ECLI:NL:RBSGR:2010:BU3521

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
337050 - HA ZA 09-1580
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Litispendentie-incident tussen Nigeriaanse eiser en Shell-vennootschappen

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, gaat het om een litispendentie-incident dat is ingediend door de Shell-vennootschappen, Royal Dutch Shell PLC en Shell Petroleum Development Company of Nigeria Ltd. De eisers in de hoofdzaak zijn [eiser 1] en de Vereniging Milieudefensie. De rechtbank heeft op 1 december 2010 uitspraak gedaan in het litispendentie-incident, waarbij de Shell-vennootschappen verzochten om aanhouding van de Nederlandse procedure totdat een uitspraak van de Nigeriaanse rechter in een eerder aanhangige procedure zou zijn gedaan. De rechtbank heeft in haar overwegingen artikel 12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) besproken, dat bepaalt dat de Nederlandse rechter de behandeling kan aanhouden indien er een procedure aanhangig is in een vreemde staat tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Shell-vennootschappen onvoldoende informatie hebben verstrekt over de eerdere Nigeriaanse procedure en dat er geen gewichtige redenen zijn om de Nederlandse procedure aan te houden. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de Shell-vennootschappen afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 904,-. Tevens is de hoofdzaak doorverwezen naar de rolzitting voor conclusie van repliek op 12 januari 2011. De rechtbank heeft benadrukt dat de complexe hoofdzaak niet geschikt is voor een comparitie na antwoord en dat er een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden in het verdere verloop van de procedure.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 337050 / HA ZA 09-1580
Vonnis van 1 december 2010 in het litispendentie-incident (art. 12 Rv)
in de zaak van
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats], Nigeria,
2. de vereniging VERENIGING MILIEUDEFENSIE,
gevestigd te Amsterdam,
eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
zaakadvocaten: mr. L. Zegveld en mr. M.J.G. Uiterwaal,
procesadvocaat : mr. W.P. den Hertog,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht ROYAL DUTCH SHELL PLC,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk, hoofdkantoor houdende te Den Haag,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht SHELL PETROLEUM DEVELOPMENT COMPANY OF NIGERIA LTD,
gevestigd te Port Harcourt, Rivers State, Nigeria,
gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in het incident,
advocaat : mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
De rechtsoverwegingen
1. De rechtbank zal de procespartijen hierna ook wel aanduiden als [eiser 1], Milieudefensie, Shell Den Haag en Shell Nigeria. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het incidenteel vonnis in het bevoegdheidsincident (art. 7 Rv) van 24 februari 2010 en de daarin opgesomde eerdere processtukken met producties;
- de conclusie van repliek in het litispendentie-incident (art. 12 Rv) van 8 september 2010, met productie nr. 22 van Shell Den Haag en Shell Nigeria;
- de conclusie van dupliek in het litispendentie-incident (art. 12 Rv) van 20 oktober 2010 van [eiser 1] en Milieudefensie.
2. Voor de exacte weergave van de relatief omvangrijke vorderingen, de standpunten van beide procespartijen en de vele details van de procedure in de hoofdzaak en in het eerdere bevoegdheidsincident (art. 7 Rv) verwijst de rechtbank nu kortheidshalve naar de aan partijen en hun advocaten bekende inhoud van alle hiervoor in rov. 1 expliciet en impliciet opgesomde processtukken met alle producties.
3. In het litispendentie-incident vorderen, althans verzoeken, incidenteel eisers Shell Den Haag en Shell Nigeria dat de rechtbank Den Haag op grond van art. 12 Rv deze Nederlandse procedure zal aanhouden totdat de Nigeriaanse rechter in een kennelijk eerder aangevangen Nigeriaanse procedure tussen de [plaatsnaam] gemeenschap en Shell Nigeria een in kracht van gewijsde gegane uitspraak heeft gedaan. [eiser 1] en Milieudefensie voeren daartegen gemotiveerd verweer.
4. Artikel 12 Rv bepaalt voorzover nu van belang het volgende:
Indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, kan de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd.
5. Met artikel 12 Rv beoogde de Nederlandse wetgever te voorkomen dat er gelijktijdig twee procedures tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp worden gevoerd voor rechters van twee verschillende staten, hetgeen inefficiënt zou zijn en het gevaar van tegenstrijdige uitspraken met zich zou meebrengen. Artikel 12 Rv is in belangrijke mate ontleend aan art. 21 EEX-Verdrag, nu art. 27 EEX-Verordening. Art 12 Rv geeft de Nederlandse rechter onder voorwaarden vóór de beslissing van de buitenlandse rechter een discretionaire bevoegdheid (kan) om de latere Nederlandse procedure al dan niet aan te houden, en pas ná die buitenlandse beslissing onder voorwaarden een verplichting tot onbevoegdverklaring (verklaart).
