ECLI:NL:RBSGR:2010:BP0575

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/18999
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twijfel aan de juistheid van het rapport taalanalyse in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 december 2010 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Iraakse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de minister voor Immigratie en Asiel afgewezen op 19 mei 2010, waarna de eiser beroep instelde. De rechtbank heeft de openbare behandeling van het geschil op 18 oktober 2010 gehouden, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de eiser in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken over te leggen ter onderbouwing van zijn verzoek om schadevergoeding voor de kosten van het weerwoord. De eiser heeft deze stukken op 21 oktober 2010 overgelegd, waarna het onderzoek zonder nadere zitting werd gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het rapport taalanalyse van het Bureau Land en Taal (BLT). Dit rapport was door de verweerder gebruikt om de afwijzing van de asielaanvraag te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het rapport taalanalyse niet als een voldoende draagkrachtige motivering van het besluit kan gelden, omdat de eiser met zijn contra-expertise en aanvullende argumenten voldoende twijfel heeft gezaaid over de conclusies van het BLT. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn herkomst uit Mosul kan onderbouwen, maar dat de contra-expertise van de eiser wel degelijk aanwijzingen biedt die de conclusie van het BLT in twijfel trekken.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de verweerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 874,- en € 936,59 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 18999
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 december 2010
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Iraakse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Schelfaut, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 14 augustus 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 19 mei 2010 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2010. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen (nogmaals) de onderbouwing van zijn verzoek om schadevergoeding voor de kosten van het weerwoord te overleggen. Eiser heeft deze stukken op 21 oktober 2010 overgelegd. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens, met toestemming van partijen, gesloten zonder het houden van een nadere zitting.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Eiser is toerekenbaar ongedocumenteerd inzake zijn identiteit, nationaliteit en reisroute en wordt derhalve artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegengeworpen. Het relaas mist positieve overtuigingskracht en is ongeloofwaardig. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder verwezen naar het rapport taalanalyse van het Bureau Land en Taal (BLT) van 20 november 2008 en het weerwoord van BLT van 26 maart 2010. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw.
2.2 In beroep heeft eiser geen gronden aangevoerd tegen de overwegingen in het bestreden besluit op grond waarvan verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw kan worden tegengeworpen. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de verwijzing in beroep naar de zienswijze geen argumenten heeft aangevoerd, waarop in het bestreden besluit niet reeds is ingegaan en die afbreuk kunnen doen aan de conclusie in dat besluit dat eiser het bepaalde in voornoemd artikel kan worden tegengeworpen. Uitgangspunt is derhalve dat verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij de beoordeling heeft kunnen betrekken.
2.3 De rechtbank begrijpt de overige beroepsgronden van eiser aldus dat verweerder bij zijn beoordeling niet heeft mogen uitgaan van de juistheid van de door BLT verrichte taalanalyse van 20 november 2008 en dat verweerder deze derhalve niet aan zijn oordeel, dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert en ongeloofwaardig is, ten grondslag heeft kunnen leggen. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar het rapport contra-expertise van 20 januari 2010, de reactie op het weerwoord van 6 oktober 2010 en een uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 4 november 2009 (AWB 08/44903). In dit verband wordt het volgende overwogen.
2.4 In het rapport taalanalyse van 20 november 2008 staat dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Centraal-Irak (Mosul). Die conclusie van de taalanalyse wordt, zo blijkt uit het rapport, gedragen door de volgende bevindingen van de taalanalist SOR 3. De informatie die eiser heeft verstrekt is algemeen bekend en weinig gedetailleerd. Onduidelijk is wie eiser bedoelt met “terroristen” die begin jaren ’90 de omgeving van Mosul onveilig zouden hebben gemaakt. Eiser beheerst een vorm van Bahdini-Koerdisch op moedertaal niveau. De Koerdische spraak van eiser is eenduidig te herleiden tot de grotere regio Mosul-Duhok (centraal-Irak/Noord-Irak). Eiser heeft een beperkte beheersing van het Arabisch. Op grond van de gestelde levensloop mag een veel betere beheersing van het Arabisch worden verwacht. Het Arabisch van eiser vertoont bovendien slechts zeer sporadisch enkele kenmerken van het Arabisch van Mosul en omstreken. Het Arabisch van eiser komt overwegend overeen met het Bagdad-Arabisch zoals dat als tweede taal wordt gebezigd door Koerden in Noord-Irak. Op grond van de beperkte beheersing van het Arabisch die door eiser aan de dag is gelegd is niet aan te nemen dat hij gedurende 20 jaar heeft gewoond in een randgemeente van Mosul waar Arabisch algemeen gangbaar is als taal in het dagelijks leven. Aan te nemen is dat eiser het overgrote deel van zijn leven heeft doorgebracht in het Noord-Irakese deel van het aangegeven taalgebied, aangezien Arabisch aldaar niet algemeen gangbaar is als taal in het dagelijks leven.
