ECLI:NL:RBSGR:2010:BP1507

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/43061
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een illegaal verblijvende vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 december 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van eiser, een Iraakse vreemdeling, die op 14 december 2010 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet. Eiser had beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij aanvoerde dat een lichter middel dan bewaring had kunnen worden opgelegd. De rechtbank overwoog dat, volgens de Terugkeerrichtlijn, eerst moet worden bekeken of een minder dwingende maatregel dan bewaring kan worden toegepast voordat tot inbewaringstelling wordt overgegaan. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet kon volstaan met een lichter middel, omdat eiser zich in het verleden niet aan zijn meldplicht had gehouden en er een risico op onderduiken bestond. De rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was en dat er voldoende zicht op uitzetting was, aangezien de Koninklijke Marechaussee was verzocht om de removal order te effectueren naar Turkije. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om de verplichtingen uit de richtlijn na te komen en de rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van vrijheidsontnemende maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/43061
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
V-nr: 273.470.3909
in het geding tussen:
[eiser]
geboren op [geboortedatum] 1972, van Iraakse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M.M.A. Appelman, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 14 december 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 15 december 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 28 december 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
W. Jaafar als tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft zich, op twee keer na, altijd gehouden aan de meldplicht. Ook zou hij eventueel bij vrienden kunnen verblijven. Zeker als eiser erop wordt gewezen wat de gevolgen zullen zijn op het moment dat hij zich niet houdt aan de meldplicht.
Zicht op uitzetting ontbreekt voorts. Eiser wenst niet vrijwillig terug te keren naar Irak en verweerder zet op dit moment geen personen uit naar Irak. Verder verwijst eiser in verband met het ontbreken van zicht op uitzetting naar bestendige jurisprudentie van onder meer het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Verweerder wil nu trachten eiser uit te zetten naar Turkije, maar dit betreft volgens eiser een indirecte uitzetting naar Irak. Eiser heeft op 16 december 2010 verzocht om een interim measure. Dit verzoek is helaas op 23 dan wel 24 december 2010 afgewezen.
Verweerder handelt verder onvoldoende voortvarend, nu niet bekend is wat verweerder na
14 december 2010 heeft ondernomen.
Tot slot merkt eiser op dat er nooit een vertrektermijn is gesteld. Deze vertrektermijn blijkt overigens evenmin uit de stukken. Het was eiser dan ook niet bekend dat hij Nederland diende te verlaten. Gelet hierop is bewaring een onevenredig middel.
2. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
De maatregel van bewaring is rechtmatig opgelegd en duurt rechtmatig voort. Verweerder heeft geen aanleiding hoeven zien voor het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring, dit gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verder heeft eiser twee maal niet voldaan aan zijn meldplicht. Ook gelet op Richtlijn 2008/115/EG had verweerder niet hoeven volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser belemmert de voorbereiding van zijn terugkeer naar Irak, dan wel ontwijkt zijn terugkeer. Eiser heeft zich twee maal niet gehouden aan zijn meldplicht en heeft aangegeven dat hij niet wenst terug te keren naar Irak en ook niet zal meewerken aan terugkeer naar Irak. Er is dan ook sprake van onttrekkingsgevaar.
Zicht op uitzetting ontbreekt niet. Op 22 december 2010 is de Koninklijke Marechaussee verzocht de removal order te effectueren. Op het moment dat dit geen doorgang kan vinden, zal eiser middels zijn identiteitsdocument worden uitgezet naar Irak.
Verweerder heeft voldoende voortvarend gehandeld. Eiser is op 14 december 2010 in bewaring gesteld, op 15 december 2010 is eiser overgeplaatst naar detentiecentrum Zeist, op 16 december 2010 is aldaar het dossier van eiser ontvangen, op 21 december 2010 heeft er een vertrekgesprek plaatsgevonden met eiser en op 22 december 2010 is de Koninklijke Marechaussee verzocht de removal order te effectueren.
Aan eiser is wel degelijk een vertrektermijn bekend gemaakt, te weten in de afwijzende asielbeschikking in december 2009, onder punt 5 rechtsgevolg. In september 2010 is eisers beroep tegen de afwijzende asielbeschikking ongegrond verklaard en eiser diende vanaf dat moment dan ook Nederland te verlaten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Lichter middel
Beoordeling periode 14 december 2010 tot en met 24 december 2010
3.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat een lichter middel niet geïndiceerd is. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat eiser zich na de ongegrondverklaring van zijn beroep in de asielprocedure tot twee maal toe niet heeft gehouden aan zijn meldplicht. Dat eiser, zoals hij stelt, van tevoren niet op de hoogte is gesteld van de consequenties van het niet verschijnen, heeft, wat daar ook van zij, verweerder niet tot een ander standpunt hoeven leiden.
3.2 De stelling van eiser dat het niet opleggen van een lichter middel strijd oplevert met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f van het EVRM is niet nader onderbouwd.
