ECLI:NL:RBSGR:2010:BP0088

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/37514
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 7 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan eiseres, die stelt dat zij buiten haar schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Eiseres, bijgestaan door haar advocaat mr. C. Chen, heeft aangevoerd dat zij voldoet aan de voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning en dat zij om die reden vrijgesteld moet worden van het mvv-vereiste. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht gegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een rapport van een orthopedagoog voorhanden was, waarin werd betoogd dat de kinderen van eiseres in China niet de kans op een gezonde ontwikkeling hebben. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom het mvv-vereiste geen schending oplevert van het recht van de kinderen op respect voor hun privéleven. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder opgedragen om eiseres te horen en in de nieuwe beslissing op bezwaar nader in te gaan op de positie van de kinderen en het rapport van de orthopedagoog. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat eiseres en haar kinderen niet mogen worden uitgezet tot vier weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 09/37514; V-nummers: [nummer1], [nummer2] en [nummer3]
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[naam eiseres], eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen [naam1] en [naam2],
gemachtigde: mr. C. Chen, advocaat te Alkmaar,
en
de Staatssecretaris van Justitie onderscheidenlijk de Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. N. Hamzaoui, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 9 januari 2009, verzonden op 29 januari 2009, heeft de Staatssecretaris van Justitie afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken', welke aanvraag mede is ingediend ten behoeve van haar minderjarige kinderen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 16 februari 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 september 2009 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: verweerder) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 14 oktober 2009 beroep ingesteld.
Bij besluit van 9 juli 2010 heeft de Minister van Justitie (hierna: verweerder) het besluit van 29 september 2009 ingetrokken en het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.
De zaak is op 14 september 2010 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen T.Y. Siu, tolk.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.
2.1.2. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 is van het vereiste van een geldige mvv, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Vw 2000, vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) zou zijn.
Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 kan Onze Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.1.3. Blijkens paragraaf B14/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) voert verweerder het beleid dat een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'vreemdeling die Nederland buiten zijn schuld niet kan verlaten' als aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan.
" 1. De vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend; en
2. hij heeft zich gewend tot de IOM voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en
3. hij heeft verzocht om bemiddeling van de DT&V bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en
4. er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten; en
5. hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning."
Blijkens paragraaf B14/3.2.3 van de Vc 2000 voert verweerder het beleid dat een vreemdeling die voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking 'verblijf als vreemdeling die Nederland buiten zijn schuld niet kan verlaten' wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste.
2.1.4. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover hier van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven.
2.2. de bestreden besluiten
Bij besluit van 29 september 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 9 januari 2009 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 juli 2010 heeft verweerder het besluit van 29 september 2009 ingetrokken en het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. In het besluit van 9 juli 2010 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de gevraagde beperking, zodat zij evenmin in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Het beroep van eiseres op de hardheidsclausule faalt.
De weigering eiseres en haar kinderen vrij te stellen van het mvv-vereiste is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiseres is nimmer in het bezit geweest van een verblijfstitel en verweerder is niet gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven tussen eiseres en haar kinderen buiten Nederland uit te oefenen. Van een zeer langdurig verblijfsrecht in Nederland is evenmin sprake, zodat geen sprake is van schending van het recht op respect voor het privéleven van eiseres en haar kinderen. De kinderen zullen weliswaar in andere omstandigheden in China leven dan in Nederland, maar gezien hun leeftijd mag worden verwacht dat zij in de Chinese samenleving zonder al te grote problemen kunnen integreren.
2.3. de gronden van beroep
Eiseres heeft, samengevat, het volgende besluit aangevoerd.
Eiseres stelt dat zij alle mogelijke inspanningen heeft verricht en dat het niet redelijk is om nog meer van haar te vergen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de Chinese autoriteiten na tweeënhalf jaar nog een positieve beslissing zullen nemen op haar aanvraag om afgifte van een laissez-passer. Tijdens haar asielprocedure heeft eiseres verklaard dat zij bij haar uitreis gebruik heeft gemaakt van een vals paspoort. Zij betwist ooit in het bezit te zijn geweest van een authentiek paspoort.
Eiseres beroept zich op een uitspraak van 24 november 2009 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats (LJN BK5015). Deze uitspraak is op 19 juli 2010 weliswaar vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN BN2232), maar de redenering van de rechtbank is correct. In het geval van eiseres staat vast dat zij zich tot de Chinese ambassade heeft gewend en om reispapieren heeft gevraagd. Eiseres heeft vertaalde brieven overgelegd en zij heeft in het bijzijn van de heer [naam3 ] van Vluchtelingenwerk Nederland gebeld naar instanties in China om te vragen naar vervangende reisdocumenten. Voorts doet eiseres een beroep op artikel 8 van het EVRM. Zij is in de Nederlandse samenleving geïntegreerd, volgt een opleiding in de zorg en spreekt redelijk Nederlands. In het bestreden besluit wordt aan het privéleven en de belangen van de kinderen voorbij gegaan. Eiseres kan alleen met toezicht en steun van een professioneel sociaal netwerk de dagelijkse zorg voor de kinderen op zich nemen. Eiseres beroept zich op een rapport van 2 oktober 2009 van dr. mr. [naam4] van 2 oktober 2009, universitair docent aan de vakgroep Orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen. Volgens dat rapport is de kans op een gezonde groei tot volwassenheid van de kinderen van eiseres in China zo goed als uitgesloten. De kinderen hebben geen enkele band met China en zij hebben behoefte aan stabiliteit. Bovendien zijn de kinderen niet in China geregistreerd en kan dat uitsluitend tegen betaling van een forse 'social compensation fee'. Uit door eiseres overgelegde beslissingen van verweerder in andere zaken blijkt dat het recht op respect voor privéleven ook doorslaggevend kan zijn als iemand korter dan dertig jaar in Nederland heeft verbleven.
