Namens eiser is in het faxbericht van 15 december 2010 het volgende aangevoerd.
Verweerder stelt dat het recentelijk nog is gelukt om een removal order uit 2001 te effectueren. Niet wordt duidelijk hoelang dit proces heeft geduurd. In elk geval is het de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij om eiser terug te voeren naar de plek waar zijn reis is begonnen dan wel naar een plek waar zijn binnenkomst is gewaarborgd. Onduidelijk blijft welke invloed verweerder heeft op dit proces. Eiser vraagt zich dan ook af hoe verweerder kan waarborgen dat een en ander binnen een redelijke termijn zal plaatsvinden.
Uit het gesprek met regievoerder (...)l blijkt dat er geen enkele aanleiding was om eiser op 30 november 2010 in bewaring te stellen. Hij was reeds zestien maanden in de VBL en werkte mee aan zijn terugkeer. Blijkens het verslag van het terugkeergesprek van 6 oktober 2010 kreeg hij nog één kans om zijn terugkeer naar het land van herkomst mogelijk te maken door hem opnieuw met de consul te laten bellen. Uit de mail van de regievoerder aan de heer El Jebli blijkt duidelijk dat het niet aan eiser heeft gelegen dat het niet is gelukt om de consul te spreken. DT&V dient hier een faciliterende rol te spelen. Eiser is, met een originele geboorteakte, al drie keer zonder succes gepresenteerd. De removal order heeft blijkbaar zestien maanden onopgemerkt in het dossier gezeten. De vondst ervan was voor verweerder duidelijk een geschenk uit de hemel.
Nog steeds is niet opgehelderd waar de verschillende data in de stukken met betrekking tot het opstarten van de removal order vandaan komen. Regievoerder (...) stelt niets te weten van de tijdsaanduiding “eind oktober 2010”, terwijl de heer (...) van de vreemdelingenpolitie aangeeft dat regievoerder (...) hem die tijdsaanduiding heeft meegedeeld. De vreemdelingenpolitie en de HOvJ zijn onjuist voorgelicht door de regievoerder. De HOvJ heeft op deze manier geen juiste en zorgvuldige belangenafweging kunnen maken alvorens te besluiten tot inbewaringstelling. Dit maakt de bewaring onrechtmatig.
Niet staat vast wanneer een vluchtakkoord wordt gegeven. Volgens de DT&V Schiphol is de gang van zaken dat, indien binnen drie of vier weken geen akkoord is ontvangen, naast de procedure van de removal order tevens een lp-traject wordt opgestart. Het feit “dat dit de gang van zaken is” duidt er niet op dat de procedure van de removal order over het algemeen binnen drie à vier weken is afgesloten. Door de DT&V wordt geen gemiddelde termijn genoemd waarbinnen de procedure van een removal order is afgerond. Derhalve is er geen zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn.
Blijkens de mail van regievoerder Seijdel is eiser reeds drie keer gepresenteerd, zonder resultaat. De reden hiervan ligt duidelijk niet bij eiser. Voor zover verweerder voornemens is een lp-traject richting Burundi op te starten dient dit daarom als een zinledige exercitie te worden gezien. Het geeft in elk geval geen zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn.
Eiser is dan ook van mening, primair, dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest en, subsidiair, dat er geen zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn is.
2.9. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde – hiervoor onder 2.2. vermelde – gronden niet door eiser zijn bestreden. Dat deze gronden, zoals eiser heeft gesteld, zich ook al voordeden in de periode (in totaal zestien maanden) dat eiser op de VBL te Ter Apel verbleef, maakt niet dat die gronden niet zonder nadere motivering kunnen dienen ter ondersteuning van het vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, zoals ter zitting door de gemachtigde van verweerder is aangevoerd, eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn terugkeer naar Burundi (het gestelde land van herkomst) en dat hij meer gegevens omtrent zijn identiteit dient aan te leveren nu de autoriteiten van Burundi op basis van de door eiser overhandigde geboorteakte geen laissez-passer hebben afgegeven. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de omstandigheid dat eiser volgens het verslag van het 6 oktober 2010 gehouden vertrekgesprek heeft verklaard dat hij na het laatste vertrekgesprek niets heeft gedaan om de consul ervan te kunnen overtuigen dat hij echt de persoon is die op de geboorteakte staat. Voorts heeft de rechtbank hierbij acht geslagen op de opstelling die eiser kennelijk heeft gekozen ten aanzien van de opsporing van de contactpersoon van eiser die de geboorteakte heeft geregeld. Volgens het verslag van voormeld vertrekgesprek heeft eiser verklaard dat de DT&V met de ambassade een en ander kan uitzoeken. Aldus miskent eiser dat, nu op hem de rechtsplicht rust Nederland te verlaten, van hem kan worden gevergd dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanning verricht om dergelijke gegevens te verkrijgen. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (onder meer haar uitspraak van 13 juni 2008 in zaak nr. 200803407/1, www.raadvanstate.nl). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser nagelaten die actieve en volledige medewerking te verlenen.
