ECLI:NL:RBSGR:2010:BP1792

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380535 / HA RK 10-652 Wrakingnummer 39/2010
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in belastingzaken

In deze zaak heeft verzoekster op 8 november 2010 tijdens een zitting van de meervoudige kamer van de Rechtbank 's-Gravenhage een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters die haar belastingzaak behandelden. Verzoekster stelde dat de rechters niet onbevooroordeeld waren en de schijn van partijdigheid hadden gewekt. Dit verzoek werd gedaan nadat de rechters hadden besloten het onderzoek te sluiten en een uitspraak te doen over zes weken. Verzoekster voerde aan dat de rechters haar niet hadden gehoord en dat dit haar recht op een eerlijke rechtsgang in gevaar bracht. De rechtbank overwoog dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond gaven voor de vrees dat de rechters aan onpartijdigheid ontbraken. De rechtbank benadrukte dat beslissingen over de behandeling van de zaak, verdagingen en het sluiten van het onderzoek tot de bevoegdheid van de rechters behoren en dat een onjuiste processuele beslissing op zichzelf niet kan leiden tot het oordeel dat de rechters partijdig zijn. De rechtbank verwees naar het Wrakingsprotocol van de Rechtbank 's-Gravenhage en concludeerde dat de rechters niet verplicht waren om het proces-verbaal van het wrakingsverzoek voor te lezen. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en bepaalde dat de procedure in de stand waarin deze zich bevond, werd voortgezet. De beslissing werd op 13 december 2010 uitgesproken door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de rechters I.D. Bellaart, H.S. Wiarda en F.J. Verbeek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 39/2010
rekestnummer: 380535/HA RK 10-652
registratienummers sector bestuursrecht: AWB 08/5802 VPB en AWB 08/5803 VPB
datum beschikking: 13 december 2010
BESCHIKKING
op het (mondelinge) verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb), in de zaak van:
[verzoekster],
te [vestigingsplaats],
verzoekster,
raadslieden: mr. J.J.M. Hertoghs en mr. A.A. Feenstra te Breda,
tegen
mr. [X] (voorzitter), mr. [Y] en mr. [Z],
rechters in belastingzaken in de rechtbank ’s-Gravenhage, hierna: de rechters.
Voorgeschiedenis en het procesverloop
1 De beroepen van verzoekster, waaraan bezwaren tegen de aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2002 en 2003 ten grondslag liggen, zijn laatstelijk op 8 november 2010 ter zitting van de meervoudige kamer behandeld. Aan het einde van de zitting heeft de voorzitter van de meervoudige kamer het onderzoek gesloten en medegedeeld dat over zes weken, te weten op 22 december 2010, schriftelijk uitspraak zou worden gedaan.
Het wrakingsverzoek
2 Verzoekster heeft tijdens de zitting op 8 november 2010 de rechters, nadat het onderzoek was gesloten en was medegedeeld dat over zes weken schriftelijk uitspraak zal worden gedaan, gewraakt.
Bij brief van 10 november 2010 heeft verzoekster het wrakingsverzoek aangevuld.
Het wrakingsverzoek is voorgelegd aan de wrakingskamer.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
3.1 Op 29 november 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld.
3.2 Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar raadslieden. Mr. J.J.M. Hertoghs
heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht.
De rechters zijn, na voorafgaand bericht, niet ter terechtzitting verschenen.
De inspecteur van de Belastingdienst/[plaats], heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en mr. [B].
Het standpunt van verzoeker
4 Verzoekster stelt dat het besluit van de rechters om verzoekster niet te horen en in de gelegenheid te stellen onderzoekshandelingen te verrichten dan wel doen verrichten ervan getuigt dat de rechters niet onbevooroordeeld zijn, althans de schijn van partijdigheid oproepen bij verzoekster en dat aldus door deze rechters aan verzoekster een fair trial wordt geweigerd.
Verzoekster wijst erop dat de gang van zaken tijdens de zitting op 8 november 2010 directe aanleiding gaf tot wraking, waarbij het verhandelde ter zitting van 10 november 2009 is meegewogen. De rechters hebben tijdens de zitting op 10 november 2009 zonder hoor en wederhoor een beslissing genomen over de competentie van deze rechtbank. Verzoekster betwist dat deze rechtbank bevoegd is. Door anders te oordelen hebben de rechters de indruk gewekt in deze zaak geen onbevooroordeeld standpunt in te nemen. Deze indruk is versterkt door de beslissing van de rechters om een ter zitting aanwezige getuige niet onder ede te horen en evenzeer door de aanvankelijke weigering een akte van verzoekster, ofschoon reeds ter zitting toegelicht, aan het procesdossier toe te voegen. Dat beeld is ook versterkt doordat de rechters op dezelfde zitting, zonder enig inhoudelijk onderzoek naar de waarheid van de partijstandpunten, een voorlopig oordeel hebben uitgesproken ten gunste van de inspecteur van de Belastingdienst. Door deze omkering van de bewijslast dient verzoekster de rechters ervan te overtuigen dat de vermoedens van de inspecteur, dat de vennootschap niet is verplaatst, onjuist zijn.
