Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 39117
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 december 2010
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Georgische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. U. Koopmans, advocaat te Haarlem,
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 1 juni 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling dan wel medische noodsituatie’. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 23 oktober 2006 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 2 november 2006 bezwaar gemaakt. Eiser heeft op 25 juli 2007 gevraagd om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 24 april 2008 ongegrond verklaard en eiser met toepassing van artikel 64 Vw uitstel van vertrek verleend met ingang van 15 november 2007 tot 15 november 2008. Eiser heeft tegen dit besluit op 28 april 2008 beroep ingesteld. Bij uitspraak van deze rechtbank en deze nevenzittingsplaats van 18 september 2008 (AWB 08/15267) is het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
1.2 Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft verweerder het door eiser op 2 november 2006 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, onder de beperking ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’, geldig van 7 oktober 2009 tot 7 oktober 2010, met de arbeidsmarktaantekening:’arbeid niet toegestaan. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.3 Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 23 september 2010. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser op 7 oktober 2009 heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning voldoet. Ingevolge artikel 26 Vw is de verblijfsvergunning derhalve verleend met ingang van deze datum. Eiser wordt voor de periode van de verleende vergunning vrijgesteld van het paspoortvereiste. Bij een verlengingsaanvraag zal een beroep op vrijstelling van het paspoortvereiste opnieuw worden beoordeeld.
2.3 Eiser heeft aangevoerd dat de verblijfsvergunning had moeten worden verleend met ingang van de datum van zijn aanvraag voor deze verblijfsvergunning omdat hij reeds op dat moment voldeed aan alle voorwaarden. Eiser is nimmer op grond van artikel 4:2 en 5:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gewezen op de uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vw voortvloeiende verplichting om te beschikken over een geldig document van grensoverschrijding noch op de mogelijkheid om vrijstelling van dit vereiste te verzoeken. Het zogeheten paspoortvereiste is eerst op de hoorzitting van 7 september 2009 aan de orde gesteld. Verweerders standpunt dat eiser eerst op 7 oktober 2009 heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldeed, is derhalve niet deugdelijk gemotiveerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 In artikel 26, eerste lid, Vw is bepaald dat de verblijfsvergunning verleend wordt met ingang van de dag, waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen.
2.5 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder dient te beoordelen op welk moment tussen de datum van aanvraag, in casu 1 juni 2006, en de datum van het bestreden besluit van 13 oktober 2009, door eiser is aangetoond dat aan alle voorwaarden is voldaan.
2.6 In het door de rechtbank in de uitspraak van 18 september 2008 vernietigde besluit had verweerder het standpunt betrokken dat stopzetting van eisers behandeling weliswaar zou leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, maar de blijvend noodzakelijk geachte psychiatrische behandeling kan plaatsvinden in het land van herkomst. Verweerder had zich daarbij gebaseerd op de adviezen van Bureau Medische Advisering (BMA) van 27 juni 2006, 15 november 2007 en 21 januari 2008. In voormelde uitspraak heeft de rechtbank, samengevat, geoordeeld dat genoemde adviezen van BMA onvoldoende inzichtelijk zijn en verweerder zich niet zonder meer op die adviezen heeft kunnen baseren.
Nu verweerder tegen voormelde uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld en aan het bestreden besluit ook geen nieuw advies BMA ten grondslag heeft gelegd, moet het er voor gehouden worden dat verweerder aanneemt dat met ingang van datum aanvraag stopzetting van eisers behandeling tot een medische noodsituatie op korte termijn leidt, de voor eiser noodzakelijke psychiatrische behandeling in het land van herkomst niet mogelijk is en de behandeling ter voorkoming van de medische noodsituatie langdurig is.
2.7 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, zoals toegelicht ter zitting, op het standpunt gesteld dat eiser pas op 7 oktober 2009 aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning heeft voldaan, omdat uit de op die datum ontvangen brief van eisers psychiater van 6 oktober 2009 blijkt dat eiser niet in staat is naar de ambassade in Den Haag te reizen en hij daarom dient te worden vrijgesteld van het zogeheten paspoortvereiste.
2.8 Beoordeeld dient te worden of verweerder deze datum op juiste gronden bepalend heeft geacht voor de ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning. In dit verband is het volgende van belang.
2.9 In de brief van verweerder aan de toenmalige gemachtigde van eiser van 26 september 2006 is, samengevat, opgenomen dat het BMA op 17 augustus 2006 heeft bericht dat de geboortedatum op de nota afwijkt van de geboortedatum op de toestemmingsverklaringen en dat het daardoor onmogelijk is eiser uit te nodigen voor een spreekuurcontact. Verweerder heeft daarom verzocht om de aanvraag onder meer aan te vullen met een kopie van alle pagina’s van een geldig document voor grensoverschrijding. Indien eiser niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, wordt door verweerder verzocht aan te geven waarom eiser al dan niet meer in het bezit kan worden gesteld van een dergelijk document. In dat geval dient eiser tevens aanvullende gegevens of bescheiden omtrent zijn identiteit en nationaliteit over te leggen. Indien aan het verzoek niet voldaan wordt, kan BMA niet om het advies gevraagd worden.
2.10 Eisers toenmalige gemachtigde heeft hierop bij brief van 19 oktober 2006 als volgt gereageerd. “Eiser heeft geen geldig document voor grensoverschrijding. Hij is zonder geldig document naar Nederland gekomen en heeft geen contact met mensen in zijn land van herkomst. In verband met zijn ziekte is het niet mogelijk voor hem om naar de ambassade van zijn land van herkomst te gaan.” Voorts staat in die brief het volgende. “Het opgeven van verschillende geboortedata heeft te maken met de paranoïde stoornis van meneer. Hierover kan het BMA zich informeren bij de behandelend arts, voor zover zij deze informatie nog niet hebben.”
