Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
geboren op [geboortedatum] 1981, van (gestelde) Surinaamse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M.I. Vennik, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 16 juni 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 27 december 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot verlenging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 28 december 2010. Eiser is vertegenwoordigd door mr. M.I. Vennik een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven en voorzover thans van belang - aangevoerd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit omdat de rechtsmiddelenclausule welke in het verlengingsbesluit is opgenomen zulks vermeld. Eiser is echter van mening dat tegen het verlengingsbesluit bezwaar openstaat. Het verlengingsbesluit dient, gelijk de thans door verweerder uitgebrachte terugkeerbesluiten, immers als een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 te worden gezien. Dit is ook in het belang van eiser nu bezwaar een extra mogelijkheid creëert om bij verweerder aan te dringen op opheffing van de bewaring. De rechtbank wordt dan ook verzocht om het beroepschrift als bezwaarschrift door te zenden.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven en voorzover thans van belang - aangevoerd.
De rechtsmiddelenclausule onder het verlengingsbesluit is juist. Het verlengingsbesluit is immers niets meer dan een schriftelijke weergave van de beslissing om de bewaring voort te laten duren. Ingevolge artikel 96 van de Vw 2000 staat tegen de voortduring van de bewaring beroep open bij de rechtbank open.
3. De rechtbank ziet zich, tevens ambtshalve toetsend, eerst geplaatst voor de vraag of zij bevoegd is van het beroep kennis te nemen.
3.1 Gelijk verweerder heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het verlengingsbesluit niet anders geduid kan worden dan het op schrift stellen van verweerders beslissing om (in casu) de bewaring na zes maanden te laten voortduren. Een dergelijke schriftelijke weergave betreffende de voortduring na zes maanden stond voorheen in de voortgangsrapportage. Ingevolge artikel 96 van de Vw 2000 staat tegen de voortduring van de bewaring beroep open bij de rechtbank. Tegen het door verweerder uitgebrachte verlengingsbesluit is dit niet anders.
3.2 Dat verweerder thans, anders dan voorheen, de beslissing om de bewaring na zes maanden voort te zetten aan de vreemdeling uitreikt, maakt dan ook niet dat het besluit als een feitelijke handeling gezien dient te worden waartegen bezwaar kan worden ingesteld.
De rechtbank is derhalve bevoegd om van het onderhavige beroep kennis te nemen.
4. De rechtbank ziet zich, ambtshalve toetsend, voorts geplaatst voor de vraag of eiser ontvankelijk is in zijn beroep.
4.1 De rechtbank stelt vast dat het onderhavige vervolgberoep op 27 december 2010 is ingesteld. De rechtbank stelt tevens vast dat eiser op 9 december 2010 reeds een vervolgberoep had ingesteld tegen de voortduring van de bewaring (ingeboekt onder nummer AWB 10/42404). Op dit beroep was op 27 december 2010 nog niet beslist. Uit de tekst van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, volgt dat een vervolgberoep pas kan worden ingesteld indien op het (laatste vervolg)beroep tegen (de voortduring van) de bewaring is beslist. De rechtbank zal het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
5. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van
J.G.J. Geerlings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2010.