ECLI:NL:RBSGR:2010:BP0331

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/31092 & AWB 10/31093
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van middelenvereiste en gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiser, een Indiase nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn partner, maar deze aanvraag werd afgewezen door de Minister voor Immigratie en Asiel. De rechtbank oordeelde dat de referente, de partner van eiser, niet over voldoende middelen van bestaan beschikte, aangezien zij een bijstandsuitkering ontving. Eiser, die illegaal in Nederland verbleef, kon zijn inkomen niet meetellen bij de beoordeling van het middelenvereiste. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat er weliswaar sprake was van inmenging in het gezinsleven van eiser, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet kon aantonen dat het voor hem onmogelijk was om naar India terug te keren om daar een verblijfsvergunning aan te vragen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om te voldoen aan de middelenvereisten en de mogelijkheden voor gezinshereniging binnen de kaders van de wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 10/31092 (beroep)
AWB 10/31093 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 16 december 2010
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Indiase nationaliteit,
eiser/verzoeker,
verder te noemen eiser,
gemachtigde: mr. A Neermawatie Nandoe, advocaat te Wassenaar,
tegen:
de Minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Erik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf bij partner [naam partner]” afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het besluit van 24 maart 2010 door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en gevraagd een voorlopige voorziening te treffen om verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is op 3 november 2006 Nederland binnengekomen. Hij heeft op 6 november 2006 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning ingediend met als doel ‘verblijf bij partner[naam]’. Op 18 januari 2007 is hem een verblijfsvergunning verleend met ingang van 6 november 2006, geldig tot 6 november 2007. Bij besluit van 24 juli 2008 is de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht per 6 november 2006 ingetrokken, omdat eiser een schijnrelatie onderhield met mevrouw [naam]. Het door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Haarlem (AWB 09/6063) op 20 november 2009 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hiertegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 6 augustus 2010 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Op 18 maart 2010 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning ingediend met als doel ‘verblijf bij partner [naam partner]’, met wie hij een relatie heeft sedert oktober 2009 en sinds 22 februari 2010 samenwoont.
2. In geschil is of eiser voldoet aan het middelenvereiste en of sprake is van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag terecht is afgewezen omdat de referente, mevrouw [naam partner], niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan nu zij een bijstandsuitkering ontvangt. Het inkomen van eiser kan niet meetellen bij de toets aan het middelenvereiste. De verblijfsvergunning van eiser is immers vanwege een schijnrelatie met terugwerkende kracht per 6 november 2006 ingetrokken, zodat, achteraf bezien, eiser nimmer in bezit is geweest van een verblijfsvergunning. Daardoor was het hem niet toegestaan te werken.
2.2 Onder verwijzing naar een arrest van het EHRM (Chakroun, C-578/08) ) stelt eiser in beroep dat de inkomsten van referente als voldoende dienen te worden beschouwd. Bovendien heeft verweerder het middelenvereiste ten onrechte alleen aan het inkomen van de referente getoetst in plaats van bij de beoordeling ook het inkomen van eiser mee te nemen.
2.3 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 Vreemdelingenwet (Vw) kan op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw worden afgewezen indien de vreemdeling, dan wel de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.4 In artikel 7, eerste lid, onder c van de Richtlijn 2003/86 is bepaald dat bij de indiening van een verzoek tot gezinshereniging de betrokken lidstaat de persoon die het verzoek heeft ingediend, kan verzoeken het bewijs te leveren dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat.
2.5 De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op het arrest Chakroun niet kan slagen. In dit arrest wordt in rechtsoverweging 52 uitleg gegeven aan “beroep op het stelsel voor sociale bijstand” in artikel 7, eerste lid, onder c van de Richtlijn 2003/86. Aldus mag een lidstaat gezinshereniging niet afwijzen indien een gezinshereniger bewijs heeft geleverd over stabiele en regelmatige inkomsten te beschikken, maar waarbij, gelet op de hoogte van die inkomsten, een beroep op bijzondere bijstand mogelijk moet zijn. In deze zaak staat vast dat de referente geen inkomsten geniet, maar een bijstanduitkering ontvangt en dus een beroep doet op het sociale stelsel in Nederland. Aangezien eiser illegaal in Nederland heeft verbleven, heeft verweerder terecht zijn inkomen niet betrokken bij de toets aan het middelenvereiste.
2.6 Verder betoogt verweerder dat weliswaar sprake is van inmenging in het gezinsleven van eiser ingevolge artikel 8 van het EVRM, maar deze is gerechtvaardigd in aanmerking genomen dat eiser slechts één jaar in bezit is geweest van een verblijfsvergunning, die met terugwerkende kracht is ingetrokken. Eiser heeft vervolgens de keuze gemaakt om illegaal hier te lande te verblijven. Er zijn geen objectieve belemmeringen aanwezig om gezinsleven met referente buiten Nederland uit te oefenen.
2.7 Eiser stelt dat sprake is van ongerechtvaardigde inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven van eiser. Eiser is in bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf naar Nederland gekomen voor verblijf bij zijn voormalige partner. Het enkele feit dat hij tijdens zijn rechtmatig verblijf alhier met een andere partner zijn gezinsleven verder uitoefent dient geen verschil te maken. Verweerder heeft nagelaten een juiste belangenafweging te maken door enkel het middelenvereiste tegen te werpen.
2.8 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft, voor zover thans van belang, een ieder het recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.9 De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat weliswaar sprake is van inmenging in het gezinsleven van eiser, maar dat deze inmenging gerechtvaardigd is. Verweerder heeft bij de belangenafweging terecht betrokken dat eiser zonder verblijfsvergunning in Nederland verblijft. Voorts heeft verweerder betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat niet is gebleken dat het voor eiser onmogelijk is naar India terug te keren om aldaar een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen.
3. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
3.1 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Verzoek om een voorlopige voorziening
3.2 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.3 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
3.4 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2010.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.