Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 09/23764
Datum uitspraak: 24 juni 2010
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
[naam eiseres],
geboren op [datum],
v-nummer [nummer]
eiseres,
alsmede haar minderjarige zoon [naam],
geboren op [datum],
beiden van Burundische nationaliteit,
gemachtigde mr. J. Nourhussen,
de Staatssecretaris van Justitie,
thans de minister van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Bij besluit van 3 juni 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 31 december 2007 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 1 juli 2009 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 april 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.A.M. Janssen.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit – de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen – te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan, samengevat en voor zover van belang weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
Ter onderbouwing van haar reisroute heeft eiseres geen documenten overgelegd, hetgeen haar is toe te rekenen. Daarom is het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 op eiseres van toepassing en is de oprechtheid van haar asielrelaas op voorhand aangetast. Nu eiseres op grond van de conclusies, weergegeven in het rapport taalanalyse van Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) van 23 januari 2008, eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Burundi is de door eiseres gestelde herkomst uit Burundi niet geloofwaardig.
3. Hiermee kan eiseres, die stelt afkomstig te zijn uit [plaats] te Burundi, zich niet verenigen. In het navolgende zal, voor zover thans van belang, op haar beroepsgronden worden ingegaan.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
6. Niet in geschil is dat eiseres haar reis naar Nederland niet heeft onderbouwd met het tijdens deze reis gebruikte reisdocument. In geschil is of het ontbreken van dat reisdocument aan eiseres is toe te rekenen.
7. In het voornemen van 14 augustus 2008 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres onvoldoende verklaringen heeft afgegeven over de door haar afgelegde reisroute en dat, gelet daarop, zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van het reisdocument niet aan haar is toe te rekenen. Zo weet eiseres niet met welke luchtvaartmaatschappij zij het tweede deel van haar reis heeft gevlogen en over het eerste deel van haar reis weet zij slechts aan te geven dat zij denkt met Kenya airlines te hebben gevlogen. Voorts kan eiseres geen beschrijving geven van de kleuren van het vliegtuig en weet zij niet hoeveel gangpaden het vliegtuig heeft.
In het besluit van 3 juni 2009 heeft verweerder in reactie op de zienswijze gesteld dat, nu de gemachtigde in zijn zienswijze geen nieuwe argumenten of informatie kenbaar heeft gemaakt, niet wordt afgeweken van het standpunt zoals verwoord in het voornemen.
8. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op vorenbedoeld standpunt heeft kunnen stellen. In de omstandigheid dat eiseres andere dan de door verweerder genoemde reisdetails wél heeft kunnen verstrekken heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om terug te komen van het in het voornemen ingenomen standpunt dat eiseres onvoldoende verklaringen heeft afgelegd over haar reisroute, nu het, krachtens het door verweerder gevoerde beleid, neergelegd in paragraaf C4/3.6.3 van de Vreemdelingencirculaire (hierna: de Vc 2000), aan de vreemdeling is om gedetailleerd te verklaren over zijn reis. Het betoog van eiseres dat zij zich tijdens haar reis niet in de situatie bevond om aandacht te hebben voor de door verweerder genoemde reisdetails heeft verweerder evenmin tot een ander oordeel hoeven brengen, reeds omdat eiseres dat betoog niet nader heeft toegelicht.
9. Hieruit volgt dat verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 bij de beoordeling van de aanvraag heeft mogen betrekken.
10. Als zich een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet, dient blijkens het bepaalde in paragraaf C14/3.3 van de Vc 2000, zoals dat luidde ten tijde van belang, van het asielrelaas, om het geloofwaardig te achten, een positieve overtuigingskracht uit te gaan.
11. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/ (JV 2010, 65) vloeit het volgende voort.
Indien bij verweerder twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst, kan hij, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
In beginsel mag ervan worden uitgegaan dat een vanwege verweerder door het BLT verrichte taalanalyse tot stand is gekomen onder verantwoordelijkheid van een deskundige linguïst waarvan de kwaliteit voldoende is gewaarborgd en dat de ingeschakelde taalanalist op zorgvuldige wijze is geselecteerd en onder voortdurende kwaliteitscontrole staat. Niettemin dient verweerder, indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van te vergewissen dat de taalanalyse – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
Voorts volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2010 in zaak nr. 200903085/1/V1 (LJN BM2266) dat een taalanalyse die met toepassing van de in deze uitspraak weergegeven werkwijze van de Taalstudio is opgesteld als een deskundigenrapport moet worden aangemerkt.
