ECLI:NL:RBSGR:2010:BP5344

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/6777
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van een verblijfsaanvraag wegens niet in persoon betalen van leges

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.M. Pot, en de minister voor Immigratie en Asiel, vertegenwoordigd door mr. R.C. van Keeken. De zaak betreft de buiten behandelingstelling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, omdat de eiser niet in persoon de verschuldigde leges had betaald. De gemachtigde van eiser had een afspraak gemaakt met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om de aanvraag in te dienen, maar alleen de gemachtigde verscheen op de afspraak. De IND had de eiser voorafgaand aan de afspraak schriftelijk geïnformeerd over de verplichting om de leges in persoon te voldoen. Ondanks deze duidelijke communicatie heeft de eiser ervoor gekozen om de aanvraag in te dienen zonder aan deze verplichting te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende gelegenheid had gekregen om het verzuim te herstellen, maar dat hij en zijn gemachtigde ervoor hadden gekozen om de aanvraag toch in te dienen, wetende dat dit niet aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht buiten behandeling was gesteld, omdat de eiser niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van de aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en stelde vast dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/6777
V-nr: 070.206.8451
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1970, van Georgische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. H.M. Pot, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 30 juli 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “klemmende redenen van humanitaire aard” buiten behandeling gesteld. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 januari 2010 ongegrond verklaard. Op 19 februari 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig L. Totosashvili, tolk in de Georgische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Standpunten
1. Verweerder heeft zich in de bestreden beschikking op het standpunt gesteld dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. Bij brief van 14 juli 2009 is eiser in de gelegenheid gesteld om op 31 juli 2009 in persoon op het IND-kantoor te verschijnen teneinde zijn aanvraag in te dienen en alsdan het verschuldigde legesbedrag in persoon te voldoen. Deze brief biedt gelegenheid tot herstelverzuim als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu eiser geen gevolg heeft gegeven aan de brief van 14 juli 2009 en de verschuldigde leges niet in persoon heeft betaald, is de aanvraag ingevolge artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb terecht niet in behandeling genomen. Het gegeven dat de gemachtigde in bezwaar heeft aangegeven dat gemeld is dat eiser niet bij de afspraak in persoon aanwezig zou zijn doet hier niet aan af. Eiser is, op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb in bezwaar niet gehoord.
1.1. Ter zitting heeft verweerder het in het bestreden besluit ingenomen standpunt, dat de buitenbehandelingstelling mede is gebaseerd op het niet overleggen van de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde stukken, verlaten.
2. Eiser heeft in beroep de volgende gronden naar voren gebracht. Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is bepaald dat het indienen van een aanvraag ook op andere wijzen dan in persoon kan. Eiser heeft een beroep gedaan op artikel 4:84 van de Awb. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom hier geen gehoor aan is gegeven. Verweerder is niet ingegaan op hetgeen eiser naar voren heeft gebracht met betrekking tot de reden dat hij niet in persoon verschijnt. Eiser is in strijd met de Awb geen hersteltermijn voor het betalen van de leges gegund. Verder zijn er gevallen bekend waarbij verweerder aanvankelijk ook de eis stelde dat de aanvrager in persoon diende te verschijnen, en bij niet verschenen tot buiten behandelingstelling besloot, maar deze beschikking alsnog introk en de aanvrager in de gelegenheid stelde alsnog de leges te betalen. Er is derhalve geen sprake van kenbaar en consistent beleid. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat verweerder een belangenafweging heeft gemaakt. Verweerder heeft ten onrechte afgezien van horen in bezwaar. In het kader van de noodzaak tot hoor en wederhoor, het beginsel van fair play en een zorgvuldige besluitvorming had eiser in bezwaar gehoord dienen te worden.
