Parketnummer 09/997155-08
Datum uitspraak: 22 oktober 2010
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
gevestigd te [adres] .
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 oktober 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Backer en van hetgeen door de raadslieden van verdachte mr. M.C.J. Swart en
mr. R. Zwanenberg, advocaten te Eindhoven, en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte ten laste gelegd dat:
[verdachte]
op of omstreeks 9 januari 2007 te Gorinchem en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk
een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- een aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2006 ten name van [verdachte] [Nr.],
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft laten doen door (een) ander(en),
immers heeft/hebben voornoemde rechtspersoon en/of haar, verdachtes, mededader(s) opzettelijk op die bij/naar de Inspecteur der Belastingen te Gorinchem en/of (elders) in Nederland (digitaal) ingeleverde/gezonden aangifte voor de Omzetbelasting (over genoemd aangiftetijdvak) een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting en/of voorbelasting opgegeven, en/althans door die/een ander(en) laten opgeven en/of vermelden;
terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe heeft/hebben gestrekt, dat te weinig
belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het feit heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting en voorbelasting heeft opgegeven.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De aangifte omzetbelasting van verdachte over het 4e kwartaal van 2006 is op 9 januari 2007 elektronisch ontvangen op de computersystemen van de Belastingdienst.(2)
Deze aangifte is gedaan door [directeur verdachte en voormalig directeur Bedrijf A.] (3) die sinds 30 september 1999 enig aandeelhouder en directeur van verdachte is.(4)
Over het 4e kwartaal van 2006 heeft verdachte een bedrag van € 133.216,-- aan voorbelasting opgegeven en een bedrag van € 118.852,-- aan omzetbelasting teruggevraagd.(5)
Aan deze aangifte ligt een koopovereenkomst tussen [Bedrijf A.] en [verdachte] ten grondslag, die is opgemaakt te Noordwijkerhout en ondertekend door [directeur Bedrijf A.] (namens [Bedrijf A.]) en [directeur verdachte en voormalig directeur Bedrijf A.] voornoemd (namens [verdachte]). Op die koopovereenkomst staat vermeld dat [verdachte] van [Bedrijf A.] koopt:(6)
- de patenten rustende op het alternatieve besturingssysteem van [Bedrijf A.] en geregistreerd onder octrooinummer [Nr.],
- de pilotproductie dan wel delen daarvan van de [Bedrijf A.] [delen],
- de bij de ontwikkeling en productie behorende ontwerpen en tekeningen,
- de naamsbekendheid (goodwill) van [Bedrijf A.] alsmede de daarbij behorende website [website Bedrijf A.], en
alle overige daarbij behorende wereldwijde rechten koopt voor een totaalprijs inclusief BTW 19% van 827.050,00 euro.
Op 7 februari 2007 heeft de Belastingdienst onder vermelding van 'teruggaaf OB 4e kwart 06' een bedrag van € 118.852,-- geboekt op de rekening van verdachte.(7)
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een gefingeerde koopovereenkomst. In dit verband acht de rechtbank het navolgende van belang.
De koopovereenkomst heeft betrekking op octrooinummer [Nr.], dat op naam staat van [Bedrijf A.] In het dossier bevindt zich de verklaring van [persoon 1], die aangeeft dat hij onderzoek heeft gedaan naar dit octrooi. Voorts heeft hij verklaard dat hij wist dat het octrooi was vervallen omdat de taksen niet betaald waren. Tevens heeft hij verklaard dat hij bij brief van 31 januari 2005 (die zich eveneens in het dossier bevindt (8)) [directeur verdachte en voormalig directeur Bedrijf A.] hiervan ook op de hoogte heeft gesteld.(9) De uitkomst van het onderzoek van [persoon 1] sluit aan bij de verklaring van [persoon 2], een Dutch & European Patent Attorney, die tegenover de FIOD heeft verklaard dat voormeld octrooi met nummer [Nr.] sinds 6 december 1999 op naam stond van [Bedrijf A.] te [plaats] maar dat dit octrooi op 1 augustus 2003 is vervallen. Voorts heeft zij aangegeven dat een vervallen octrooi niets waard is.(10)
Gelet hierop dient geconcludeerd te worden dat verdachte voor het aanzienlijke bedrag van € 695.000,-- exclusief BTW een octrooi heeft gekocht van [Bedrijf A.] terwijl haar directeur, [directeur verdachte en voormalig directeur Bedrijf A.], gelet op de brief van [persoon 1] voornoemd, wist, dat dit octrooi op dat moment niets meer waard was. Het betreft hier mitsdien een niet reële koopprijs. Daarnaast is [directeur verdachte en voormalig directeur Bedrijf A.], vlak voordat deze transactie op papier werd gezet, teruggetreden als directeur van [Bedrijf A.] en heeft hij zich als directeur laten opvolgen door [directeur Bedrijf A.].(11) Laatstgenoemde heeft in dit verband verklaard dat [directeur verdachte en voormalig directeur Bedrijf A.] hem heeft gevraagd [Bedrijf A.] tijdelijk op zijn naam te zetten met de opzet dit na een paar maanden weer terug te draaien. Hij heeft voorts verklaard dat hij op verzoek van [directeur verdachte en voormalig directeur Bedrijf A.] de koopovereenkomst heeft getekend maar dat hij er verder niets van afwist.(12)
