Afdeling 3, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[A], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. N.I. van Os,
Bij brief van 17 augustus 2009 heeft eiser verweerder verzocht om nabetaling van consignatie-uren, vermeerderd met wettelijke rente, met betrekking tot de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2007.
Bij besluit van 6 januari 2010 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 februari 2010 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 augustus 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 16 november 2010 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Botman.
II OVERWEGINGEN
1.1Eiser is medewerker [functie] bij de Defensie Verkeers- en Vervoersorganisatie (hierna: DVVO), in de rang van [rang]. Zijn werkzaamheden bestaan uit het assisteren bij het beladen van schepen, vliegtuigen en treinen, het doen van administratie en het regelen van douaneaangelegenheden.
1.2 Sinds juli 2005 staat het onderwerp 'vergoeding medewerker [functie] binnen de Koninklijke Landmacht in diverse overlegorganen op de agenda. Dit naar aanleiding van de constatering dat de toen gehanteerde interne DVVO regeling niet voldeed aan hogere regelgeving.
1.3 Begin 2007 heeft [C] een e-mail verstuurd, onder andere aan eiser, waarin samengevat is medegedeeld dat met terugwerkende kracht vanaf het derde kwartaal 2006 is besloten dat de regeling consignatie en beschikbaarheid/bereikbaarheid niet meer van toepassing is op [functie]. Dit betekent dat geen consignatiediensten meer worden toegekend. [Functie] dienen bereikbaar te zijn, oproep kan leiden tot dienst (militairen zijn echter niet beperkt in plaats en tijd), daadwerkelijke uren worden vergoed als overwerk.
1.4 Bij e-mail van 12 januari 2007 heeft [C] onder andere aan eiser, samengevat, medegedeeld dat er gesprekken gaande zijn met de ACOM aangaande de vergoedingen voor [functie]. In deze e-mail heeft [C], onder andere, medegedeeld dat voorlopig met ACOM is afgesproken de onderhandelingen van 26 januari 2007 af te wachten en mogelijke juridische stappen of berichtgeving naar de Inspecteur-generaal der Krijgsmacht (IGK) op te schorten. Indien het antwoord voor personeel onbevredigend is kan een rechtsgang altijd nog worden ingezet.
1.5 In 2009 is, zonder bevredigend resultaat, aan het doorlopend overleg met de medezeggenschapscommissie en de ACOM een einde gekomen.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat, ondanks dat er veel discussie is geweest over de toepassing, de geldende regelgeving met betrekking tot consignatie sinds 2001 ongewijzigd is gebleven. Verweerder stelt vast dat nu eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen zijn salarisafrekeningen deze in rechte vast staan. In 2005 heeft de Commandant DVVO besloten de militairen in het kader van de bereikbaarheid in het buitenland (bij werkzaamheden anders dan in het kader van oefeningen en VVHO-missies) niet langer te consigneren. Er is voor gekozen van militairen slechts bereikbaarheid te vragen en hen niet te beperken in hun bewegingsvrijheid. Voor een dergelijke bereikbaarheidsdienst bestaat geen vergoeding. Enkel voor de tijd dat daadwerkelijk arbeid wordt verricht, worden overuren uitbetaald. Naar verweerder stelt is aan eiser geen consignatie opgelegd: aan hem is gevraagd om bereikbaar te blijven, maar eiser is hierbij niet beperkt naar tijd en plaats.
3 Eiser stelt zich op het standpunt dat [functie] werd opgedragen, naast het regulier ingeroosterde werk en overuren, permanent bereikbaar én beschikbaar te zijn voor werkzaamheden in verband met wisselende omstandigheden, zoals aankomsttijden van schepen, vliegtuigen en treinen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser een verklaring van [C], d.d. 15 september 2010, overgelegd. Naar aanleiding van een soortgelijk verzoek om nabetaling van consignatie-uren door collega [rang] [D]heeft verweerder bij besluit van 5 juli 2006 aan deze collega een nabetaling gedaan. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Voorts heeft eiser in het verleden ook een consignatie-vergoeding ontvangen. Ook zijn directe chef heeft na 2007 aan eiser consignatie-uren uitbetaald. In de loop der tijd is het beleid ter zake van de vergoeding voor consignatie-uren steeds onderwerp van gesprek geweest met de medezeggenschapcommissie en de vakbond. Gelet hierop en op verzoek van zijn meerdere heeft eiser gewacht met het indienen van zijn verzoek. Aan eiser kan derhalve niet worden tegengeworpen dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het door hem ontvangen salaris in de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2007.