Regelgevend kader
3. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb - voor zover hier van belang – kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen indien:
- de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
- de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
4. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, is de vreemdeling in de door de minister te bepalen gevallen en volgens de door de minister te geven regels leges verschuldigd ter zake van de aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
5. Ingevolge artikel 3.34, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000, voor zover hier van belang, bedragen de leges voor het indienen van een aanvraag als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 door een vreemdeling die niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) € 331,--. Ingevolge artikel 3.34i, eerste lid, van het VV 2000, in werking getreden op 10 april 2009, dienen de leges bedoeld in onder meer artikel 3.34 Vv 2000 door de vreemdeling in persoon aan het IND-loket te worden voldaan.
6. In paragraaf B1/9.6.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is bepaald dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld de verschuldigde leges per kas of per pin ter plekke aan de kas te voldoen. (..) Indien de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per pin heeft voldaan, stelt de IND-ambtenaar de vreemdeling ingevolge het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb mondeling in de gelegenheid om het verzuim te herstellen en alsnog ter plekke de verschuldigde leges per kas of per pinbetaling te voldoen. In dat geval is er geen reden om langer herstel verzuim te verlenen dan het tijdsverloop dat in de regel gemoeid is met de handeling van kas- of pinbetaling. Als betrokkene geen gebruik maakt van de hem geboden gelegenheid om het verschuldigde legesbedrag alsnog te voldoen, en de vreemdeling persisteert om zijn aanvraag in te dienen, wordt de aanvraag direct ter plaatse door de IND-ambtenaar buiten behandeling gesteld.
Beoordeling van de beroepsgronden
7. De beroepsgrond dat het besluit geen stand kan houden omdat het geen wettelijk vereiste is dat de aanvraag in persoon wordt ingediend, wordt verworpen. Verweerder heeft aan de buitenbehandelingstelling van de aanvraag immers niet ten grondslag gelegd dat de aanvraag niet in persoon is ingediend.
8. De rechtbank verwerpt ook het betoog van eiser dat geen wettelijk voorschrift verplicht tot het in persoon betalen van de leges. Uit artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 in samenhang met de artikelen 3.34 en 3.34i van het VV 2000 volgt dat de vreemdeling ingevolge een wettelijk voorschrift verplicht is de leges in persoon te voldoen aan het IND-loket.
9.1. Vervolgens is in geschil of aan eiser voldoende gelegenheid is geboden het verzuim, dat de leges niet in persoon waren voldaan, te herstellen.
9.2. In artikel 4:5, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de aanvraag op de daar genoemde gronden buiten behandeling kan worden gesteld, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Dit voorschrift dient zo te worden uitgelegd dat het bestuursorgaan, na de aanvrager te hebben gewezen op de onvolledigheid van de aanvraag en op de mogelijkheid dat de aanvraag om die reden niet in behandeling zal worden genomen, een zodanige gelegenheid en termijn voor herstel biedt dat de aanvrager redelijkerwijs in staat moet worden geacht te bewerkstelligen dat alsnog aan alle voorwaarden voor het in behandeling nemen van de aanvraag wordt voldaan. Of het bestuursorgaan aan die verplichting heeft voldaan hangt af van alle omstandigheden van het geval.
9.3. Vast staat dat de gemachtigde van eiser telefonisch een afspraak heeft gemaakt voor het indienen van de aanvraag op het IND-kantoor te Hooddorp. Verweerder heeft deze afspraak bij brief van 14 juli 2009 aan eiser bevestigd. In die brief heeft verweerder vermeld dat de vreemdeling verplicht is de leges van € 331,-- in persoon, contant of met pin, aan het IND-loket te voldoen, dat een andere manier van betalen niet mogelijk is, dat als zodanige betaling niet plaatsvindt de IND-medewerker de aanvrager mondeling in de gelegenheid zal stellen het verzuim te herstellen en dat als van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt de aanvraag direct buiten behandeling zal worden gesteld.