Beoordeling periode na 24 december 2010
3.3 Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Tri luidt:
Tenzij in een bepaald geval andere afdoende maar minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast, kunnen de lidstaten de onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt alleen in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien:
a) er risico op onderduiken bestaat, of
b) de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
3.4 Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Tri, dienen de lidstaten de Terugkeerrichtlijn uiterlijk op 24 december 2010 te hebben geïmplementeerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder de Terugkeerrichtlijn nog niet heeft geïmplementeerd. Dit betekent dat een vreemdeling met ingang van 25 december 2010 een rechtstreeks beroep toekomt op voldoende duidelijke en onvoorwaardelijke bepalingen van de Terugkeerrichtlijn (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ), in onder meer het arrest van 19 januari 1982, zaak nr. 8/81, Jurispr. 1982, blz. 59 e.v. op blz. 70-71; Becker). Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 15, eerste lid aanhef en onder a en b, van de Tri voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk. Verder is eiser een onderdaan van een derde land, niet zijnde een burger van de Europese Unie, die illegaal in Nederland verblijft. De rechtbank zal dan ook direct treden in de vraag of de bewaring met ingang na 24 december 2010 met artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Tri in overeenstemming is te achten.
3.5 Uit de in de Terugkeerrichtlijn in de artikelen 6 tot en met 8 voorgestane gelaagde aanpak van het doen terugkeren van een illegaal verblijvende vreemdeling – het uitvaardigen van een terugkeerbesluit waarin de vreemdeling wordt aangekondigd dat hij, bij voorkeur vrijwillig binnen een daartoe gestelde termijn, de lidstaat dient te verlaten, waarna de lidstaat kan overgaan tot het binnen de grenzen van proportionaliteit uitoefenen van dwang om de vreemdeling te verwijderen – gelezen in samenhang met de aanhef van artikel 15, eerste lid van de Tri, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat alvorens tot bewaring kan worden overgegaan, eerst bekeken dient te worden of een minder dwingende maatregel dan bewaring doeltreffend kan worden toegepast om de verwijdering van een illegaal verblijvende vreemdeling te verzekeren. In overweging 16 van de considerans van de Tri is dit uitgangspunt eveneens verwoord.
3.6 Volgens vaste jurisprudentie van het HvJ dienen lidstaten het doel en de strekking van een richtlijn in hun uitvoeringspraktijk zoveel mogelijk te verwezenlijken (onder meer
11 juli 2002, C-62/00, Marks & Spencer, r.o. 26 en 27, LJN: AV5152). Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder in iedere zaak dient na te gaan of zich de situatie voordoet dat met een minder dwingend middel dan bewaring kan worden volstaan om de illegaal verblijvende vreemdeling te verwijderen. Naast verweerder heeft voorts ook de rechter, als overheidsinstantie en binnen het kader van zijn bevoegdheden, de nakoming van de verplichtingen uit de richtlijn te verzekeren (onder meer 11 juli 2002, C-62/00, Marks & Spencer, r.o. 24, en 8 oktober 1987, C-80/86, Kolpinghuis, Jur. 1987, 3696, r.o. 12). Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat ook de rechter vanaf 25 december 2010, mits aangevoerd, dient na te gaan of zich de situatie voordoet dat met een minder dwingend middel dan bewaring kan worden volstaan. Voor een terughoudende toets met betrekking tot de vraag of een lichter middel geïndiceerd is, is naar het oordeel van de rechtbank met ingang van 25 december 2010 dan ook geen plaats.
3.7 De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft gesteld dat is gekeken naar de vraag of een lichter middel kon worden toegepast maar dat het gevaar dat eiser zich daar niet aan zal houden, te groot is bevonden. Verweerder verwijst daartoe naar de gronden van de bewaring en met name naar het feit dat eiser twee keer niet aan zijn meldplicht heeft voldaan en dat hij heeft gesteld niet aan zijn terugkeer mee te zullen werken.
3.8 Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder aldus terecht tot het oordeel gekomen dat niet kan worden gezegd dat in het onderhavige geval een meldplicht doeltreffend kan worden toegepast teneinde de verwijdering van eiser te verwezenlijken. Eiser heeft zich immers na de ongegrondverklaring van zijn beroep in de asielprocedure twee keer niet aan de meldplicht gehouden en eiser heeft, ook ter zitting, gesteld niet van plan te zijn om mee te werken aan zijn verwijdering.
3.9 Eisers stelling ter zitting dat hij eventueel bij vrienden kan verblijven, kan aan het voorgaande niet afdoen. Eisers beroepsgrond inzake het ten onrechte niet toepassen van een meldplicht als zijnde een ‘andere afdoende maar minder dwingende maatregel’ faalt dan ook.
3.10 Voorzover eiser zich op het standpunt heeft willen stellen dat de bewaring disproportioneel is te achten, nu eiser nimmer op een vertrektermijn is gewezen, is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond eveneens faalt. Anders dan eiser stelt, is hij immers wel op een vertrektermijn gewezen. Onbetwist is gesteld dat eiser bij zijn afwijzende asielbeschikking een vertrektermijn is gesteld.
Zicht op uitzetting
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het zicht op uitzetting niet ontbreekt. Op 22 december 2010 is de Koninklijke Marechaussee verzocht de removal order te effectueren naar Turkije. Buiten het effectueren van de removal order kan eiser ook met zijn identiteitsdocument worden uitgezet naar Irak. De rechtbank betrekt daarbij dat eisers verzoek om een interim measure door het EHRM is afgewezen.
Voortvarend handelen
5. Gelet op de door verweerder ter zitting verschafte informatie kan niet worden geoordeeld dat de uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand wordt genomen.
Conclusie
6. Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
7. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van
J.G.J. Geerlings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2011.
Afschrift verzonden op:
Conc.: CG
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.