2.11 Door eiser is in deze periode daarnaast medische informatie overgelegd, waaruit blijkt dat hij bekend is met een chronische schizoaffectieve-stoornis met ernstig gedesorganiseerd gedrag. In dit verband wordt tevens verwezen naar het eerder uitgebrachte BMA-advies van 27 juni 2006 waarin het volgende is opgenomen:
“De behandelend klinisch psycholoog en psychiater hebben als diagnose gesteld: een schizoaffectieve aandoening en een schizoïde persoonlijkheidsstoornis. De behandelaars hebben de volgende symptomen geregistreerd: paranoïde, identiteitsverwarring en vergaande desorganisatie van denken en gedrag. De psychiatrische voorgeschiedenis vermeldt verder: heftige angsten voor het eigen spiegelbeeld, het bewerken van zijn gezicht en andere lichaamsdelen om zijn identiteit te veranderen; hij zou zich als een vrouw hebben voorgedaan en kleedde zich ook zo. Patiënt vertelde dat hij enige tijd geheim agent van de geheime dienst is geweest en was later bang voor herkenning: angst voor het bekend worden van de eigen identiteit. Behandelaar schrijft: de omstandigheden waarin hij indertijd in zijn land verkeerde zullen zijn angsten versterkt hebben. Patiënt is naar eigen zeggen psychiatrisch klinisch behandeld geweest in Georgië, mogelijk voor het eerst met een bipolaire stoornis en patiënt probeert controle over zichzelf en zijn omgeving te houden door voortdurend en op pathologische wijze spelletjes te spelen waar hij uiteindelijk tot zijn eigen nadeel in verstrikt raakt. Betrokkene werd eerst behandeld op de gesloten groep van de kliniek. Na voldoende stabilisatie werd hij overgeplaatst naar de rehabilitatieafdeling. De behandeling bestaat uit 1. medicamenteuze therapie. 2. individuele psychotherapie, groepstherapie, activiteitentherapie en bewegingstherapie. Op basis van brondocument GE-365-2006 concludeer ik dat psychiatrische zorg m.b.t. een schizoaffectieve-stoornis en een schizoïde persoonlijkheidsstoornis beschikbaar is in Georgië. Genoemd wordt het institute of psychiatry te Tblisi. Ook behandeling op een gesloten afdeling behoort tot de mogelijkheden. Een patiënt met een schizoaffectieve stoornis kan slechts een klinisch psychiatrische behandeling voor de duur van 3 maanden krijgen. Indien voortzetting van de behandeling is aangewezen behoren 3 psychiaters hun conclusies mbt de geestelijke toestand van de patiënt vast te leggen om de behandeling met nog eens 3 maanden te kunnen verlengen. Van de door betrokkene gebruikte medicatie, zijn Carbamazepine, valeriaanextract en promethazine verkrijgbaar. Voor de overige door patiënt gebruikte psychofarmaca is equivalente medicatie verkrijgbaar. Bij het achterwege blijven van de behandeling is een psychische decompensatie, een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten. Gezien de huidige medische inzichten acht ik betrokkene in staat te reizen met de gangbare vervoermiddelen. Enige medische voorziening is noodzakelijk.”
2.12 In het besluit in primo van 23 oktober 2006 heeft verweerder niet aan eiser tegengeworpen dat hij geen (kopie van een) geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd noch op andere wijze zijn identiteit en nationaliteit heeft onderbouwd. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat verweerder genoegen heeft genomen met de mededelingen van eisers toenmalige gemachtigde in de hiervoor weergegeven brief van 19 oktober 2006, dat eiser niet in het bezit is van een dergelijk document en ook niet in het bezit daarvan kan komen, aangezien hij niet in staat is te reizen vanwege zijn medische situatie.
2.13 Uit het vorenstaande volgt dat de omstandigheid, dat eiser niet in het bezit is noch kan komen van een geldig document voor grensoverschrijding, reeds aan de orde is geweest in het najaar van 2006 en dat verweerder zich destijds kennelijk voldoende toegelicht achtte dat deze omstandigheid niet aan eiser kon worden tegengeworpen vanwege zijn medische situatie. Nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat eisers (ernstige) medische situatie sinds de brief van eisers toenmalige gemachtigde van 19 oktober 2006 is gewijzigd en de chronische klachten met daarbij behorende symptomen nog steeds aanwezig zijn, is de rechtbank van oordeel dat eiser reeds met de brief van 19 oktober 2006 heeft aangetoond dat hij niet kon reizen en dat hij derhalve met ingang van die datum in aanmerking dient te komen voor vrijstelling van het paspoortvereiste. Hieruit volgt dat verweerder niet op grond van de brief van eisers psychiater van 6 oktober 2009 heeft kunnen concluderen dat eerst daarmee is aangetoond dat aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning is voldaan.
2.14 Gelet op het vorenstaande berust het bestreden besluit op een ontoereikende grondslag en komt dit besluit wegens strijd met artikel 7:12 Awb voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
2.15 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien, nu gezien al het vorenstaande rechtens nog maar één beslissing mogelijk is.
2.16 Verweerder zal worden opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor het doel “verblijf vanwege medische noodsituatie” te verlenen met ingang van 20 oktober 2006.
2.17 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
3.1 verklaart het beroep tegen het besluit van 13 oktober 2009 gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 13 oktober 2009;
3.3 verklaart het bezwaarschrift van 2 november 2006 gegrond;
3.4 bepaalt dat eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel “verblijf vanwege medische noodsituatie” met ingang van 20 oktober 2006;
3.5 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiser;
3.7 draagt verweerder op € 150,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, in tegenwoordigheid van M.J.E. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 december 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.