Onder deze omstandigheden kan niet anders geoordeeld worden dan dat [directeur verdachte] als bestuurder van verdachte een schijnconstructie heeft bedacht waarbij [directeur Bedrijf A.] optrad als zijn stroman. Die schijnconstructie kan alleen maar ten doel hebben gehad dat een (tijdelijke) financieringsbron werd verkregen. Immers als gevolg hiervan kon bij de belastingdienst een groot bedrag aan teruggave BTW over het 4e kwartaal van 2006 worden geclaimd. Uit het dossier blijkt dat het geld dat verdachte vervolgens van de belastingdienst heeft ontvangen door [directeur verdachte en voormalig directeur Bedrijf A.] (deels) is gebruikt om belastingschulden te betalen van onder meer zijn bedrijf [Bedrijf B.].(13)
Gelet op het voorgaande hecht de rechtbank dan ook waarde aan de verklaring die [directeur verdachte en voormalig directeur Bedrijf A.] tegenover de FIOD heeft afgelegd. Tegenover de FIOD heeft hij immers verklaard dat de koopovereenkomst inderdaad een schijnconstructie was en dat hij die heeft bedacht met als enig doel het verkrijgen van een tijdelijke financiering om latente belastingschulden te kunnen betalen.(14) Aan het ook namens verdachte ter zitting ingenomen standpunt van [directeur verdachte en voormalig directeur Bedrijf A.] dat deze verklaring onjuist is, omdat deze onder druk zou zijn afgelegd, wordt mitsdien voorbijgegaan.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de koopovereenkomst van 10 december 2006, valselijk is opgemaakt en dat [verdachte] daarmee een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting en voorbelasting heeft opgegeven. Dit heeft er vervolgens toe geleid dat de Belastingdienst een bedrag van € 118.852,-- heeft geboekt op de rekening van verdachte, terwijl deze teruggave anders niet zou zijn gedaan.
Op grond van het onder 3.3 overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende kennelijke schrijf- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging dat:
zij
op 9 januari 2007 in Nederland opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
- een aangifte Omzetbelasting over het aangiftetijdvak 4e kwartaal 2006 ten name van [verdachte],
onjuist heeft gedaan, immers heeft zij opzettelijk op die bij de Inspecteur der Belastingen in Nederland (digitaal) ingeleverde aangifte voor de Omzetbelasting (over genoemd aangiftetijdvak) een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting en voorbelasting opgegeven, terwijl dat feit ertoe heeft gestrekt dat te weinig belasting werd geheven.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die haar strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,--.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair verzocht, bij het opleggen van een geldboete, rekening te houden met de beperkte draagkracht van verdachte.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Daarnaast overweegt de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft om snel over liquide middelen te kunnen beschikken opzettelijk een onjuiste aangifte omzetbelasting gedaan. Vervolgens heeft verdachte meerdere valse stukken laten opstellen teneinde de schijn op te houden dat sprake was (geweest) van een reële overeenkomst. Verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de Belastingdienst stelt in de elektronische aangifte. Door deze handelwijze heeft de Belastingdienst voorts ten onrechte een bedrag van € 118.852,-- gestort op de rekening van verdachte. Hierdoor is de Staat der Nederlanden benadeeld.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte, blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde geldboete passend en geboden.
7. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 23 en 24 van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een geldboete van € 30.000,-- (dertigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door
mrs. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
B. Bastein en S.M. Krans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.W. Top, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2010.
(1) Waar hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal met nummer 42205, opgemaakt door de Belastingdienst/FIOD-ECD in de wettelijke vorm, door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
(2) Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 mei 2008 (AH 002, blz. 165 en 166)
(3) Proces-verbaal van verhoor van [directeur verdachte en voormalig directeur Bedrijf A.] (V01-01, blz. 619)
(4) Een geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 24 januari 2008 (D001, blz. 386)
(5) Een geschrift, te weten een uitdraai uit het informatiesysteem van de Belastingdienst (AH002e, blz. 183)
(6) Een geschrift, te weten een koopovereenkomst d.d. 10 december 2006 tussen [Bedrijf A.] en [verdachte] (D010/1, blz. 441 t/m 443)
(7) Een geschrift, te weten een overzicht van de mutaties van het rekeningnummer van verdachte (D021, blz. 525)
(8) Schriftelijk stuk (Bijlage nr D-015 blz 454)
(9) Proces-verbaal van verhoor van [persoon 1] (G06-01, blz. 717)
(10) Proces-verbaal van verhoor van [persoon 2] (G05-01, blz. 713 en 714)
(11) Een geschrift, te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel d.d. 24 januari 2008 (D002, blz. 388 en 390)
(12) Proces-verbaal van verhoor [directeur Bedrijf A.] (V02-01, blz 658)
(13) Schriftelijk stuk (bijlage nr D-003a, blz 391) en een schriftelijk stuk (bijlage nr D-020d, blz 503-504)
(14) Proces-verbaal van verhoor van verdachte (V01-03, blz. 640 t/m 648)