ECLI:NL:RBSGR:2010:BP0914

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/35764
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Somalië; motivering vergunningverlening en procesbelang

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 december 2010 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, van Somalische nationaliteit, een verblijfsvergunning had aangevraagd. De aanvraag was op 25 maart 2009 ingediend en op 13 augustus 2009 ingewilligd, maar eiseres stelde dat verweerder niet deugdelijk had gemotiveerd waarom geen vergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder a, b of c van de Vreemdelingenwet 2000 was verleend. De rechtbank oordeelde dat er in feite sprake was van doorprocederen voor een andere verleningsgrond, hetgeen tegen de bedoeling van de wetgever ingaat. Eiseres had in beginsel geen procesbelang, omdat zij rechtmatig verblijf had op basis van de verleende vergunning onder artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d van de Vw 2000. De rechtbank concludeerde dat het beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk was en gedeeltelijk ongegrond, en verklaarde het beroep voor zover het betrekking had op de vergunningverlening ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/35764
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1982, van Somalische nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. S. Wierink, advocaat te Amsterdam
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 25 maart 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 ingewilligd. De verblijfsvergunning is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, met ingang van 25 maart 2009, geldig tot 25 maart 2014. Op 18 augustus 2009 heeft eiser een verzoek ingediend om toezending van de motivering van het besluit van 13 augustus 2009. Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd bij brief van 19 augustus 2009. Op 1 september 2009 heeft eiseres bezwaar ingediend. Verweerder heeft het bezwaar op 30 september 2009 op grond van artikel 6:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden naar de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2010. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt in de eerste plaats in aanmerking dat eiseres ter zitting heeft toegelicht dat het bezwaarschrift van 1 september 2009 zich richt tegen het asielbesluit van
13 augustus 2009. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat er geen zelfstandige aanvraag om afgifte of verstrekking van de motivering van het besluit van 13 augustus 2009 op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens voorligt.
2.1 Eiseres heeft aangevoerd dat zij bezwaar (en geen beroep) heeft ingesteld omdat verweerder geen voornemen heeft uitgebracht.
2.2 De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond omdat in artikel 80 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 is bepaald dat artikel 7:1 van de Awb (de bezwaarschriftprocedure) niet van toepassing is. Ingevolge artikel 79, eerste lid, van de Vw 2000 is Afdeling 3 van Hoofdstuk 7 van de wet van toepassing indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit omtrent een verblijfsvergunning asiel. Artikel 80 van de Vw 2000 is dan ook van toepassing op het onderhevige besluit van 13 augustus 2009. De rechtbank concludeert dat verweerder het ingediende bezwaarschrift van 1 september 2009 terecht als beroepschrift heeft doorgezonden naar de rechtbank.
3. De rechtbank zal het bezwaarschrift verder behandelen als een beroepschrift dat zich richt tegen het besluit van 13 augustus 2009. Eiseres heeft enerzijds aangevoerd dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000 is verleend. Anderzijds is, naar gesteld, evenmin voldoende gemotiveerd waarom (wel) een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder d, van de wet is verleend.
4.1 De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of is gemotiveerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000, als volgt.
4.1.1. Verweerder heeft erop gewezen dat in feite sprake is van doorprocederen voor een andere verleningsgrond hetgeen tegen de bedoeling van de wetgever is. De rechtbank volgt verweerder hierin en wijst op de uitspraken van 28 maart 2002 (JV 2002,153) en
22 november 2002 (JV 2003,17) van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
De Afdeling heeft daarin bepaald dat er op grond van de wetshistorie en de in dat kader door de (toenmalige) staatssecretaris gedane toezeggingen van moet worden uitgegaan dat het besluit, waarbij de vreemdeling een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid 1, aanhef en onder d Vw 2000 is verleend, niet in rechte onaantastbaar wordt, voor zover daarin ligt besloten dat geen aanspraak bestaat op een verblijfsvergunning uit hoofde van de gronden a t/m c van het eerste lid van artikel 29 van de Vw 2000. Gelet hierop, heeft de vreemdeling hangende de geldigheidsduur van de hem verleende vergunning geen belang bij het instellen van beroep tegen het daaraan ten grondslag liggende besluit. Zulk belang kan ontstaan, indien op de voet van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 tot intrekking dan wel niet-verlenging van die vergunning wordt besloten. Op dat moment zal de ter zake bevoegde rechter kunnen treden in een oordeel over de grond waarop de verblijfsvergunning is verleend en de gronden waarop die niet is verleend.
4.1.2. De rechtbank oordeelt dat eiseres gelet op het bovenstaande in beginsel geen belang heeft bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a,b of c, van de wet omdat zij op dit moment rechtmatig verblijf heeft op grond van de verleende verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Eiseres heeft verwezen naar de uitspraak van 26 juni 2008 (JV 2008,307) van de Afdeling, maar deze uitspraak past in de hierboven weergegeven lijn van de Afdeling en kan dus niet tot een andere conclusie leiden. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat verweerders oordeel over de geloofwaardigheid van haar asielrelaas van belang kan zijn bij de beoordeling van de aanvragen voor een verblijfsvergunning voor haar nareizende familieleden. De rechtbank overweegt dat weliswaar denkbaar is dat hieraan procesbelang zou kunnen worden ontleend, maar op dit moment is onvoldoende geconcretiseerd dat daarvan thans in het geval van eiseres sprake is. De rechtbank verklaart het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
4.2 De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de vraag of voldoende is gemotiveerd dat eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
In het bestreden besluit wordt vermeld dat de verblijfsvergunning van eiseres is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Bij brief van
19 augustus 2009 heeft verweerder, reagerend op het verzoek van 18 augustus 2009 van eiseres om de motivering van het besluit, onder meer meegedeeld dat de verblijfsvergunning is verleend op grond van het categoriale beschermingsbeleid dat werd gevoerd en het ontbreken van contra-indicaties. De rechtbank concludeert dat verweerder hiermee conform de in artikel 3:48, tweede lid, van de Awb heeft gehandeld. Het beroep is in zoverre ongegrond.
5. Zoals hiervoor is uiteengezet verklaart de rechtbank het beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk (rechtsoverweging 4.1.2) en gedeeltelijk ongegrond (rechtsoverweging 4.2).
6. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/35764,
- verklaart het beroep voor zover het betrekking heeft op de vergunningverlening ongegrond.
- verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Mans, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E.E. van Wiggen – van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
10 december 2010.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: EW
Coll.: MvM
D: C
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.