ECLI:NL:RBSGR:2010:BP8072

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
782329 \ RL EXPL 08-20288
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor langdurige vertraging van vlucht op basis van EU-verordening 261/2004

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen EUclaim B.V. en ArkeFly, naar aanleiding van een vordering tot financiële compensatie op basis van Verordening (EU) nr. 261/2004. De zaak betreft een vlucht van Fortaleza (Brazilië) naar Amsterdam op 19 februari 2008, waarbij de passagier meer dan 51 uur later op de bestemming aankwam dan oorspronkelijk gepland. De kantonrechter honoreert de aanspraak van de passagier op compensatie, in navolging van het Sturgeon-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dat bepaalt dat passagiers recht hebben op compensatie bij langdurige vertraging, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden.

De luchtvaartmaatschappij ArkeFly voerde aan dat de vertraging het gevolg was van overmacht, namelijk technische problemen met het toestel tijdens een eerdere vlucht. De kantonrechter verwierp dit verweer, omdat de luchtvaartmaatschappij niet kon aantonen dat de vertraging niet te vermijden was, zelfs niet met het treffen van alle redelijke maatregelen. De rechter oordeelde dat de technische problemen inherent zijn aan de normale bedrijfsvoering van de luchtvaartmaatschappij en dat ArkeFly niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van buitengewone omstandigheden.

Daarnaast werd de vordering tot terugbetaling van de ticketprijs behandeld, omdat de passagier in een lagere klasse was geplaatst dan waarvoor het ticket was gekocht. De kantonrechter oordeelde dat EUclaim recht had op terugbetaling van 75% van de ticketprijs, na aftrek van een eerder ontvangen bedrag. De totale vordering werd vastgesteld op € 667,50, vermeerderd met wettelijke rente. ArkeFly werd veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie 's-Gravenhage
AmO
Rolnummer: 782329 \ RL EXPL 08-20288
5 oktober 2010
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EUclaim B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Brummen,
eisende partij,
gemachtigde: aanvankelijk mr. J.M. van Meggelen, thans mrs. R. Bos en C.W.J. de Bont,
tegen
de besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V.,
mede handelend onder de naam ArkeFly,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde partij,
gemachtigde: mrs. R.L.S.M. Pessers en A.K. Sjouw.
Partijen worden hierna aangeduid als "EUclaim" en "ArkeFly".
Procedure
1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen stukken:
- het tussenvonnis van 21 april 2009 en de daarin genoemde stukken;
- de nadere conclusie van de zijde van ArkeFly, met producties;
- de nadere akte van de zijde van EUclaim, met producties;
- de antwoordconclusie van de zijde van ArkeFly;
- de rolbeslissing van 15 juni 2010, waarbij ArkeFly is verzocht vertalingen in het geding te brengen van door haar overgelegde, in een buitenlandse taal gestelde stukken;
- de akte overlegging producties van de zijde van ArkeFly, met producties;
- de reactie op overlegging vertaling producties van de zijde van EUclaim.
Verdere beoordeling
2. De kantonrechter volhardt bij zijn tussenvonnis van 21 april 2009, dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
3. In dat tussenvonnis is vastgesteld dat EUclaim gerechtigd is de onderhavige vorderingen jegens ArkeFly geldend te maken. Voorts is vastgesteld dat EG-Verordening 261/2004 (hierna wederom: de Verordening) in deze van toepassing is.
De beoordeling van de vraag of ArkeFly gelet op het bepaalde in de Verordening gehouden is [belanghebbende] te compenseren voor het feit dat hij ongeveer 51 uur later dan de geplande aankomsttijd is aangekomen op de luchthaven van bestemming, is bij dat tussenvonnis aangehouden in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans geheten: Hof van Justitie, hierna aan te duiden als: HvJ) naar aanleiding van de verzoeken om prejudiciële beslissingen in de zaak met nummers C-432/07 en C 402/07.
Aanspraak op compensatie
4. De hiervoor bedoelde uitspraak heeft het HvJ inmiddels gegeven in het arrest van 19 november 2009, NJ 2010/137, LJN: BK4714 (verder: het Sturgeon-arrest). Daarin is - voor zover voor de onderhavige zaak van belang - beslist dat op het in de Verordening toegekende recht op compensatie als bedoeld in artikel 7 ook aanspraak bestaat in het geval van een langdurige vertraging, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat deze vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Van een langdurige vertraging is naar het oordeel van het HvJ sprake indien de eindbestemming drie of meer uren na de oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij geplande aankomsttijd wordt bereikt.