4 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.1Ingevolge artikel 54a, aanhef en onder j, van het Algemeen militair ambtenarenrecht (hierna: AMAR) wordt onder consignatie verstaan: een tijdruimte tussen twee elkaar opeenvolgende werkdagen of tijdens een pauze, waarin die militair uitsluitend verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen werkzaamheden of diensten te verrichten.
5.2 Ingevolge artikel 60b van het AMAR kan door het hoofd defensieonderdeel aan de militair de verplichting worden opgelegd buiten de voor hem vastgestelde werktijden met het oog op eventuele dienstverrichting:
a. zich op een bepaalde plaats ter beschikking te houden;
b. binnen een bepaald gebied te verblijven of zich op bepaalde tijdstippen te melden.
5.3 Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van de Regeling vergoeding voor overwerk, onregelmatigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid (hierna: VROB) wordt de periode dat de militair, met de rang van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel majoor, of met een lagere rang dan wel zonder rang, consignatie als bedoeld in artikel 58a AMAR wordt opgelegd, op de plaats waar de militair gewoonlijk de nacht geacht wordt door te brengen, herleid naar een vergoeding in vrije uren.
5.4 Ingevolge artikel 7a, eerste lid, van de VROB wordt aan de militair met de rang van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel majoor, of met een lagere rang dan wel zonder rang op wie de bij of krachtens artikel 60b van het AMAR bedoelde verplichting wordt opgelegd zich op een bepaalde plaats beschikbaar of bereikbaar te houden, dan wel binnen een bepaald gebied te verblijven en/of zich op bepaalde tijdstippen te melden met het oog op eventuele dienstverrichting, een vergoeding toegekend, voor zover deze verplichting wordt opgelegd op buiten de voor hem vastgestelde werktijden.
5.5 Ingevolge hoofdstuk 3.1.1., bijlage B, van het handboek AO DVVO (hierna: het handboek) wordt, gelet op artikel 7 VROB de vergoeding bereikbaarheid toegekend in vrije uren. Deze dienen in de vastgestelde meetperiode te worden opgenomen (indien het dienstbelang dit toestaat).
1. Consignatie conform artikel 58a van het AMAR. Dit is consignatie op de plaats waar de militair gewoonlijk de nacht geacht wordt door te brengen. De vergoeding hiervoor is een herleidingsfactor naar vergoeding in vrije uren, te weten 1/10.
2. Consignatie conform artikel 56q van het AMAR. Dit is een consignatie tijdens een pauze bijvoorbeeld op een schip, een kazerne, in een gebouw waar een militair tewerk is gesteld of een andere door de commandant aan te wijzen plaats (niet zijnde de plaats waar de militair gewoonlijk de nacht geacht wordt door te brengen).
De vergoeding hiervoor is een herleidingsfactor naar vergoeding in vrije uren, te weten:
- 1/2 indien de militair niet is toegestaan te slapen
- 1/3 indien de militair wel is toegestaan te slapen.
3. Consignatie conform artikel 58b, 58c en 58d van het AMAR. Dit is een consignatie gedurende aanwezigheidsdiensten of piket. Voor CDC, en dus voor DVO, zijn geen diensten vastgesteld die hieronder vallen (zie ook bijlage Beleidsregel werk- en rusttijden Defensie).
4. De tijd dat de militair wordt opgedragen bereikbaar te zijn, bijvoorbeeld in de vorm van de zogenaamde 'pieperdienst' (pieper, GSM etc.) zonder dat hij wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid naar tijd en plaats komt niet in aanmerking (artikel 7, vierde lid, VROB).
(...)
Opmerking: Voor consignatie dient onderscheid gemaakt te worden in arbeidsduur met betrekking tot de Arbeidstijdenwet (hierna: ATW) en arbeidsduur in de zin van vergoedingen. Voor de ATW geldt consignatie als zijnde rust. Bij een oproep geldt dat de opgeroepen tijd, in de zin van de ATW, wordt gezien als arbeid.