Het oordeel in de beroepen is van belang in de lopende strafzaak, waarin verzoekster als verdachte is aangemerkt. Verzoekster heeft recht op inzage in de relevante stukken, zodat kan worden bezien of er stukken à decharge aanwezig zijn. Het is verzoekster niet gelukt om inzage te verkrijgen. Verzoekster meent dat de rechters haar op dit punt ruimte moeten geven. Zij meent dan ook dat de beroepen niet zittingsrijp zijn. Namens verzoekster is een verzoek om verdaging van de op 8 november 2010 geplande zitting ingediend omdat de (enig) directeur van verzoekster, [directeur], verhinderd is om op die zitting te verschijnen. Dit verzoek is afgewezen. Tijdens de sluiting van het onderzoek ter zitting op 8 november 2010 hebben de rechters te kennen gegeven zich voldoende geïnformeerd te achten. De rechters waren blijkbaar niet geïnteresseerd in het door verzoekster te leveren tegenbewijs.
Bij brief van 10 november 2010 heeft verzoekster aangevoerd dat de voorzitter van de meervoudige kamer, in afwijking van het Wrakingsprotocol van deze rechtbank, heeft geweigerd om het proces-verbaal ter zake van het mondelinge wrakingsverzoek voor te (doen) lezen.
Het standpunt van de rechters
5 De rechters hebben bij brief van 25 november 2010 verweer gevoerd en aangegeven dat zij niet in de wraking berusten. Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij op geen enkele wijze de schijn van partijdigheid op zich hebben geladen.
De rechters hebben gesteld dat de beroepen van verzoekster zijn behandeld op de zittingen van 10 november 2009 en 8 november 2010. Tevens zijn na de eerste zitting naar aanleiding van verzoeken van verzoekster comparities gehouden op 11 mei 2010 en 28 september 2010, waar getuigen zijn gehoord. Naar aanleiding van deze zittingen en de door partijen ingebrachte stukken hebben de rechters zich voldoende geïnformeerd geacht om over het materiële geschil, dat partijen verdeeld houdt, een beslissing te nemen. Vervolgens is het onderzoek gesloten en een datum bepaald voor de uitspraak.
De rechters stellen zich voorts op het standpunt dat deze rechtbank competent is, nu de statutaire vestigingsplaats doorslaggevend is en niet de feitelijke vestigingsplaats.
De getuige op wie verzoekster doelt, is een persoon die als vertegenwoordiger van de inspecteur van de Belastingdienst dan wel als bijstand van die vertegenwoordiger optrad tijdens de zitting. Het verzoek om deze persoon als getuige te horen is afgewezen.
Voorafgaand dan wel tijdens haar pleidooi wenste verzoekster stukken te overleggen. Dat verzoek is aanvankelijk afgewezen aangezien de indruk bestond dat het hier een omvangrijk pakket nieuwe stukken betrof. Toen naderhand bleek dat deze indruk onjuist was, heeft verzoekster de gelegenheid gekregen om de akte waarvan sprake is alsnog aan het dossier toe te voegen.
De rechters hebben aangevoerd dat verzoekster reeds bij aanvang van de procedure een omvangrijk bewijsaanbod heeft gedaan. Tijdens de zitting van 10 november 2009 is geoordeeld dat verzoekster moet worden toegelaten tot het bijbrengen van dit bewijs, gegeven het (voorlopige) oordeel dat de inspecteur van de Belastingdienst aan de gedingstukken terecht het vermoeden heeft kunnen ontlenen dat zijn standpunt in deze juist was. Met het voorlopig oordeel wilden de rechters reeds aan het begin van de procedure zo veel mogelijk duidelijkheid creëren omtrent de proces- en bewijspositie van partijen.
Naar aanleiding van de brief van 10 november 2010 hebben de rechters aangevoerd dat zij, hoewel daartoe geen verplichting bestaat, aangezien het onderzoek reeds gesloten was, hebben bewilligd in het laten notuleren van de verklaring, te weten het wrakingsverzoek. Evenmin bestaat een verplichting om een na sluiting van het onderzoek afgelegde verklaring voor te lezen. Het Wrakingsprotocol voorziet hierin niet, aldus de rechters.