5. Arkefly heeft naar aanleiding van dit arrest betoogd dat opnieuw prejudiciële vragen aan het HvJ gesteld dienen te worden, onder meer omdat het Sturgeon-arrest in strijd is met het eerder door het HvJ gewezen IATA-arrest van 10 januari 2006 (NJ 2006/372, LJN: AU9523) en omdat de Verordening (bij de uitleg die het HvJ in het Sturgeon-arrest daaraan heeft gegeven) in strijd is met het Verdrag van Montreal (d.d. 28 mei 1999, Trb. 2001/91) en verschillende communautaire rechtsbeginselen.
Overwogen wordt dienaangaande dat de nationale rechter gebonden is aan hetgeen het HvJ heeft beslist over de uitlegging of de geldigheid van een handeling van een instelling van de gemeenschap (zoals de Verordening). Het staat de nationale rechter weliswaar vrij om zich, zo deze dit nodig oordeelt, opnieuw tot het HvJ te wenden met nadere prejudiciële vragen, maar in zo'n geval kan niet de geldigheid van het gewezen arrest aan de orde komen (HvJ 5 maart 1986 (Wünsche), LJN BE6107). Het aan het HvJ voorleggen van de door ArkeFly geformuleerde vragen zou in feite neerkomen op het aan de orde stellen van de geldigheid van het Sturgeon-arrest, hetgeen zoals vermeld niet is toegestaan. Het Sturgeon-arrest is naar het oordeel van de kantonrechter voorts voldoende duidelijk en laat geen ruimte voor twijfel omtrent de geldigheid van de Verordening. Het Sturgeon-arrest geeft de kantonrechter dan ook geen aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen aan het HvJ. De kantonrechter zal de onderhavige zaak derhalve thans afdoen en zich daarbij baseren op hetgeen is beslist in het Sturgeon-arrest.
6. Het verweer van ArkeFly, dat inhoudt dat het hier niet gaat om een annulering maar om een vertraging, baat haar niet. Uit de beslissing van het HvJ in het Sturgeon-arrest volgt immers dat in het geval van [belanghebbende]- waarin de eindbestemming circa 51 uur later dan oorspronkelijk gepland is bereikt - ook aanspraak bestaat op de in artikel 7 van de Verordening vermelde compensatie.
Overmacht
7. Daarmee komt de kantonrechter toe aan het beroep van ArkeFly op overmacht op de voet van artikel 5 lid 3 van de Verordening. In dat artikelonderdeel is bepaald dat geen compensatie verschuldigd is indien de annulering het gevolg is van "buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden". Het HvJ heeft in het Sturgeon-arrest in feite beslist dat dit artikel analoge toepassing vindt in het geval van een langdurige vertraging.
8. ArkeFly beroept zich wat dit verweer betreft op de volgende omstandigheden.
Het toestel waarmee de geboekte vlucht zou worden uitgevoerd heeft tijdens een daaraan voorafgaande rondvlucht naar de Nederlandse Antillen, een zeer grote vertraging opgelopen ten opzichte van het vluchtschema, door problemen met de verlichting van de landingsbaan op Sint Maarten, de constatering van een brandstoflek aan de zogenaamde "center fuel tank" en het herstel van dat mankement. Uiteindelijk heeft ArkeFly een huurtoestel ingezet om de geboekte vlucht mee uit te voeren.
9. Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ kunnen de in punt 14 van de considerans van de Verordening genoemde gebeurtenissen leiden tot de in artikel 5 lid 3 van de Verordening bedoelde buitengewone omstandigheden, indien deze hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen. De vervoerder moet aantonen dat zelfs met inzet van alle beschikbare materiële en personeelsmiddelen - voor zover dit geen onaanvaardbare offers zou hebben gevraagd - een annulering of langdurige vertraging als gevolg van de buitengewone omstandigheden kennelijk niet was te vermijden.
Technische problemen kunnen uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening vormen, indien zij voortvloeien uit gebeurtenissen die niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij en deze luchtvaartmaatschappij daarop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of oorsprong van die gebeurtenis. Dit zou volgens het HvJ bijvoorbeeld het geval zijn in het geval van de bekendmaking van een verborgen fabricagefout van een in gebruik genomen toestel of van beschadiging door sabotage of terrorisme (HvJ 22 december 2008 [Wallentin-Hermann], NJ 2009/230, LJN BG9388).