2.5 Eiser heeft naar aanleiding hiervan een dossieranalyse van 23 april 2009 overgelegd waarin staat dat de kwaliteit van het rapport taalanalyse onvoldoende is. Dit oordeel is met name gebaseerd op de volgende observaties. Het commentaar van de taalanalist op de landenkennis is zeer oppervlakkig. De conclusie van het rapport is met name gebaseerd op het Arabisch van eiser dat hij niet als moedertaal beheerst. Men kan zijn spraak derhalve niet zonder meer ter vergelijking naast de correcte uitspraak van een moedertaalspreker van het Arabisch leggen. De aannames met betrekking tot het soort Arabisch dat in de regio Mosul gesproken wordt, worden niet met referenties onderbouwd en is derhalve slechts onderbouwd door een moedertaalspreker. Het is niet duidelijk op welke wijze het Arabisch van eiser overeenkomt met Bagdad Arabisch.
2.6 Eiser heeft vervolgens een contra-expertise van 20 januari 2010 van prof. [naam] overgelegd waarin het volgende wordt geconcludeerd. “The applicant speaks Bahdini Kurdish as his native language. His Kurdish shows influences of Arabic as a contemporary or very recent language contact, and it also shows features that are typical of the Bahdini Kurdish dialects spoken in Iraq, including the region Mosul. The applicant has a reasonable command of Arabic, indicating that he originates from an area in which Arabic continues to play an important role in public life. Given his age, and the fact that Arabic is ceased to be the language of public life in the northern provinces in Iraq just after the first Gulf war of 1991, his command of Arabic strongly supports his claim to have originated from the Mosul area, which is the only Bahdini speaking area in Iraq that remained under Iraqi government control after 1991.”
Voorts staat in dit rapport het volgende. “Competence in Arabic varies considerably among Kurds, depending on education, mobility, and frequency and type of interaction with Arabs. It is not unusual for Kurds to drop out of school, and to have limited social contact with Arabs, and as a result have only a rudimentary knowledge of Arabic, sufficient for basic communication needs. (…). 3.2 Phonology. In Arabic the applicant speech shows typical Iraqi features. 3.3 Lexical properties. The applicant’s speech contains a number of contemporary loans from Arabic, which are only found in Kurdish dialects that are spoken in regions in which Arabic is or has been until recently a major contact languages and where there has been widespread Kurdish-Arabic bilingualism. (…). 3.4 Morphology. In Arabic the applicant shows the typical Iraqi use of unmodified conjugation for the present indicative. 3.6 Proficiency in languages used. The applicant is fluent in Bahdini Kurdish. He is also able to carry out a conversation and to construct narration in Arabic. 7.2 Evaluation of the language analysis report. (..). Note that the analyst is unable to identify any gaps or errors in the information provided by the applicant. (….). It must be pointed out that the younger generation of Kurds is highly segregated from the Arabic population. This said, the applicant has, in fact entirely reasonable command in Arabic, despite some mistakes and difficulties in organising complex arguments.(…). Overall, then, his portrayal of the applicant’s Arabic as poor and limited is inconsistent with the facts of the applicant’s performance in Arabic.”
2.7 In het weerwoord van 26 maart 2010 van BLT wordt het volgende overwogen.
Uit het rapport blijkt niet dat [naam] een ter zake deskundige spreker van de taal heeft geraadpleegd. [naam] is aanzienlijk minder stellig in zijn conclusie en neemt aldus niet de twijfel weg die is gerezen ten aanzien van de herkomst. Het Bahdini van eiser bevat geen kenmerken die specifiek zijn voor het Bahdini zoals gesproken in de regio Mosul. Het bevat daarentegen wel een kenmerk dat te herleiden is tot de regio Duhok in Noord-Irak maar de contra-expert kent om onduidelijke reden geen enkel gewicht toe aan de aanwezigheid van dit kenmerk. Het transcript en de bijbehorende omschrijving van de taalanalist zijn geen reden om anders te oordelen over de mate waarin eiser het Arabisch beheerst dan weergegeven in het rapport taalanalyse. Het is niet aannemelijk dat eiser gedurende 20 jaar in Mosul heeft verbleven. Er is niet gebleken van Arabisch dat de gestelde herkomst uit Mosul sterk ondersteunt. Het beperkte gebruik van Maslawi-Arabisch rechtvaardigt niet die conclusie. De verstrekte landeninformatie is niet meegenomen bij het rapport contra-expertise.
