ECLI:NL:RBSGR:2010:BO9701

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/43325
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het redelijk vooruitzicht op verwijdering van een Algerijnse vreemdeling in bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 december 2010 uitspraak gedaan in het beroep van een Algerijnse vreemdeling die in bewaring was gesteld. De eiser had op 17 december 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, met een verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 29 december 2010, waarbij de eiser niet zelf aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman. De minister voor Immigratie en Asiel was vertegenwoordigd door een ambtenaar van de IND.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 5 november 2010 in bewaring is gesteld en dat er eerder al een beroep tegen de bewaring ongegrond was verklaard. De kern van de zaak was de vraag of er een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestond, zoals vereist door artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank heeft geconstateerd dat de aanvraag om een laissez passer (lp) door de Marokkaanse autoriteiten op 21 juni 2010 in behandeling was genomen, maar dat er nog geen lp was afgegeven.

De rechtbank heeft overwogen dat, ondanks de lange looptijd van de aanvraag, er voldoende aanwijzingen waren dat de uitzetting van de eiser kon slagen. Dit was gebaseerd op de verklaring van de verweerder dat ook na een langere looptijd een lp kan worden afgegeven, en op het feit dat de eiser niet de vereiste medewerking verleent aan zijn eigen verwijdering. De rechtbank heeft de stelling van de eiser dat hij uit Algerije afkomstig is, verworpen, omdat uit de herkomstindicatie bleek dat hij te herleiden was tot de spraakgemeenschap binnen Marokko.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 10/43325
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer],
V-nummer [nummer],
thans verblijvende op de detentieboot Zaandam,
raadsvrouw mr. M. Demirtas, eiser;
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
vertegenwoordigd door mr. E.J.H.J. van Roosmalen,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 17 december 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 29 december 2010. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Op 5 november 2010 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 24 november 2010 (Awb 10/38562) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 17 november 2010 in die zaak.
Eiser heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een redelijk vooruitzicht op verwijdering, als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Richtlijn). De aanvraag om een laissez passer (hierna: lp) is op 4 mei 2010 aan de Marokkaanse diplomatieke vertegenwoordiging gezonden en is sinds 21 juni 2010 in behandeling. Tot afgifte van een lp heeft dat evenwel nog niet geleid.
De rechtbank zal beoordelen of een werkelijk vooruitzicht bestaat dat de uitzetting kan slagen, rekening houdend met de in artikel 15, leden 5 en 6, van de Richtlijn voorziene termijnen. Als dat het geval is, kan worden geoordeeld dat een “redelijk vooruitzicht op verwijdering” in de zin van artikel 15, lid 4, van deze richtlijn bestaat.
Blijkens de voortgangsrapportage is de aanvraag om afgifte van een lp voor eiser op 21 juni 2010 door de Marokkaanse autoriteiten in onderzoek is genomen. Gelet op verweerders verklaring dat ook na langere looptijd van een dergelijk onderzoek nog wel een lp wordt afgegeven en gelet op de tijd die eiser sinds 5 november 2010 in bewaring heeft doorgebracht, is sprake van een redelijk vooruitzicht op de verwijdering van eiser. De rechtbank acht daarbij van betekenis dat eiser niet de vereiste medewerking aan de verwijdering verleent. Blijkens het verslag van het vertrekgesprek van 25 november 2010 blijft eiser volhouden dat hij uit Algerije afkomstig is, terwijl uit de herkomstindicatie van 26 november 2010 blijkt dat eiser is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Marokko. De stelling van eiser ter zitting dat de herkomstindicatie onvoldoende is onderbouwd, is onvoldoende om aan de conclusie van de herkomstindicatie voorbij te gaan.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, als rechter, en door deze en drs. M.P. de Zwart als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2010.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.