9.4. De gemachtigde van eiser is op 30 juli 2009 op het IND-kantoor verschenen om de aanvraag in te dienen. Zij is daar door de IND-medewerker nogmaals gewezen op de verplichting van de vreemdeling om de leges in persoon te betalen en op het risico dat als zodanige betaling achterwege zou blijven, de aanvraag buiten behandeling zou worden gesteld. Naar ter zitting is vastgesteld heeft de gemachtigde hierop geantwoord dat eiser alleen in persoon zou verschijnen als hem de schriftelijke toezegging zou worden gedaan dat hij niet direct in bewaring zou worden gesteld. De medewerker heeft daarop geantwoord dat hij die toezegging niet kon doen. Vervolgens heeft de gemachtigde volhard in haar wens de aanvraag in te dienen. De aanvraag is vervolgens bij besluit van 5 augustus 2009 buiten behandeling gesteld.
9.5. De rechtbank is van oordeel dat eiser aldus voldoende gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen. Hij was immers al voordat zijn gemachtigde zich naar het IND-kantoor begaf op de hoogte van de verplichting om de leges in persoon te voldoen. Deze verplichting is duidelijk en er kon betrekkelijk eenvoudig aan worden voldaan. Eiser en zijn gemachtigde hebben ervoor gekozen om de aanvraag toch in te dienen, hoewel zij wisten dat niet aan deze verplichting zou worden voldaan en wat daarvan de gevolgen zouden zijn. De gemachtigde van eiser heeft daar ter zitting nog aan toegevoegd dat eiser zonder de schriftelijke toezegging dat hij niet in bewaring zou worden gesteld ook op een later tijdstip niet zou zijn verschenen om de leges in persoon te betalen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat eiser onvoldoende gelegenheid is geboden om de onvolledige aanvraag aan te vullen. Dat eiser bang was in bewaring te worden gesteld is op dit oordeel niet van invloed. Die angst zou immers niet worden weggenomen door het stellen van een langere termijn voor voldoening van de leges aan het IND-loket. Deze beroepsgrond wordt dan ook verworpen.
10. Voor zover eiser heeft bedoeld te betogen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door te weigeren schriftelijk toe te zeggen dat eiser na verschijning aan het IND-loket niet in vreemdelingenbewaring zou worden gesteld, wordt ook dit betoog verworpen. Verweerder is niet gehouden om, ook als zij inderdaad de vaste gedragslijn zou hanteren dat vreemdelingen die een aanvraag indienen alleen in bewaring worden gesteld in geval van een vals paspoort, ongewenstverklaring en/of criminele antecedenten, dit desgevraagd schriftelijk te bevestigen.
11. De rechtbank volgt eiser evenmin in het standpunt dat artikel 3.34i van het VV de mogelijkheid openlaat dat verweerder de leges op andere wijze int. Deze bepaling schrijft voor dat de leges in persoon aan het IND-loket worden voldaan. Verweerder heeft dus niet de ruimte om in een individueel geval te bezien of een andere wijze van betaling meer in de rede ligt.
12. Het beroep van eiser op artikel 4:84 van de Awb strekt er kennelijk toe dat verweerder, in afwijking van artikel 3.34i van het VV, eiser in staat had moeten stellen de leges op andere wijze te betalen omdat eiser niet aan het loket durfde te verschijnen. Dit beroep kan niet slagen omdat ermee wordt beoogd dat verweerder had moeten afwijken van een wettelijk voorschrift, terwijl artikel 4:84 van de Awb alleen betrekking heeft op beleidsregels.
13. Ook het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel gaat niet op, omdat de door eiser overgelegde beschikkingen geen vergelijkbare gevallen zijn. Twee daarvan betreffen wel aanvragen die buiten behandeling zijn gesteld omdat de leges niet in persoon zijn betaald, maar die aanvragen waren ingediend voor de inwerkingtreding van artikel 3.34i van het VV. De derde beschikking betreft een aanvraag die aanvankelijk niet in behandeling was genomen omdat de aanvraag niet in persoon was ingediend, hetgeen in deze zaak niet aan de orde is.
14. Verweerder heeft zich tot slot terecht op het standpunt gesteld dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar ongegrond was. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder de in bezwaar aangevoerde grieven tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag slechts kon verwerpen.
15. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
Proceskosten en griffierecht
16. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter in tegenwoordigheid van
mr. A.M. van Tilburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2010.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc.:
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.