2.10. Uit de gedingstukken (onder meer het stuk dat als productie 3 is gevoegd bij faxbericht A van 14 december 2010 van verweerder) en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam gebleken dat de DT&V op 3 december 2010 aan de KMar heeft verzocht om de door de KMar op 1 augustus 2006 op de luchtvaartmaatschappij Kenia Airways gelegde luchtvaartclaim te effectueren. In het gedingstuk dat als productie 5 is gevoegd bij faxbericht A is vermeld dat de luchtvaartmaatschappij aan de KMar heeft laten weten dat de station manager de zaak in Nairobi aan het voorbereiden is. De rechtbank leidt hieruit af dat de KMar, na het daartoe door DT&V op 3 december 2010 gedane verzoek, het nodige heeft gedaan in de richting van de luchtvaartmaatschappij om te komen tot effectuering van de claim.
Gezien het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet worden gezegd dat er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn, nu er gelet op alle aan de rechtbank verstrekte informatie geen aanknopingspunten zijn die de veronderstelling rechtvaardigen dat de claim niet zou kunnen worden geëffectueerd. De enkele omstandigheid dat de claim dateert van 1 augustus 2006 is daarvoor onvoldoende.
De rechtbank heeft bij haar oordeel dat op dit moment niet kan worden gezegd dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn voorts acht geslagen op voornoemde productie 5, waarin is beschreven – de rechtbank vat samen – hoe in de visie van verweerder uitzetting met gebruikmaking van een luchtvaartclaim en (het opleggen van) de maatregel van vreemdelingenbewaring zich met elkaar verhouden.
2.11. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is vanwege – de rechtbank vat samen – onduidelijkheden rond (het moment van het opstarten van) de removal order. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank leidt uit het gedingstuk dat als productie 4 is gevoegd bij faxbericht A af dat regievoerder (...) kennelijk op enig moment in het dossier van eiser de removal order is tegengekomen, waaromtrent de regievoerder bij emailbericht van 3 november 2010 aan
(...) heeft bericht. Eiser heeft er op gewezen dat hieruit volgt dat de removal order blijkbaar zestien maanden onopgemerkt in het dossier heeft gezeten en dat de vondst ervan voor verweerder duidelijk een geschenk uit de hemel was. De rechtbank merkt hierover op dat het vanzelfsprekend ook aan haar is opgevallen dat eiser een lange periode, te weten zestien maanden, heeft verbleven op de VBL vooraleer de regievoerder heeft geoordeeld dat er een removal order is op basis waarvan zal worden geprobeerd de uitzetting van eiser te effectueren. Dit tijdsverloop laat evenwel onverlet dat het aan de regievoerder van de DT&V is om te beoordelen welke handelingen noodzakelijk zijn om de vreemdeling te kunnen uitzetten. De rechtbank verwijst in dit verband naar vaste rechtspraak van de AbRS (onder meer haar uitspraak van 18 november 2008 in zaak nr. 200805442/1, www.raadvanstate.nl). Het was in de onderhavige zaak dan ook aan de regievoerder om, mede op basis van de informatie uit de vertrekgesprekken die met eiser zijn gehouden en de stand van zaken tot dan toe in het uitzettingstraject – waarvoor de rechtbank nog verwijst naar hetgeen zij hiervoor onder 2.9. heeft overwogen over het nalaten door eiser van actieve en volledige medewerking –, te bepalen of het noodzakelijk was gebruik te (gaan) maken van de removal order die zich kennelijk al die tijd al in het dossier van eiser bevond.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank eiser evenmin volgt in zijn betoog dat de vreemdelingenpolitie en de hulpofficier van justitie onjuist zijn voorgelicht door de regievoerder waardoor laatstgenoemde volgens eiser geen juiste en zorgvuldige belangenafweging heeft kunnen maken alvorens te besluiten tot inbewaringstelling.
2.12. Eiser heeft er op gewezen dat hij de afgelopen zestien maanden vóór zijn inbewaringstelling heeft verbleven op de VBL en altijd heeft voldaan aan zijn (dagelijkse) meldplicht. Daarom valt volgens eiser niet in te zien, waar verweerder het standpunt op baseert dat er een vermoeden zou zijn dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. Voor zover eiser hiermee heeft beoogd te betogen dat een lichter middel dan bewaring is aangewezen, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS (onder meer haar uitspraak van 23 juni 2006 in zaak nr. 200603830/1, JV 2006/323) komt verweerder, anders dan bij de vraag of gronden voor bewaring aanwezig zijn, bij de beantwoording van de vraag of, waar die gronden er zijn, met een lichter middel dan bewaring kan worden volstaan om de uitzetting te verzekeren, beoordelingsruimte toe. In het licht van de gronden van de inbewaringstelling heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen grond kan worden gezien om van het opleggen van de maatregel af te zien en het risico te aanvaarden dat eiser zich niet meer zou melden, zodra zijn uitzetting daadwerkelijk in zicht zou komen.
2.13. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.