Het standpunt van de inspecteur van de Belastingdienst
6 Namens de inspecteur van de Belastingdienst heeft [A] ter zitting aangevoerd dat hij het standpunt van de rechters inzake de competentie onderschrijft. De rechtbank Haarlem heeft de beroepen, die aanvankelijk daar waren ingediend, doorgezonden naar de rechtbank ‘s-Gravenhage ter verdere behandeling.
Verzoekster heeft verschillende malen geprobeerd [B] als getuige op te roepen. In jurisprudentie van de Hoge Raad is reeds geoordeeld dat een procespartij niet kan worden gehoord als getuige. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de indruk dat verzoekster probeert om de beroepen, door middel van het wrakingsverzoek, te rekken.
Beoordeling
7.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
7.3 De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 4 weergegeven geven geen grond te vrezen dat het voornoemde rechters aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hen de schijn van partijdigheid gewekt.
Met betrekking tot het mondelinge wrakingsverzoek tijdens de zitting van 8 november 2010 overweegt de rechtbank dat de beslissingen:
- om een zaak ter zitting te gaan behandelen,
- ter zake van een eventuele verdaging van de zitting,
- en tot het sluiten van het onderzoek en het bepalen van een datum voor de uitspraak
tot de bevoegdheid behoren van de (belasting)rechter. Een in de ogen van verzoekster genomen onjuiste processuele beslissing kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de rechters partijdig zijn of de schijn van partijdigheid hebben opgeroepen. Feiten of omstandigheden waaruit met betrekking tot deze beslissingen het tegendeel kan blijken zijn gesteld noch gebleken.
De rechtbank overweegt dat, nog daargelaten dat de door verzoekster genoemde beslissingen van de rechters in een eerder stadium van de procedure destijds niet hebben geleid tot een wrakingsverzoek, het voorgaande evenzeer geldt voor de beslissingen ter zake van de competentie van de rechtbank, het al dan niet horen van een getuige en het al dan niet accepteren van een overgelegde akte. Het feit dat de rechters tijdens de zitting op 10 november 2009 een voorlopig oordeel hebben gegeven kan niet anders worden uitgelegd dan dat daarmee beoogd is om duidelijkheid te creëren omtrent de positie van partijen, hetgeen een middel is in het kader van de regie in de betreffende procedure. Het oordeel is bovendien als voorlopig gedefinieerd, waaruit reeds volgt dat het definitieve oordeel nog dient te worden gevormd aan de hand van hetgeen partijen tijdens de procedure inbrengen.
7.4 Met betrekking tot de in de brief van 10 november 2010 neergelegde grief overweegt de rechtbank dat uit paragraaf 6.1 van het Wrakingsprotocol Rechtbank ’s-Gravenhage volgt dat wanneer om wraking wordt verzocht tijdens de zitting van een meervoudige kamer, de voorzitter van deze kamer vraagt om opgave van alle feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot het wrakingsverzoek. De zittingsgriffier legt een en ander vast in een proces-verbaal, dat wordt getekend door de voorzitter van de meervoudige kamer en de zittingsgriffier. In deze paragraaf is verwezen naar noot 15. In noot 15 is vermeld dat het proces verbaal bij voorkeur terstond wordt opgemaakt en voorgelezen, daarna ondertekend. Dit voorkomt verschil van mening over de gronden van het wrakingsverzoek.
De rechtbank overweegt dat, hoewel het gestelde in noot 15 niet dwingend van aard is, het in het algemeen de voorkeur verdient daaraan gevolg te geven Uit de omstandigheid dat de rechters er voor hebben gekozen het betreffende proces-verbaal niet te laten voorlezen, volgt echter niet dat grond bestaat voor de gerechtvaardigde vrees dat het de rechters aan onpartijdigheid ontbreekt. Dit klemt te meer nu gesteld noch gebleken is dat verschil van mening bestaat over de weergave van de gronden van het wrakingsverzoek in het proces-verbaal.
7.5 Het wrakingsverzoek zal derhalve worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:20, tweede lid, van de Awb wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a zijn raadsman mr. J.J.M. Hertoghs;
• de inspecteur van de Belastingdienst/[plaats] p/a [A] en
• mr. [X], mr. [Y] en mr. [Z].
Aldus ter openbare terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 13 december 2010 door
mr. I.D. Bellaart, mr. H.S. Wiarda en mr. F.J. Verbeek, in tegenwoordigheid van de griffier, A.J. Faasse-van Rossum.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.