ECLI:NL:RBSGR:2010:BO9709

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/43366
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en toepassing van de Terugkeerrichtlijn

In deze zaak gaat het om de bewaring van een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Eiser, van Chinese nationaliteit, werd op 15 december 2010 in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vereiste. Eiser betoogde dat hij pas sinds een maand in Nederland verblijft en dat verweerder hem daarom een passende vertrektermijn had moeten geven, zoals voorgeschreven in artikel 7 van de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG). De rechtbank oordeelde echter dat op het moment van de inbewaringstelling de implementatietermijn van de richtlijn nog niet was verstreken, waardoor verweerder niet verplicht was om in overeenstemming met de richtlijn te handelen.

Daarnaast stelde eiser dat verweerder in het terugkeerbesluit geen passende vertrektermijn had geboden. Dit terugkeerbesluit was op 23 december 2010 aan eiser uitgereikt, maar de rechtbank merkte op dat dit besluit niet ter toetsing voorlag, aangezien er bezwaar tegen kon worden gemaakt. Eiser voerde ook aan dat er geen zicht was op uitzetting naar China, maar de rechtbank concludeerde dat de diplomatieke contacten tussen Nederland en China geen concrete toezeggingen of afspraken hadden opgeleverd die de uitzetting zouden kunnen belemmeren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak werd gedaan door rechter J.F.M.J. Bouwman en griffier M.P. de Zwart, en werd openbaar uitgesproken op 31 december 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 10/43366
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Chinese nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
thans verblijvende in het detentiecentrum te Zaandam,
raadsman mr. P.M. van der Roest, eiser;
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
vertegenwoordigd door mr. E.J.H.J. van Roosmalen,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Op 15 december 2010 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
Op 17 december 2010 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 december 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Eiser stelt dat hij pas sinds een maand in Nederland verblijft en betoogt dat verweerder hem daarom niet zonder meer in bewaring heeft kunnen stellen, maar hem een passende vertrektermijn had moeten gunnen. Hij wijst in dat verband op artikel 7, eerste lid van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Richtlijn).
Dat betoog faalt. Op het moment dat aan eiser de maatregel van inbewaringstelling werd opgelegd, was de in artikel 20, eerste lid van de Richtlijn gegeven implementatietermijn niet verstreken, en was verweerder niet gehouden te handelen in overeenstemming met de Richtlijn.
Eiser betoogt voorts dat verweerder hem in het terugkeerbesluit ten onrechte evenmin een passende vertrektermijn heeft gegund.
Op 23 december 2010 heeft verweerder aan eiser een Terugkeerbesluit uit doen reiken. Tegen dat besluit staat, volgens de daarin opgenomen rechtsmiddelenclausule, bezwaar open. Dat besluit ligt daarom niet in deze procedure ter toetsing voor.
Eiser betoogt ten slotte dat zicht op uitzetting naar China ontbreekt, en verwijst in dat verband naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 11 november 2010, LJN:BO3818.
Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat op 16 juli 2010 een bijeenkomst heeft plaatsgevonden, waarbij vertegenwoordigers van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) met de secretaris van de Chinese ambassade hebben gesproken over de afgifte van laissez-passers. Op 1 september 2010 heeft de toenmalige minister van Justitie met de Chinese ambassadeur gesproken over een nieuwe fase inde samenwerking. Op 28 oktober 2010 heeft de Raadsadviseur Migratiezaken samen met een medewerker van de DT&V China bezocht, waarbij de goede onderlinge relatie werd bevestigd en een aantal aanvragen om afgifte van een lp onder de aandacht van de Chinese autoriteiten is gebracht. Op 11 november 2010 heeft ambtelijk overleg met de Chinese ambassade plaatsgevonden. Daarbij is gesproken over het algemene verloop van het lp-proces, en zijn lopende aanvragen om een lp nogmaals onder de aandacht van de Chinese autoriteiten gebracht.
Verweerder heeft geen nadere informatie gegeven over de vraag of uit deze diplomatieke contacten concrete afspraken of toezeggingen zijn voortgevloeid. De rechtbank ziet thans echter geen aanleiding voor de conclusie dat nu reeds een wijziging zou zijn opgetreden in de structurele verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten. Het enkele gegeven dat na mei 2010 geen nieuwe toezeggingen zijn gedaan voor de afgifte van lp’s maakt dat niet anders.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, en door hem en drs. M.P. de Zwart als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2010.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.