ECLI:NL:RBSGR:2010:BP5338

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/11063 (beroep) en AWB 10/11065 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van verblijfsvergunning in verband met eergerelateerd geweld

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 december 2010 uitspraak gedaan in een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening van eiseres, een Marokkaanse vrouw die vreest voor eergerelateerd geweld. Eiseres had op 27 april 2007 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, die door de minister voor Immigratie en Asiel was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat het beleid inzake eergerelateerd geweld ten tijde van de aanvraag van eiseres al bestond. De rechtbank concludeerde dat de minister niet aan het nieuwe beleid had mogen toetsen, omdat dit beleid niet gunstiger was voor eiseres dan het beleid ten tijde van haar aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, omdat dit niet zorgvuldig was voorbereid. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag, maar dit was ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had gekeken naar de dreiging van eergerelateerd geweld in Nederland, wat essentieel was voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank bepaalde dat de minister binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de uitspraak. Daarnaast werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank op het beroep had beslist. De rechtbank veroordeelde de minister in de proceskosten van eiseres, die op € 1.311,-- werden vastgesteld, en bepaalde dat het betaalde griffierecht van € 300,-- aan eiseres moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 10/11063 (beroep)
AWB 10/11065 (voorlopige voorziening)
V-nr: 240.105.4441
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1972, van Marokkaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster (hierna: eiseres),
gemachtigde: mr. E.M. van Blokland, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.M. de Wit, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 27 april 2007 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “conform beschikking minister” dan wel “zeer bijzondere individuele omstandigheden” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 maart 2010 ongegrond verklaard.
Op 23 maart 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Kasi, tolk in de Arabische taal.
De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Feiten
Eiseres heeft eerder op 28 september 2007 bezwaar gemaakt tegen afwijzing van de onderhavige aanvraag. Op diezelfde datum heeft zij verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht heeft het verzoek bij uitspraak van 8 februari 2008 toegewezen (AWB 07/37299). Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft verweerder het bezwaar tegen de onderhavige aanvraag ongegrond verklaard. Het hiertegen ingediende beroep is bij uitspraak van 23 september 2009 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch (AWB 08/33096) gegrond verklaard.
Overwegingen
Ten aanzien van het beroep
Standpunten partijen
1. Eiseres heeft zich -voor zover relevant- op het volgende standpunt gesteld. Eiseres dient te worden vrijgesteld van het vereiste om te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv-vereiste) op grond van de hardheidsclausule. Zij kan niet naar Marokko terugkeren omdat zij vreest voor haar eigen familie en voor haar ex-man. Zij is door haar familie verstoten en heeft te vrezen voor eerwraak. Bij uitspraak van 23 september 2009 is eiseres’ beroep gegrond verklaard omdat de rechtbank verweerders argumenten over de ongeloofwaardigheid van de gebeurtenissen in Marokko niet heeft gevolgd. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder er niet vanuit kan gaan dat eiseres tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Verweerder heeft daarna zonder nader onderzoek naar de gebeurtenissen een nieuw besluit genomen en getoetst aan het nieuwe beleid. Verweerder heeft geen nieuw standpunt ingenomen inzake de (on)geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres. Verweerder heeft getoetst aan het beleid inzake eergerelateerd geweld zoals thans neergelegd in de hoofdstukken B1/4.1.1 en B20 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. Verweerder heeft gesteld dat eiseres geen geslaagd beroep kan doen op de hardheidsclausule omdat haar situatie niet kan worden beschouwd als eergerelateerd geweld. Eiseres is van mening dat de aanvraag dient te worden getoetst aan het beleid zoals dat gold ten tijde van de aanvraag. Slechts als nieuw geformuleerd beleid voor eiseres gunstiger is, dient verweerder daaraan te toetsen. Dit is niet het geval. Ingevolge hoofdstuk B20 van de Vc 2000 moet de vreemdeling immers, om in aanmerking te komen voor een reguliere verblijfsvergunning, gevaar lopen in verband met een dreiging van eergerelateerd geweld in het land van herkomst én in Nederland.
2.1 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit -voor zover relevant- op het volgende standpunt gesteld. Eiseres is niet in het bezit van een geldige mvv. Bij de beoordeling of eiseres in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste zijn de hoofdstukken B1/4.1.1 en B20 van de Vc 2000 van belang. De verstoting van eiseres heeft zich afgespeeld in het land van herkomst. Niet is aangevoerd of gebleken dat er in Nederland een dreiging van (meer) eergerelateerd geweld van de zijde van eiseres’ familie dan wel haar ex-echtgenoot bestaat. De stelling van eiseres dat zij ook in Nederland heeft te vrezen van eergerelateerd geweld wordt daarom niet gevolgd. Verder is niet aannemelijk dat eiseres zich niet aan de gevolgen van de verstoting kan onttrekken door zich elders in Marokko te vestigen. Gezien het vorenstaande komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van hoofdstuk B20 van de Vc 2000. Zij behoort daarom niet tot de groep vreemdelingen die op grond van de hardheidsclausule wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste. Ook overigens is er geen sprake van feiten en omstandigheden die tot toepassing van de hardheidsclausule dienen te leiden. Van eiseres mag worden verwacht dat zij een mvv in haar land van herkomst aanvraagt en de procedure daar afwacht.
