ECLI:NL:RBSGR:2010:BO9701
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het redelijk vooruitzicht op verwijdering van een Algerijnse vreemdeling in bewaring
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 december 2010 uitspraak gedaan in het beroep van een Algerijnse vreemdeling die in bewaring was gesteld. De eiser had op 17 december 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, met een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 december 2010, waarbij de eiser niet zelf aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman. De minister voor Immigratie en Asiel was vertegenwoordigd door een ambtenaar van de IND.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 5 november 2010 in bewaring is gesteld en dat er eerder al een beroep tegen de bewaring ongegrond was verklaard. De kern van de zaak was de vraag of er een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestond, zoals vereist door artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank heeft geconstateerd dat de aanvraag om een laissez passer (lp) door de Marokkaanse autoriteiten op 21 juni 2010 in behandeling was genomen, maar dat er nog geen lp was afgegeven.
De rechtbank heeft overwogen dat, ondanks de lange looptijd van de aanvraag, er voldoende aanwijzingen waren dat de uitzetting van de eiser kon slagen. Dit was gebaseerd op de verklaring van de verweerder dat ook na een langere looptijd een lp kan worden afgegeven, en op het feit dat de eiser niet de vereiste medewerking verleent aan zijn eigen verwijdering. De rechtbank heeft de stelling van de eiser dat hij uit Algerije afkomstig is, verworpen, omdat uit de herkomstindicatie bleek dat hij te herleiden was tot de spraakgemeenschap binnen Marokko.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.