ECLI:NL:RBSGR:2010:BP1440

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
379986 HA RK 10-629 Wrakingnummer 33/2010
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de kinderrechter, omdat hij meende dat deze blijk gaf van vooringenomenheid. Dit verzoek volgde na een zitting op 26 oktober 2010, waar de kinderrechter opmerkingen maakte die verzoeker als partijdig interpreteerde. De kinderrechter had tijdens deze zitting de behandeling van een zaak aangehouden en gemotiveerd dat nader onderzoek nodig was om tot een verantwoord vonnis te komen. Verzoeker stelde dat de bewoordingen van de kinderrechter hem de indruk gaven dat deze al een oordeel had gevormd over zijn schuld. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de opmerkingen van de kinderrechter niet de gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid opriepen. De kinderrechter had zijn uitspraken gedaan in het kader van het proces en niet om een oordeel te vellen over de schuld van verzoeker. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij zij benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing werd op 13 december 2010 uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 33/2010
rekestnummer: 379986 HA RK 10-629
parketnummer: 09/920229-10
datum beschikking: 13 december 2010
BESCHIKKING
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering
(hierna: Sv), in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsvrouw: mr. C.P. Wesselink-van Dijk te ’s-Gravenhage,
tegen
mr. [X],
kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage,
hierna: de kinderrechter.
Voorgeschiedenis en het procesverloop
1 Verzoeker is gedagvaard om als verdachte te verschijnen op 26 oktober 2010 op de terechtzitting van de kinderrechter. Op genoemde datum is de strafzaak van verzoeker met parketnummer 09/920229-10 door de kinderrechter met gesloten deuren gevoegd behandeld met de zaak met parketnummer 09/920508-09. Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de kinderrechter vonnis gewezen in de zaak met parketnummer 09/920508-09. De kinderrechter heeft het onderzoek ter terechtzitting in de zaak met parketnummer 09/920229-10 voor onbepaalde tijd geschorst en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris belast met de behandeling van kinderstrafzaken in deze rechtbank, opdat deze een met name genoemde getuige zal horen.
Het wrakingsverzoek
2 Verzoeker heeft de kinderrechter bij brief van 27 oktober 2010 gewraakt.
Het wrakingsverzoek is voorgelegd aan de wrakingskamer.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
3.1 Op 29 november 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld.
3.2 Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw.
De kinderrechter is eveneens in persoon verschenen.
De officier van justitie, mr. G.J. Burgers, is – hoewel behoorlijk opgeroepen – niet ter terechtzitting verschenen.
Het standpunt van verzoeker
4 Verzoeker heeft - voor zover hier van belang - betoogd dat de kinderrechter hem tijdens de zitting op 26 oktober 2010 heeft gevraagd of hij nu wel een verklaring wilde afleggen. Toen verzoeker aangaf te blijven bij de verklaring die hij eerder had afgelegd wees de kinderrechter erop dat verzoeker zich bij de politierechter op zijn zwijgrecht had beroepen. Toen zijn raadsvrouw de kinderrechter er vervolgens op attendeerde dat verzoeker bij de rechter-commissaris wel een verklaring had afgelegd, heeft de kinderrechter volgens het wrakingsverzoek gereageerd met de woorden: “Ja, maar dat was een ontkennende verklaring.”
Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de kinderrechter uitspraak gedaan in de zaak met het parketnummer 09/920508-09. In de zaak met het parketnummer 09/920229-10 heeft de kinderrechter de behandeling aangehouden en bepaald dat een getuige nogmaals dient te worden gehoord. De kinderrechter heeft deze beslissing, gemotiveerd met de overweging dat het dossier op dat moment niet voldoende wettig bewijs bevatte om verzoeker te veroordelen, maar dat hij het benauwende vermoeden had dat verzoeker er iets mee te maken heeft.
Door deze combinatie van opmerkingen, in het bijzonder het laatste onderdeel, heeft de kinderrechter blijk gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker.
Het standpunt van de kinderrechter
5 De kinderrechter heeft niet in de wraking berust.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft de kinderrechter verweer gevoerd en aangevoerd dat zijn bewoordingen tijdens de zitting op 26 oktober 2010 minder stellig en behoedzamer zijn geweest dan verzoeker nu stelt. De kinderrechter verwijst in dit kader naar het proces-verbaal van die zitting. Hij stelt dat hij de reden waarom de zaak werd aangehouden heeft gemotiveerd. De indruk van verzoeker dat hij zich al een oordeel had gevormd over de zaak is niet juist, reeds vanwege het feit dat hij de zaak heeft aangehouden. De zaak kon niet bewezen worden geacht. Er was wel voldoende wettig bewijs aanwezig, maar dit was niet overtuigend.
De kinderrechter heeft ten slotte medegedeeld dat in het betreffende proces-verbaal onjuist is vermeld dat hij heeft medegedeeld dat er onvoldoende wettig bewijs is. Vermeld had moeten worden dat er voldoende wettig bewijs voorhanden was, maar dat het beschikbare bewijs (nog) onvoldoende overtuigend was.
Het standpunt van de officier van justitie
6 De officier van justitie heeft geen inhoudelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
Beoordeling
7.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
7.3 De rechtbank overweegt dat de door de kinderrechter op de zitting van 26 oktober 2010 gedane mededelingen, zoals thans ter zitting van de wrakingskamer nader toegelicht, aldus dienen te worden verstaan dat de kinderrechter daarmee heeft beoogd tot uitdrukking te brengen waarom nader onderzoek nodig was om een verantwoord vonnis te kunnen vellen. In dat licht bezien maken de gebezigde bewoordingen niet dat grond bestaat voor de gerechtvaardigde vrees dat de kinderrechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert.
7.5 Het wrakingsverzoek zal derhalve worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsvrouw mr. C.P. Wesselink-van Dijk;
• de officier van justitie mr. G.J. Burgers en
• mr. [X].
Aldus ter openbare terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 13 december 2010 door
mr. I.D. Bellaart, mr. H.S. Wiarda en mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van de griffier,
A.J. Faasse-van Rossum.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.