2.8 In de reactie van contra-expert [naam] van 27 september 2010 wordt als volgt gereageerd.
“In conclusion I reiterate the main points of my original report which remain valid:
a) The applicant speaks Bahdini Kurdish, which is spoken in a region that includes Mosul. There is no evidence to link its origin to any other specific location merely on the basis of the phonology morphology or syntax of his Bahdini. (…) b) The applicant’s lexicon shows, in addition to long established Arabic loanwords that are common to all dialects of Kurdish and indeed to other languages of the region, also a more contemporary layer of Arabic loans, which points to an origin in a region in which Arabic is the contemporary language of public life. This makes it more likely that the appilicant comes from an area outside the Kurdisch autonomous regions, and thus favours an origin in Central Iraq. c) The applicant has command of Arabic, in the form that is most often acquired by Kurds and other minorities in our near urban centres in Iraq, namely the General Iraqi Colloquial. This does not indicate that the applicant is from Baghdad, but rather that he has had exposure to Arabic as a lingua franca of urban centres. This in turn supports the conclusion that he originates from an urban centre in which Arabic is used in public life. This excludes the other urban centres in the Bahdini-speaking regions, such as Duhuk, Zakho or Amediya, and leaves as practical the only choice in the urban district of Mosul, which is Bahdini-speaking and at the same time still under the influence of the Iraqi state and its principal language of public life, Arabic.”
2.9 In de reactie van het BLT van 13 oktober 2010 op de reactie van de contra-expert van 27 september 2010 staat het volgende. “Het Arabisch en Bahdini bevatten geen kenmerken die beschouwd kunnen worden als overtuigende evidentie voor de gestelde herkomst uit Mosul. Het Bahdini van eiser bevat bovendien een kenmerk dat vooral wordt geassocieerd met het Bahdini in Noord-Irak. Het BLT en de taalanalist blijven van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is geboren en getogen in Mosul.”
2.10 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie onder meer in de uitspraak van 8 april 2004, 200308064/1 en 14 juli 2004, 200401127/1) kan verweerder in het kader van het onderzoek naar de nationaliteit en het land van herkomst van betrokkene een taalanalyse afnemen. Indien het rapport taalanalyse op een objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder bij de besluitvorming in beginsel van dat rapport uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Bij een taalanalyse kan in de regel slechts een contra-expertise concrete aanknopingspunten bieden.
2.11 Gelet op kennis en ervaring van de contra-expert, zoals weergegeven in het rapport contra-expertise, en gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie ondermeer de uitspraak van 4 juni 2010, 200904906/1/V1) op dit punt, kan naar het oordeel van de rechtbank worden uitgegaan van de deskundigheid van de contra-expert. Het rapport van de contra-expert en de reactie op het weerwoord zijn derhalve aan te merken als een deskundig tegenadvies.
2.12 Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 18 december 2009, 200806254/1/V1) kan een rapport contra-expertise de bij verweerder gerezen en door de taalanalyse bevestigde twijfel slechts wegnemen indien het rapport de door de vreemdeling gestelde herkomst bevestigt. In het rapport contra-expertise wordt geconcludeerd dat het door eiser gesproken Bahdini Koerdisch ook voorkomt in Mosul en dat ‘his command of Arabic stongly supports his claim to have originated from the Mosul area, which is the only Bahdini speaking area in Iraq.’ Naar het oordeel van de rechtbank bevestigt het rapport contra-expertise de door eiser gestelde herkomst.
2.13 Anders dan het BLT meent, ligt vervolgens niet ter beoordeling voor of eiser zijn gestelde herkomst aannemelijk heeft gemaakt, maar, gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.10, ligt ter beoordeling voor of het rapport contra-expertise, en de aanvullingen van de contra-expert op dit rapport, concrete aanknopingspunten bevatten voor twijfel aan het rapport taalanalyse en de uitgebrachte nadere reacties door het BLT, op grond waarvan geoordeeld moet worden dat verweerder het rapport taalanalyse niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
2.14 Het BLT heeft zijn conclusie dat eiser eenduidig niet kan worden herleid tot Centraal-Irak gebaseerd op drie punten.
2.15 In de eerste plaats heeft het BLT van belang geacht dat eiser op grond van zijn Koerdische spraak eenduidig herleidbaar is tot de grotere regio Mosul-Duhok (Centraal-Irak/Noord-Irak). Reeds omdat het BLT tevens heeft opgemerkt dat de spraak van eiser onder andere herleidbaar is tot Centraal-Irak (Mosul), rechtvaardigt de omstandigheid dat eiser Bahdini Koerdisch spreekt niet de conclusie van het BLT dat eiser niet herleid kan worden tot de regio Centraal-Irak. Daarbij is van belang dat de contra-expert in zijn rapporten gemotiveerd heeft gesteld dat alleen in de regio Mosul nog het Bahdini dialect wordt gesproken en dat er geen bewijs bestaat dat, zoals door het BLT in het weerwoord is gesteld, eisers Koerdische spraak tot een andere specifieke locatie, bijvoorbeeld Duhok, kan worden herleid.