2.2 Ter zitting heeft verweerder aan het vorenstaande toegevoegd dat in het eerdere besluit van 18 augustus 2008 niet is toegekomen aan de vraag of eiseres in Nederland een risico loopt in verband met de dreiging van eergerelateerd geweld. Ten tijde van de aanvraag gold de toets die nu is vastgelegd in hoofdstuk B20 van de Vc 2000 echter evenzeer. Niet is gebleken dat het beleid zoals dat nu is vastgelegd in hoofdstuk B20 van de Vc, voor eiseres ongunstiger is.
Wettelijk en beleidsmatig kader
3. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
4. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Ingevolge het vierde lid kan de minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing hiervan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
5. De in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 neergelegde bevoegdheid van de minister is discretionair van aard en beperkt van omvang. Dit blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1999–2000, 26 732, nr. 7, p. 108–109) en is bevestigd door vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Gevallen waaromtrent is voorzien dat het mvv-vereiste niet zal kunnen worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 van dat vereiste uitgesloten, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt kan blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien.
6. Ingevolge artikel 3.103 van het Vb 2000, wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vw 2000 anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is.
7. Bij Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2010/2 is de Vc 2000 gewijzigd en zijn onder meer hoofdstuk B1/4.1.1 en hoofdstuk B20 toegevoegd. Deze wijzigingen zijn op 3 maart 2010 in werking getreden.
8. Ingevolge hoofdstuk B1/4.1.1 van de Vc 2000 geldt vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 voor de groep vreemdelingen die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake eergerelateerd geweld zoals neergelegd in hoofdstuk B20.
9. Ingevolge hoofdstuk B20 is bij de beoordeling of sprake van een dreiging van eergerelateerd geweld van belang waar de vreemdeling gevaar loopt. Is slechts sprake van gevaar in het land van herkomst, maar is er in Nederland geen dreiging van eergerelateerd geweld, dan is de asielprocedure de aangewezen weg. Indien er in Nederland sprake is van een dreiging van eergerelateerd geweld dan is de reguliere procedure de meest aangewezen weg. Voor verlening van een verblijfsvergunning in het kader van dit hoofdstuk dient echter wel, naast dreiging in Nederland, ook dreiging in het land van herkomst aanwezig te zijn.
Oordeel van de rechtbank
10. Niet is in geschil dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv.
11. Ten tijde van de aanvraag van eiseres (27 april 2007) voerde verweerder geen kenbaar beleid met betrekking tot eergerelateerd geweld. De werkinstructie nr. 2006/17 is niet als zodanig te begrijpen.
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het besluit van 18 augustus 2008 slechts heeft getoetst of eiseres kon terugkeren naar Marokko. Uit dat besluit blijkt op geen enkele wijze dat ook is gekeken naar een mogelijke dreiging in verband met eergerelateerd geweld in Nederland.
13. In het bestreden besluit van 19 maart 2010, dat thans ter toetsing voorligt, heeft verweerder naast de beoordeling van de gestelde dreiging van eergerelateerd geweld in Marokko, beoordeeld of eiseres voor dreiging van eergerelateerd geweld heeft te vrezen in Nederland. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit tweede, in deze zaak aanvullende, onderdeel van de beoordeling ten tijde van de aanvraag van eiseres al tot de beslispraktijk van verweerder behoorde.
14. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de gestelde dreiging van eergerelateerd geweld in Nederland ook ten tijde van de aanvraag in de praktijk wel degelijk werd betrokken bij de beoordeling of werd voldaan aan de voorwaarden voor afgifte van een verblijfsvergunning in verband met eergerelateerd geweld, maar dat daar in de onderhavige zaak niet aan toegekomen is. Verweerder heeft deze stelling echter niet onderbouwd. Uit de toelichting bij het WBV 2010/2 en uit het WBV zelf blijkt dit ook niet.
15. De rechtbank concludeert uit het vorenstaande dat niet is gebleken dat het beleid inzake eergerelateerd geweld, zoals dat thans geldt, voor eiseres gunstiger is dan het beleid ten tijde van haar aanvraag. Verweerder had daarom niet aan het nieuwe beleid mogen toetsen. Het bestreden besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
16. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
17. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.311 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
18. Op grond van artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, bepaalt de
rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 300,-- vergoedt.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/11063,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/11065,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op 1.311 € ,-- (zegge: dertienhonderd en elf euro), te betalen aan de griffier.
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 300,-- (zegge: driehonderd euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. de Graaf, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
8 december 2010.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: AG
Coll.:
D: B
VK
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.