6. Alles afwegende en mede gelet op de in rov. 5 beschreven ratio en achtergrond van art. 12 Rv ziet de rechtbank op dit moment onvoldoende gewichtige redenen om de vordering van incidenteel eisers tot aanhouding op grond van art. 12 Rv te honoreren. Daartoe is het volgende redengevend.
7. [eiser 1] en Milieudefensie wijzen er terecht op dat incidenteel eisers Shell Den Haag en Shell Nigeria welbeschouwd niet of nauwelijks informatie geven over de eerdere Nigeriaanse procedure, waarop de Shell-vennootschappen in het kader van art. 12 Rv een beroep doen maar waarvan [eiser 1] en Milieudefensie menen (naar de rechtbank begrijpt) dat daarin hun in deze Nederlandse procedure aan de orde gestelde belangen niet of niet naar behoren behartigd en/of vertegenwoordigd worden. De Shell-vennootschappen hebben bij incidentele eis als productie 4 slechts een Engelstalige Writ of Summons met een Statement of Claim overgelegd met daarop met de pen genoteerd drie verschillende data (27 oktober 2006, 30 oktober 2006 en 7 november 2006) en zij hebben bij repliek in het incident doen stellen dat inmiddels (bijna 4 jaar later) in die Nigeriaanse procedure een Statement of Defence zou zijn ingediend namens Shell Nigeria, maar verder ontbreekt elke verifieerbare toelichting op onderwerpen en stand van zaken in die eerdere Nigeriaanse procedure voor de federale rechtbank te Uyo, Nigeria waarop de Shell-vennootschappen hun incidentele vordering tot aanhouding baseren. Ook de uitgebreide Engelstalige legal opinion van Fidelis Oditah (productie 22) bevat die toelichting niet.
8. Wel kan de rechtbank op basis van het debat van partijen vaststellen dat in de eerdere Nigeriaanse procedure en in de latere Nederlandse procedure de procespartijen bepaald niet exact dezelfde procespartijen zijn, en dat die uiteenlopende procespartijen in vele opzichten tot dusverre bepaald niet exact dezelfde onderwerpen ter beoordeling en beslissing hebben voorgelegd aan de Nederlandse en aan de Nigeriaanse rechters. Bovendien kan de rechtbank in dit stadium van de procedure evenals kennelijk partijen niet overzien of en op welke termijn een beslissing van de Nigeriaanse rechter, laat staan een onherroepelijke voor erkenning en in voorkomend geval tenuitvoerlegging vatbare eindbeslissing van de Nigeriaanse rechter redelijkerwijs te verwachten is. Tenslotte heeft de rechtbank in dit stadium een discretionaire bevoegdheid tot al dan niet aanhouden, waarbij [eiser 1] en Milieudefensie enerzijds en de Shell-vennootschappen anderzijds volstrekt tegenstrijdige belangen stellen bij het al dan niet aanhouden van de Nederlandse procedure in afwachting van de onherroepelijke uitkomst van de Nigeriaanse procedure.
9. Gelet op al deze feiten en omstandigheden ziet de rechtbank op dit moment onvoldoende gewichtige redenen om de Nederlandse procedure op grond van art. 12 Rv aan te houden zoals door de Shell-vennootschappen gevorderd en/of verzocht.
10. Een zekere samenhang voor wat betreft deelonderwerpen en procespartijen tussen de Nigeriaanse procedure en de Nederlandse procedure kan de Shell-vennootschappen anderzijds op dit moment en op het eerste gezicht niet worden ontzegd. Mede gelet op het belang van het zo veel mogelijk voorkomen van niet of moeilijk verenigbare uitspraken over hetzelfde feitencomplex en/of deelonderwerp wenst de rechtbank zodra mogelijk in een later stadium van deze Nederlandse procedure, uiterlijk bij een eventueel pleidooi in de hoofdzaak, als productie van de Shell-vennootschappen een beëdigde Nederlandse vertaling te ontvangen van de tegen die tijd hopelijk beschikbare schriftelijke eindbeslissing in eerste aanleg van de federale rechter te Uyo, Nigeria. Voor aanhouding wegens die samenhang om redenen van proceseconomie en/of naar analogie van het bepaalde in art. 28 EEX-Verordening ziet de rechtbank op dit moment echter onvoldoende redenen, mede gelet op het hierna overwogene in de hoofdzaak.
11. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de incidentele vordering van Shell Den Haag en Shell Nigeria tot aanhouding wegens litispendentie afwijzen, met hun veroordeling in de proceskosten van dit incident, door de rechtbank begroot op € 904,- aan fictief salaris voor de procesadvocaat van [eiser 1] en Milieudefensie. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om bij wijze van uitzondering op de hoofdregel van art. 337 lid 2 Rv tussentijds hoger beroep open te stellen van dit incidentele vonnis, gelet op het daarover tussen de procespartijen gevoerde schriftelijk debat en gelet op de aard en omvang van deze beslissing in dit stadium van de Nederlandse procedure.
12. De rechtbank is van oordeel dat deze relatief omvangrijke en complexe hoofdzaak - evenals de hoofdzaken in de vier andere bij deze rechtbank lopende procedures over zeer kort gezegd aansprakelijkheid van Shell-vennootschappen voor de gevolgen van specifieke olielekkages in Nigeria op twee andere specifieke Nigeriaanse locaties - niet geschikt is voor het houden van een comparitie na antwoord als bedoeld in art. 131 Rv. Daarom zal de rechtbank ook deze hoofdzaak nu naar de rol verwijzen voor conclusie van repliek, in dit geval naar de rolzitting van woensdag 12 januari 2011.
13. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in de andere vier bij deze rechtbank lopende procedures de advocaten van Milieudefensie en hun andere Nigeriaanse cliënten, dat zijn de heren [A] en [B] te [woonplaats], Nigeria en de heer [C] te [woonplaats], Nigeria, in plaats van het nemen van een conclusie van repliek eerst relatief omvangrijke exhibitie-incidenten (art. 843a Rv) hebben opgeworpen, waarop door de gedaagde Shell-vennootschappen uitgebreid verweer is gevoerd. In twee van die vier zaken is op 17 november 2010 na antwoord, repliek en dupliek pleidooi in die exhibitie-incidenten (art. 843a Rv) bepaald op donderdag 19 mei 2011 voor een meervoudige kamer van deze rechtbank. Goed denkbaar is dat de advocaten van [eiser 1] en Milieudefensie ook in deze procedure eerst een art. 843a Rv-incident wensen op te werpen, zoals al aangekondigd in hun alinea nr. 381 (bladzijde 76 van 81 bladzijden) bij dagvaardingen van 27 april 2009. In dat geval zal de rechtbank er om redenen van proceseconomie naar streven om ook in deze zaak van [eiser 1] te [woonplaats] tegelijkertijd op 19 mei 2011 pleidooi in het eventuele art. 843a Rv-incident te doen plaatsvinden nadat eerst zoveel mogelijk schriftelijk is gedebatteerd bij antwoord, repliek en dupliek in ook dat eventuele exhibitie-incident in deze procedure.
14. Wel merkt de rechtbank in dat verband evenals de Shell-vennootschappen (zie hun conclusie van 28 oktober 2009, noot 9 op bladzijde 7 van 61 bladzijden) op dat [eiser 1] en Milieudefensie als hun voor art. 843a Rv kennelijk relevante productie A1 bij dagvaarding in het griffiedossier blijkbaar bij vergissing de verkeerde brief van 8 mei 2008 hebben geproduceerd, namelijk een brief van de advocaten namens [A] en [B] over de olielekkages te [plaatsnaam], Nigeria in plaats van de brief van diezelfde datum namens [eiser 1] over de onderhavige olielekkages te [plaatsnaam], Nigeria. De rechtbank verzoekt [eiser 1] en Milieudefensie dan ook om tezijnertijd alsnog de juiste productie A1 in dit geding te brengen.
De beslissingen
De rechtbank in het litispendentie-incident (art. 12 Rv):
- wijst de incidentele vordering van Shell Den Haag en Shell Nigeria af;
- veroordeelt Shell Den Haag en Shell Nigeria hoofdelijk tot betaling aan [eiser 1] en Milieudefensie van € 904,- aan proceskosten in dit incident;
De rechtbank in de hoofdzaak:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 12 januari 2011 voor conclusie van repliek in de hoofdzaak of desgewenst incidentele conclusie ex art. 843a Rv van [eiser 1] en Milieudefensie;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit incidenteel vonnis is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op woensdag 1 december 2010.