plaatsing van de walkast en de schadeloosstelling hiervoor, alvorens verweerder te verzoeken om toepassing van de Bp, betekent niet dat niet is voldaan aan de voorwaarde voor toepassing van artikel 2, vijfde lid van de Bp dat geen overeenstemming is verkregen met de rechthebbende. Eiser had immers al duidelijk gemaakt dat hij de netbeheerder geen toestemming zou geven voor de aanleg van de aansluitingen via zijn perceel. Eisers recht op schadevergoeding vloeit voort uit artikel 14 van de Bp. Deze schade kan pas worden vastgesteld na uitvoering van de werkzaamheden en in een aparte procedure ter discussie worden gesteld.
7 De rechtbank kan eisers stelling dat de aansluitplicht niet geldt voor een roerende zaak als een woonboot niet volgen. Op grond van artikel 23, eerste lid, van de E-wet is de netbeheerder verplicht degene die daarom verzoekt te voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net. Onder een aansluiting verstaat artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de E-wet weliswaar één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak, maar volgens de Evaluatie Elektriciteitswet 1998 en Gaswet (Kamerstukken II 2002/03, 28 254, nr. 2, p. 51-52) moet slechts het overdrachtspunt - in dit geval de walkast tussen het net van de netbeheerder en de installatie van de woonbooteigenaar - op een onroerende zaak liggen. Dit hoeft niet de onroerende zaak van de afnemer te zijn. In de Evaluatie wordt daarbij het voorbehoud gemaakt dat de eigenaar van de onroerende zaak toestemming moet geven. Dit voorbehoud doet echter niets af aan de uitdrukkelijke erkenning van het recht op aansluiting voor een woonboot. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen een woonboot die permanent wordt bewoond of wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden.
Gelet op het voorgaande heeft eiser ten onrechte gesteld dat de woonbooteigenaar genoegen moet nemen met voor hem ontoereikende, alternatieve voorzieningen.
8 In navolging van de voorzieningenrechter (rov. 8) overweegt de rechtbank dat de mogelijkheid tot toepassing van de Bp indien de eigenaar van de onroerende zaak geen toestemming verleent, een gegeven is dat in het verband van voornoemde evaluatie niet afzonderlijk hoeft te worden verwoord. Eisers grond dat uit de evaluatie impliciet volgt dat de gedoogplicht niet van toepassing is op roerende zaken zoals woonboten, kan derhalve niet slagen.
9 Voor de beoordeling van de noodzaak van de aanleg van het elektriciteits- en gasnet via het perceel van eiser is verder van belang of dit tracé als het minst bezwaarlijke kon worden aangemerkt. Gebleken is dat de netbeheerder ook een alternatief tracé heeft onderzocht, maar zich genoodzaakt zag te kiezen voor het tracé via het perceel van eiser. Bij het alternatieve tracé moesten kabels en leidingen worden gelegd door druk bewoond gebied en door particuliere tuinen. Ook moest een dijk worden doorkruist. Het alternatieve tracé was bovendien langer en bochtiger, wat niet alleen betekende dat dikkere kabels en leidingen moesten worden gelegd maar ook een hogere storingskans opleverde. Nu eiser zijn betwisting hiervan niet onderbouwd heeft, heeft verweerder deze argumenten terecht overtuigend geacht.
10 Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank geen reden te oordelen dat niet is voldaan aan het criterium van artikel 1 van de Bp dat het werk noodzakelijk is. Evenals de voorzieningenrechter (rov. 10) overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de Gaswet geen bepaling bevat over een aansluitverplichting niet leidt tot een ander oordeel. Omdat de gasleiding in dezelfde sleuf als de elektriciteitsleiding zou worden en is gelegd, bestond geen aanleiding voor een afzonderlijke afweging.
11 Eiser heeft gesteld dat de gedoogbeschikking onredelijk bezwarend is, omdat daaruit voortvloeit dat hij grond moet vrijhouden bij de walkast en op en rond de route van de elektriciteitsleiding en gaskabel. Deze stelling ziet op het criterium van artikel 1 van de Bp dat in het gebruik van zaken niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijs voor de aanleg en de instandhouding van het werk nodig is. Over dit criterium heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op grond van artikel 4, eerste lid, laatste volzin, van de Bp reeds het volgende geoordeeld bij voornoemde beschikking van 2 februari 2010 (rov. 3.4):
"Gesteld noch gebleken is dat [A] op grond van de beschikking een omvangrijker deel van zijn perceel moet vrijhouden dan voor de beschikbaarheid c.q. toegankelijkheid van de walkast (ten behoeve van onderhoud e.d.) noodzakelijk is. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat die vrijhoudverplichting meer belemmering in het gebruik van het perceel van [A] brengt dan redelijkerwijs nodig is voor de aanleg en instandhouding van de werken. Ook dit argument faalt."
Omdat deze overwegingen gezag van gewijsde hebben gekregen, staat het de rechtbank niet vrij anders over deze grond te oordelen.
12 Eisers stelling dat van de gedoogbeschikking precedentwerking zal uitgaan is niet relevant voor het onderhavige toetsingskader. Reeds daarom kan deze grond niet slagen.
13 Het beroep is ongegrond.
14 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.A. Steinhauser, mr. E. Kouwenhoven en mr. dr. T.L. Bellekom, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.