2.16 Het BLT heeft voor zijn conclusie voorts doorslaggevend geacht dat eiser een beperkte beheersing van het Arabisch heeft waardoor niet is aan te nemen dat hij gedurende 20 jaar heeft gewoond in een randgemeente van Mosul, waar Arabisch algemeen gangbaar is als taal in het dagelijks leven. De contra-expert heeft hiertegen aangevoerd dat hij, anders dan het BLT, van mening is dat eiser in voldoende mate Arabisch spreekt. Nu de contra-expert in het rapport maar ook in de reactie op het weerwoord van 27 september 2010, uitvoerig onderbouwd heeft gesteld dat het door eiser gesproken Arabisch hem in Mosul plaatst, terwijl het standpunt van het BLT beduidend minder inzichtelijk is onderbouwd, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan voormeld standpunt van het BLT.
De contra-expert heeft voorts gemotiveerd gesteld dat voor zover het BLT moet worden gevolgd in zijn standpunt dat het door eiser gesproken Arabisch onvoldoende is om hem te plaatsen in Mosul, dat de jongere generatie Koerden in Mosul strikt gescheiden leeft van de Arabieren en dat een geringe kennis van het Arabisch daardoor niet ongewoon is voor hen. Dit standpunt van de contra-expert is door het BLT onweersproken gebleven. Bovendien wordt het standpunt dat een gebrekkige kennis van het Arabisch een herkomst uit Mosul niet uitsluit, onderschreven in de uitspraak van 4 november 2009 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, waarnaar eiser in beroep heeft verwezen. Ook op dit punt is derhalve sprake van een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van het rapport taalanalyse.
2.17 Het BLT heeft zijn conclusie in het rapport taalanalyse tot slot gebaseerd op de omstandigheid dat de informatie die eiser heeft verstrekt over Mosul algemeen bekend en weinig gedetailleerd is. Nu hiervoor is geoordeeld dat ten aanzien van de overige punten waarop het BLT zijn conclusie baseert aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid daarvan en het BLT zich niet op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser verstrekte informatie onjuist is, is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheid op zichzelf niet de conclusie kan dragen dat eiser niet kan worden herleid tot Mosul.
2.18 Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, bestaan voldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het rapport taalanalyse en de nadere reacties van BLT. Dit rapport kan derhalve niet als een voldoende draagkrachtige motivering van het besluit gelden. Nu het oordeel van verweerder omtrent de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser, blijkens de motivering van het bestreden besluit, enkel is gebaseerd op de conclusie van de taalanalyse, berust het bestreden besluit evenmin op een deugdelijke motivering en een zorgvuldige voorbereiding.
2.19 Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
2.20 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.21 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.22 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.23 Ten aanzien van de door eiser gevorderde kosten van de reactie op het weerwoord, overweegt de rechtbank als volgt.
2.24 Eiser heeft in beroep verzocht verweerder te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 1.164,42 voor de kosten van de reactie op het weerwoord. Zoals ter zitting met partijen is afgesproken, is eiser in de gelegenheid gesteld na de zitting nogmaals (aangezien bijlage 2, de offerte van de Taalstudio, bij de gronden van beroep van 27 juni 2010 ontbrak) de onderbouwing van de kosten van de reactie op het weerwoord aan de rechtbank te overleggen. De kosten van het weerwoord bedragen volgens de alsnog door eiser overgelegde factuur van de Taalstudio van 6 oktober 2010 € 936,59. Eiser heeft bij dit schrijven tevens verzocht om vergoeding van de kosten van de eerste en tweede fase.
2.25 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor vergoeding van deze kosten, nu verweerder zich op grond van de rapporten van het BLT op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt.
2.26 De rechtbank stelt allereerst vast dat het verzoek om vergoeding van de kosten van de eerste en de tweede fase niet bij de beoordeling kan worden betrokken, nu eiser daarom eerst na de zitting heeft verzocht, terwijl in beroep, zoals ter zitting is toegelicht, enkel de kosten van de reactie op het weerwoord zijn gevorderd.
2.27 Ten aanzien van de kosten voor het opstellen van de reactie op het weerwoord overweegt de rechtbank als volgt. Volgens de door eisers gemachtigde overgelegde factuur van de Taalstudio van 6 oktober 2010, bedragen voornoemde kosten € 936,59. Deze kosten komen op grond van artikel 1, aanhef en sub b van het Bpb voor vergoeding in aanmerking. Nu de contra-expertise, daaronder begrepen de reactie op het weerwoord, aanleiding heeft gegeven tot gegrondverklaring van het beroep, zal de rechtbank voornoemde kosten aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, Awb.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- alsmede € 936,59 te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2010.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.