12. Zoals eiseres in beroep naar voren heeft gebracht blijkt uit het rapport taalanalyse niet welke onderwerpen met betrekking tot de beweerde herkomstomgeving tijdens het taalanalysegesprek aan de orde zijn geweest, noch blijkt daaruit welke informatie eiseres ten aanzien daarvan niet kon verschaffen. De summiere weergave van het relaas van eiseres en hetgeen de taalanalist daarover in het rapport taalanalyse heeft opgemerkt kan de conclusie dat eiseres niet in staat is om concrete en gedetailleerde informatie te verschaffen over haar beweerde herkomst niet dragen.
Het in reactie op het taalanalyserapport opgestelde rapport contra-expertise, dat in de bestuurlijke fase is overgelegd, is conform de werkwijze van de Taalstudio, als weergegeven in voornoemde Afdelingsuitspraak van 16 april 2010, opgesteld. Voorts in aanmerking genomen de in het rapport contra-expertise genoemde kwalificaties van de opsteller, zal de rechtbank dit rapport als deskundigenrapport aanmerken.
In bedoeld rapport heeft de heer [naam] na analyse van de ten behoeve van de taalanalyse gemaakte bandopname, vermeld dat eiseres in staat is gebleken op juiste wijze (de omgeving van) [plaats] te beschrijven. Daarnaast vermeldt het rapport dat eiseres de namen van de verschillende wijken van [plaats], van een ziekenhuis, een rivier en een school in [plaats] kan noemen en dat zij heeft kunnen verklaren over de aanwezigheid van een kleine en een grote markt ‘on the Jabe side’. In het aan het besluit ten grondslag gelegde weerwoord van het BLT, dat is opgesteld in reactie op voornoemd rapport contra-expertise, heeft het BLT aangegeven dat, nu de gegeven landeninformatie voor een buitenstaander overtuigend kan zijn, terwijl dit voor het BLT, vanuit een bredere ervaring en meer achtergrondkennis, niet het geval is, niet veel gewicht moet worden gehecht aan het oordeel van de contra-expert op dit punt. Met deze opmerkingen is het BLT niet ingegaan op genoemde bevindingen van de heer [naam], noch is daarmee op concrete wijze, aan de hand van de bandopname, een onderbouwing gegeven van de conclusie dat eiseres niet in staat is concrete en gedetailleerde informatie te verschaffen over haar beweerde herkomstomgeving, zodat de taalanalyse in zoverre niet inzichtelijk is.
13. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat niet duidelijk is op welke wijze de taalanalist in zijn conclusie dat zij qua spraak eenduidig niet is te herleiden tot Burundi, rekening heeft gehouden met het langdurige verblijf van eiseres in de Democratische Republiek Congo (hierna: de DRC). Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
14. In het eerste gehoor, gelezen in samenhang met de bij brief van 17 juli 2008 ingediende correcties en aanvullingen, heeft eiseres verklaard dat zij vanaf haar zesde tot haar achttiende levensjaar bij haar oom in de DRC heeft gewoond en aldaar (basis)onderwijs heeft gevolgd. Verklaringen van dezelfde strekking zijn door eiseres afgelegd in het ten behoeve van de taalanalyse opgenomen gesprek.
Zoals in de in beroep ingelaste zienswijze, alsmede in de door de Taalstudio op 15 januari 2009 opgestelde, en op 22 januari 2009 aan verweerder toegezonden, dossieranalyse is opgemerkt, is de spraak van eiseres mogelijk beïnvloed door haar verblijf in de DRC en noemt het rapport weliswaar haar verblijf in de DRC, maar is niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de taalanalist met dat verblijf, wat betreft zijn conclusies over haar herkomst, rekening heeft gehouden. Ook het weerwoord van het BLT bespreekt niet waarom de door eiseres gegeven toelichting, dat zij langere tijd in de DRC heeft gewoond en onderwijs heeft gevolgd, niet te verenigen is met haar spraak. Dit klemt te meer nu de heer [naam] in zijn rapport heeft gewezen op specifieke kenmerken in de spraak van eiseres, die wijzen op de invloed van een verblijf in de DRC.
