Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 36450 (beroep)
AWB 09 / 36451 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 29 november 2010
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Kaapverdische nationaliteit,
eiseres/verzoekster,
verder te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. S.L. Sarin, advocaat te Haarlem,
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J. Boon, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 16 februari 2009 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 3 maart 2009 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres op 5 maart 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres op 17 juni 2009 beroep ingesteld. Tevens heeft eiseres op 17 juni 2009 de rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.2 Bij uitspraak van 3 september 2009 (AWB 09/21968 en 09/21967) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep gegrond verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
1.3 Bij besluit van 7 oktober 2009 heeft verweerder het bezwaar van 5 maart 2009 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.4 Eiseres heeft op 7 oktober 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 30 september 2010 Eiseres en haar gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Eiseres wenst verblijf bij haar partner [naam partner]. De heer [naam partner] is in het bezit van de Portugese nationaliteit. Eiseres en de heer [naam partner] zijn niet met elkaar gehuwd.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de volgende gronden. Eiseres heeft niet aangetoond dat sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie. Niet gebleken is immers dat eiseres en haar partner ten minste zes maanden met elkaar hebben samengewoond, dan wel dat uit deze relatie een kind is geboren. Reeds op grond hiervan komt eiseres niet in aanmerking voor het gevraagde document.
2.3 Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers en hun familieleden (hierna: de Richtlijn) vergemakkelijkt het gastland, onverminderd zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft.
2.4 De bepalingen van de Richtlijn zijn met ingang van 26 april 2006 omgezet naar nationaal recht en opgenomen in de artikelen 8.7 en verder van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb).
2.5 Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, Vb, is hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2 EG/EER van het Vb van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
2.6 Ingevolge artikel 8.7, vierde lid, Vb, voor zover hier van belang, is voornoemde paragraaf, waarin ook artikel 8.13 Vb is opgenomen, ook van toepassing op de ongehuwde partner die zich bij een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met die vreemdeling heeft.
2.7 Ingevolge artikel 8.13, eerste lid, Vb heeft een vreemdeling, als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb die niet de nationaliteit bezit van een staat als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, langer dan drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland, voor zover hij in Nederland verblijft bij een vreemdeling als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, onder a, b of c Vb.
2.8 Volgens B10/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc), voor zover hier van belang, geldt voor ongehuwde partners van een onderdaan van de EU dat zij in Nederland met hun partner dienen samen te wonen. Voor hetgeen onder samenwonen wordt verstaan wordt verwezen naar paragraaf B2/4.9 Vc.
2.9 Volgens laatstgenoemde paragraaf moeten de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
2.10 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat, wil er sprake zijn van een duurzame relatie als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, Vb, de aanvrager en de EU-onderdaan in ieder geval dienen samen te wonen.
2.11 Ter onderbouwing van het feit dat eiseres een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met de heer [naam partner], heeft eiseres een twintigtal getuigenverklaringen overgelegd. Voorts heeft eiseres ter zitting het standpunt ingenomen dat genoegzaam is aangetoond dat zij met haar partner heeft samengewoond.
2.12 De rechtbank stelt vast dat eiseres op de hoorzitting van 9 juni 2009 heeft verklaard dat zij nog niet met haar partner heeft samengewoond, maar dat wel van plan is in het nieuwe huis. Desgevraagd heeft eiseres geantwoord dat zij en haar partner niet eerder zijn gaan samenwonen, omdat eiseres en haar partner de zaken niet wilden overhaasten, ze wilden het nog rustig aan doen. Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de door eiseres overgelegde getuigenverklaringen evenmin blijkt dat eiseres en haar partner hebben samengewoond.
2.13 Het eerst ter zitting gestelde, te weten dat eiseres op 17 juli 2009 met haar partner is gaan samenwonen, zal de rechtbank, wat daar ook verder van zij, gelet op de te verrichten ex tunc-beoordeling niet bij de beoordeling van onderhavig geschil kunnen betrekken.
2.14 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder zich niet op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is dat eiseres en haar partner een deugdelijk bewezen duurzame relatie hebben. Nu verweerder reeds hierom de aanvraag van eiseres kon afwijzen, behoeven de overige gronden die eiseres heeft aangevoerd geen bespreking meer.
2.15 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.16 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.17 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.18 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.19 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries – van den Heuvel, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.