In de vergoedingssfeer ligt de zaak iets anders. De vergoeding voor consignatie conform artikel 58a van het AMAR is een forfaitaire vergoeding en wordt dus niet vergoed als overwerk. In overige gevallen (artikel 56q, 58b en 58d van het AMAR) tellen de oproepuren ook arbeidsvoorwaardelijk (bijvoorbeeld overwerk) mee.
5.6 Ingevolge hoofstuk 3.1.1., bijlage C, van het handboek, [functie] werkzaamheden, worden werkzaamheden, niet zijnde een opdracht ('klus'), verricht in het reguliere rooster op een reguliere plaats en komen dus niet voor vergoeding in aanmerking. Opdrachten ('klussen') worden in beginsel verricht op basis van dienstreis. Slechts in bijzondere gevallen kan men geconsigneerd worden. Een en ander wordt per opdracht aangegeven. Afwijkingen van het dienstreis beginsel, bijvoorbeeld, VVHO of oefening regime, worden vermeld in de verplaatsingsregeling.
Opmerking: Werkzaamheden die direct gelieerd zijn aan oefeningen en/of operaties worden niet meegeteld in het kader van de ATW! Door C-DVVO is, in overleg met MC DVVO, besloten dat reistijd in het kader van een opdracht ('klus') beschouwd wordt als zijnde arbeidstijd.
6.1 De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is in dit geval, gelet op het feit dat eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen zijn salarisafrekeningen over de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2007, gehouden ambtshalve te toetsen of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. De rechtbank stelt vast dat eiser de hier in het geding zijnde vergoeding van consignatie-uren, op verzoek van zijn leidinggevende, nooit heeft ingediend. Derhalve gaat de rechtbank er vanuit dat eisers salaris is uitbetaald conform de gedeclareerde uren inclusief overige emolumenten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
6.2 Voorts overweegt de rechtbank dat uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld 15 september 2005, LJN: AU2916) volgt dat aanspraken jegens de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van vijf jaren niet meer in rechte afdwingbaar zijn (verjaring). Nu de termijn van vijf jaren nog niet was verstreken op moment dat eiser zijn verzoek om nabetaling heeft ingediend komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
6.3 Tussen partijen is in geschil of aan eiser consignatie is opgedragen, of dat sprake was van bereikbaarheidsdienst. Verschil tussen bereikbaarheidsdienst en consignatie is dat in het eerste geval de militair bereikbaar moet zijn, maar verder niet beperkt wordt in zijn bewegingsvrijheid, bij consignatie dient de militair bereikbaar én beschikbaar te zijn om onmiddellijk werkzaamheden te verrichten. Consignatie wordt door de Commandant opgelegd. Zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd wordt consignatie in de praktijk niet vooraf (schriftelijk) opgelegd. Gelet op de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat binnen Defensie al zeer geruime tijd discussie is over de vergoeding van consignatie. Overleg met de medezeggenschapscommissie en de ACOM heeft niet tot een oplossing geleid. Voorts stelt de rechtbank vast dat er binnen Defensie ook op verschillende wijze wordt omgegaan met de vergoeding van consignatie en dat leidinggevenden hierin hun eigen beleid voeren. Nu consignatie in de praktijk niet vooraf (schriftelijk) wordt opgelegd is in dit geding dus aan de orde of eiser in de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 december 2007 feitelijk geconsigneerd is geweest. Eiser heeft als bijlage bij zijn bezwaarschrift een overzicht overgelegd van de dienstreizen die hij in de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 december 2007 heeft gemaakt en het aantal uren waarop hij stelt geconsigneerd te zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat verweerder had moeten onderzoeken of op de door eiser genoemde uren feitelijk sprake is geweest van consignatie.
6.4 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit van 20 juli 2010 niet met de vereiste zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb tot stand is gekomen. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Nu het gaat om een feitelijke situatie in de periode 1 juli 2006 tot en met 31 december 2007 en de rechtbank over onvoldoende gegevens beschikt kan zij niet zelf in de zaak voorzien.
6.5 Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
7 Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 874,--.
Hiertoe is 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting. Het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld en de waarde per punt op € 437,--.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 20 juli 2010;
draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 874,--, welk bedrag aan eiser moet worden vergoed;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 150,--, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.M.F. Holtrop, in tegenwoordigheid van de griffier
mr.drs. C.M.A. Demetriadis.
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.