Ten onrechte heeft verweerder eiseres niet gehoord in de bezwaarfase.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Niet is gebleken dat eiseres belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het ingetrokken besluit van 29 september 2009. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is gericht tegen dat besluit.
2.4.2. Het beroep van eiseres wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:18, eerste lid, van deze wet, mede gericht geacht tegen het besluit van 9 juli 2010.
2.4.3. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de gevraagde beperking en om die reden moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Eiseres heeft naar voren gebracht dat de adressering van de brieven die zij naar instanties in China heeft verzonden onjuist is gebleken. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd verklaard dat zij niet heeft geprobeerd de juiste adressen alsnog te achterhalen, omdat het haar al de nodige moeite had gekost om de onjuist gebleken adressen te verkrijgen. Deze verklaring is te vaag en onvoldoende om eiseres te volgen in haar standpunt dat niet in redelijkheid van haar kon worden verlangd te proberen de juiste adressen van de door haar aangeschreven instanties in China alsnog te achterhalen, al dan niet met hulp van anderen.
Voorts stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat onderzoek door de gemachtigde van eiseres (althans het kantoor van haar gemachtigde) in China geen resultaat heeft gehad omdat het door eiseres genoemde dorp in een ander district ligt dan het door eiseres opgegeven district. Eiseres heeft dit in beroep niet gemotiveerd betwist, terwijl verweerder in de opmerking in de bezwaarfase dat eiseres zich mogelijk heeft vergist geen aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat haar niet kan worden verweten dat het onderzoek van haar gemachtigde niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd.
Het beroep van eiseres op de uitspraak van 24 november 2009 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats faalt, omdat de zaak van eiseres in de zojuist besproken twee opzichten niet vergelijkbaar is met de zaak die tot de uitspraak van 24 november 2009 heeft geleid.
2.4.4. In het rapport van 2 oktober 2009 van mr. dr. [naam4] heeft verweerder aanleiding gezien het besluit van 29 september 2009 in te trekken, waarna de bezwaarfase weer is opengevallen. Ten tijde van de nieuwe beslissing op bezwaar lag een rapport voor van een orthopedagoog wier deskundigheid door verweerder niet in twijfel is getrokken, terwijl in dit rapport gemotiveerd is betoogd dat het perspectief op een gezonde groei tot volwassenheid van de kinderen van eiseres in China zo goed als uitgesloten is. Onder deze omstandigheden voert eiseres terecht aan dat niet (langer) sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar, zodat verweerder ten onrechte van het horen heeft afgezien. In het verlengde hiervan geldt dat verweerder in het bestreden besluit weliswaar gemotiveerd is ingegaan op het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM, maar dat verweerder daarbij onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij in het rapport van 2 oktober 2009 geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat handhaving van het mvv-vereiste geen schending oplevert van het recht van de kinderen van eiseres op respect voor hun privéleven. De opmerking in het bestreden besluit dat gelet op de leeftijd van de kinderen mag worden verwacht dat zij in de Chinese samenleving zonder te grote problemen kunnen integreren, gaat voorbij aan het gemotiveerde betoog in het rapport van 2 oktober 2009 en vormt geen deugdelijk gemotiveerde weerlegging van dat betoog.
2.4.5. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:2 en 7:12 van de Awb.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil tussen partijen finaal te beslechten. Het is aan verweerder om eiseres te horen en in de nieuwe beslissing op bezwaar nader in te gaan op de positie van de kinderen van eiseres en het rapport van 2 oktober 2009.
2.4.6. Gelet op het bepaalde in artikel 73, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met het eerste lid van dit artikel en artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, heeft het bezwaar van 16 februari 2010 van eiseres geen schorsende werking. Gelet hierop en bij afweging van de betrokken belangen ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te treffen dat verweerder eiseres en haar kinderen niet mag uitzetten tot vier weken na de datum van bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar.
2.4.7. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 874 (1 punt voor de indiening van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat eiseres procedeert op basis van een toevoeging, moet voormeld bedrag aan proceskosten worden betaald aan de griffier van de rechtbank.
2.4.6. Gelet op het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het ingetrokken besluit van 29 september 2009;
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen het besluit van 9 juli 2010;
- vernietigt het besluit van 9 juli 2010;
- verbiedt verweerder eiseres en haar kinderen uit te zetten tot vier weken na de datum van bekendmaking van de nieuwe beslissing op het bezwaar van 16 februari 2009;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan de griffier van de rechtbank.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en E. Naaijen-van Kleunen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,