10. De door ArkeFly opgevoerde technische problemen zijn naar het oordeel van de kantonrechter omstandigheden die voortvloeien uit gebeurtenissen die inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van ArkeFly. Dat het probleem mogelijk is ontstaan door de lange wachttijd op Sint Maarten, doet daaraan niet af.
Een probleem met de verlichting van de langdingsbaan kwalificeert als een "vliegveiligheidsprobleem dat gevolgen heeft voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert" als bedoeld in punt 14 van de considerans van de Verordening. Uit de stellingen van ArkeFly volgt echter niet dat die gebeurtenis op zichzelf gepaard is gegaan met buitengewone omstandigheden die hoe dan ook niet voorkomen hadden kunnen worden door het treffen van aan de situatie aangepaste maatregelen. In het bijzonder valt niet in te zien waarom ArkeFly het huurtoestel niet op een vroeger moment heeft ingezet voor de geboekte vlucht. Zou moeten worden aangenomen dat de vertraging van [belanghebbende] (al dan niet rechtstreeks) door dit probleem is veroorzaakt, dan baat het beroep daarop ArkeFly dus niet. Het beroep op overmacht wordt verworpen.
11. Het verweer van ArkeFly faalt in zoverre, gelet op het vooroverwogene. Nu voor het overige is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van een op artikel 7 van de Verordening gebaseerde compensatie, is de vordering tot betaling van € 600,- toewijsbaar. De gevraagde wettelijke rente daarover is toewijsbaar met ingang van 13 juni 2008, nu ArkeFly blijkens de op dat punt niet weersproken stellingen van EUclaim, op die datum door de brief van EUclaim van 29 mei 2008 in verzuim is geraakt.
Terugbetaling ticketprijs
12. Partijen zijn het er over eens dat [belanghebbende] door ArkeFly in een lagere klasse is geplaatst dan waarvoor zijn ticket is gekocht. EUclaim vordert op die grond en gelet op het bepaalde in artikel 10 lid 2 onder c van de Verordening, terugbetaling van 75% van de ticketprijs. Deze ticketprijs stelt EUclaim op € 840,-. Dat is de prijs waarvoor ArkeFly op haar website een retourvlucht zonder hotel in de door [belanghebbende] geboekte "comfort class" aanbiedt.
13. De aanspraak op terugbetaling op de aangevoerde grondslag wordt door ArkeFly - behoudens het ontvankelijkheidsverweer dat in het tussenvonnis reeds is verworpen - niet weersproken. Wel betwist zij de hoogte van de aanspraak. Deze zou volgens haar moeten worden gebaseerd op de reële ticketprijs van € 580,-. Van het verschuldigde bedrag heeft [belanghebbende] al € 150,- terugontvangen. De aanspraak dient met het bedrag van deze betaling te worden verminderd. Aangezien EUclaim deze stellingen ten verwere van ArkeFly niet heeft weersproken en daarin ook geen aanleiding heeft gezien haar eigen stellingen nader te onderbouwen, zal de kantonrechter uitgaan van de juistheid van de stellingen van ArkeFly en op grond daarvan de aanspraak van EUclaim vaststellen.
14. De vordering is toewijsbaar tot een bedrag van € 67,50 en wel op grond van de volgende overwegingen. [belanghebbende] heeft een retourticket gekocht. De plaatsing in een lagere klasse heeft echter betrekking op een enkele reis. Uitsluitend voor een enkele reis bestaat dus aanspraak op terugbetaling van de ticketprijs. De kantonrechter merkt de helft van het retourticket aan als de prijs voor het ticket enkele reis. Dit betekent dat EUclaim op de voet van artikel 10 van de Verordening aanspraak heeft op 75% van de helft van € 580,-, dus op € 217,50. Daarop strekt in mindering het door [belanghebbende] reeds ontvangen bedrag van € 150,-. De wettelijke rente is verschuldigd vanaf de achtste dag na het uitvoeren van de vlucht, dus vanaf 29 februari 2008.
Kosten
15. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar, aangezien ArkeFly de vordering in zoverre heeft weersproken en EUclaim in dat verweer geen aanleiding heeft gezien haar stellingen nader te onderbouwen.
16. ArkeFly zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
I. veroordeelt ArkeFly om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan EUclaim te voldoen, een bedrag van € 667,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als volgt:
- over € 67,50,- over de periode van 29 februari tot 13 juni 2008 en
- over € 667,50,- vanaf 13 juni 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt ArkeFly in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van EUclaim begroot op € 575,30, waarvan € 300,- aan salaris voor de gemachtigde;
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. J.C. Gerritse en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2010.