Aldus is ook op dit onderdeel sprake van een onvoldoende inzichtelijk rapport. Verweerder heeft door ter zake geen nader onderzoek te verrichten, niet voldaan aan de op hem ingevolge artikel 3:2 van de Awb rustende vergewisplicht.
15. Ten aanzien van de beheersing door eiseres van het Kirundi overweegt de rechtbank als volgt.
16. Volgens het rapport taalanalyse heeft eiseres op de opname verteld dat zij alleen Swahili spreekt en slechts een paar woorden Kirundi kent. Zij noemt de woorden Kirundi die zij kent en vertaalt enkele woorden vanuit het Swahili naar het Kirundi. De taalanalist concludeert dat eiseres geen actieve kennis heeft van het Kirundi, maar slechts enkele woorden Kirundi kent die zij niet correct kan uitspreken.
De heer [naam] heeft in zijn rapport in tegenstelling daarmee aangegeven dat eiseres op de opname verklaart dat zij met vreemden op straat Kirundi spreekt, hoewel zij niet kan stellen dat ze vloeiend Kirundi spreekt (pagina 5). Verder geeft de heer [naam] aan dat eiseres op de opname een ‘working knowledge’ toont van het Kirundi, door middel van ‘cued translations’ en ‘sustained conversation with the interpreter’, waarbij hij verwijst naar tracks 6 en 7 van de opname (pagina 4).
De stellingen van de taalanalist van BLT aangaande zowel hetgeen eiseres zelf heeft verklaard over haar kennis van het Kirundi als de kennis die zij heeft getoond op de opname worden dus feitelijk en onder verwijzing naar de betreffende delen van de opname door de heer [naam] weersproken.
In reactie daarop heeft het BLT in zijn weerwoord betoogd dat van iemand die geboren en getogen is in Burundi verwacht mag worden dat zij enige actieve kennis heeft van het Kirundi, ook als Swahili de eerste taal is, waarbij wordt verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Burundi van november 2006 (hierna: het ambtsbericht) en waaruit, naar het BLT stelt, blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat Burundezen geen Kirundi spreken en Burundezen die Swahili spreken ook het Kirundi machtig zijn.
17. De rechtbank stelt vast dat het BLT in zijn weerwoord niet is ingegaan op de bevindingen van de heer [naam] dat eiseres niet slechts enkele woorden in het Kirundi kan spreken, maar een ‘working knowledge’ heeft van die taal en die kennis onder meer heeft getoond door middel van een doorlopend gesprek in die taal. Gelet op de heldere, feitelijke en eenvoudig te controleren bevindingen van de heer [naam] lag dat echter wel op de weg van het BLT en heeft het BLT niet kunnen volstaan met de opmerking dat het ambtsbericht vermeldt dat het nauwelijks denkbaar is dat personen van Burundese nationaliteit geen Kirundi kunnen spreken. Dát eiseres geen Kirundi zou spreken is nu juist gemotiveerd betwist door de contra-expert. Gelet daarop kon verweerder in zijn besluit niet volstaan met een verwijzing naar dat weerwoord.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de inhoud van het ambtsbericht niet kan leiden tot de door verweerder beoogde conclusie, reeds omdat ook het BLT zich niet op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in het geheel geen Kirundi spreekt; zij kent immers ook volgens het BLT enkele woorden. Daar komt bij dat aan bedoelde passage uit het ambtsbericht, gegeven de context, niet zonder meer de betekenis toekomt die verweerder daaraan hecht. In dat verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2007 (zaak nr. 200703094/1; JV 2007, 481).
18. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
19. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
De genoemde kosten dienen, aangezien eiseres met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 3 juni 2009;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,-. Dit bedrag dient te worden betaald aan de griffier van deze nevenzittingsplaats, waarvoor verweerder een nota zal worden toegestuurd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, voorzitter, en mr. O.A.P. van der Roest en mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2010.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).