ECLI:NL:RBSGR:2010:BO9658

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/42718
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Afghanistan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 december 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van een Afghaanse verzoeker. De verzoeker had op 2 december 2010 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 10 december 2010 door de minister voor Immigratie en Asiel was afgewezen. De verzoeker stelde dat hij in Afghanistan, specifiek in de provincie Herat, een reëel risico liep op geweld en verwees naar verschillende rapporten, waaronder die van Human Rights Watch en UNHCR, ter onderbouwing van zijn standpunt. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat de situatie in Herat zodanig was dat hij een reëel risico liep bij terugkeer. De rechter vond dat de minister zich terecht had gebaseerd op het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, waarin werd gesteld dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie in het oosten van Afghanistan. De verzoeker had niet overtuigend aangetoond dat de inhoud van het ambtsbericht onjuist was. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond, met de mogelijkheid voor de verzoeker om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 10/42718 (voorlopige voorziening)
Awb 10/42717 (beroep)
Uitspraak
in het geding tussen:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], verzoeker,
gemachtigde mr. M. Stoetzer-van Esch, advocaat te
Lent;
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. P.A.L.A. van Ittersum,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 2 december 2010 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 10 december 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij brief van 13 december 2010 is daartegen beroep ingesteld. Verzoeker mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek van 13 december 2010 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is voorzien van gronden bij brief van 21 december 2010.
Het verzoek is ter zitting van 24 december 2010 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de uitspraak in beroep moet worden verboden.
2.2 Blijkens de gronden van het verzoek en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven.
2.3 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoeker, omdat hij toerekenbaar geen of onvoldoende reis- of identiteitsdocumenten dan wel andere bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, heeft overgelegd. Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de positieve overtuigingskracht mist die in dat geval geëist mag worden om de juistheid ervan aan te kunnen nemen. Verweerder acht het relaas daarom ongeloofwaardig.
2.4 Verzoeker heeft aangevoerd dat het ontbreken van reisdocumenten hem niet kan worden aangerekend, omdat hij op illegale wijze heeft gereisd. Verweerder heeft voorts ten onrechte overwogen dat verzoeker onvoldoende informatie heeft gegeven over zijn reis en reisroute naar Nederland. Ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas voert verzoeker aan dat hij mogelijk niet nauwkeurig is geweest in zijn verklaringen, omdat de gebeurtenissen angstig en traumatiserend zijn geweest. Verweerder heeft ten onrechte tot ongeloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas geconcludeerd.
2.5 De rechter overweegt als volgt.
2.6 Naar het oordeel van de rechter heeft verweerder in redelijkheid bij de beoordeling van de aanvraag kunnen betrekken dat verzoeker toerekenbaar geen documenten ter staving van zijn reis en asielrelaas heeft overgelegd. De omstandigheid dat verzoeker illegaal heeft gereisd doet niet af aan verzoekers verantwoordelijkheid voor de onderbouwing van zijn reis en asielrelaas. Verzoekers verwijzing naar de uitspraak van 9 november 2010 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht (Awb 09/41353), treft dan ook geen doel.
2.7 Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekers asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat verzoeker weinig concrete verklaringen kan geven over het moment waarop de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden en wanneer hij vervolgens uit Afghanistan is vertrokken. Nu verzoeker heeft gesteld dat hij de gebeurtenissen als angstig en traumatiserend heeft ervaren en deze grote indruk op hem hebben gemaakt, mag van hem in redelijkheid worden verwacht dat hij hierover specifieker kan verklaren. Gelet op het vorenstaande, gevoegd bij de tegenstrijdigheden in de chronologie van verzoekers asielrelaas en de omstandigheid dat verzoeker over een periode van een half jaar voor zijn vertrek geen enkele algemene gebeurtenis in Herat kan noemen, heeft verweerder in redelijkheid tot ongeloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas kunnen concluderen.
2.8 Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat verzoeker aanspraak heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000, voor zover die aanspraak zou moeten worden gebaseerd op zijn asielrelaas en de individuele risico’s die daaruit zouden voortvloeien.
2.9 Verzoeker heeft zich tot slot beroepen op artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn). Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie in Afghanistan is verslechterd en heeft daarbij verwezen naar de volgende documenten:
- de UNHCR Afghanistan Security Update Relating to Complementary Forms of Protection, gedateerd 6 oktober 2008;
- de UNHCR Eligibility Guidelines van juli 2009;
- het UNAMA-rapport van 1 augustus 2010;
- Amnesty International Report van mei 2010;
- een rapport van Human Rights Watch van 26 juli 2010;
- het algemene ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van juli 2010;
- de UNHCR Eligibility Guidelines van 17 december 2010.
Voorts heeft verzoeker verwezen naar een uitspraak van 27 augustus 2010 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle (Awb 10/27464, Awb 10/27462) en uitspraken van 9 september 2010 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht (Awb 10/26821, Awb 10/26822, Awb 10/27059). Hierin werd ondermeer geoordeeld dat Human Rights Watch op basis van (een deel van) de wikileaks documenten heeft geconcludeerd dat het aantal incidenten, groter is dan tot nu toe werd aangenomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld, zo vervolgt verzoeker, dat verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt dat van een uitzonderlijke situatie in het oosten van Afghanistan geen sprake is, niet heeft kunnen volstaan met de enkele verwijzing naar het ambtsbericht.
2.10 De rechter vat het beroep van verzoeker op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn op als een beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3º, van de Vw 2000. In die bepaling is artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn sinds 1 juli 2010 geïmplementeerd.
2.11 Gelet op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan de vreemdeling aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3º, van de Vw 2000 bescherming ontlenen, indien hij erin slaagt aannemelijk te maken dat sprake is van een zodanige mate van geweld dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land, of in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt slachtoffer te worden van dat geweld.
2.12 Niet in geschil is dat verzoeker afkomstig is uit de provincie Herat, Afghanistan. Van belang is dan ook of in deze provincie sprake was van een situatie zoals hiervoor onder 2.11 omschreven.
2.13 Verweerder heeft in het bestreden besluit op grond van informatie uit gezaghebbende bronnen, waaronder het algemene ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van juli 2010, overwogen dat er geen sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert aldaar enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van dat geweld. Het is aan verzoeker om aannemelijk te maken dat verweerder niet van de inhoud van het ambtsbericht mocht uitgaan.
2.14 De rechter is van oordeel dat verzoeker hierin niet is geslaagd. Met een verwijzing naar de onder rechtsoverweging 2.9 genoemde stukken - in het bijzonder het rapport van Human Rights Watch van 26 juli 2010 waarbij (een deel van) de wikileaks documenten zijn betrokken – heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de totstandkoming van het bestreden besluit in de provincie Herat, gelegen in het westen van Afghanistan, sprake was van een situatie zoals hiervoor beschreven. Hierbij acht de rechter van belang dat de documenten van wikileaks ruim 4 maanden geleden bekend zijn geworden zodat van verzoeker mocht worden verwacht meer specifiek aan te geven wat daarin is vermeld omtrent de situatie in het gebied waaruit hij afkomstig is. De door verzoeker geciteerde passages uit het rapport van Amnesty International van 27 mei 2010 alsmede het rapport van UNAMA van 1 augustus 2010 wijzen niet op het bestaan van een dergelijke situatie in de provincie Herat. Een dergelijke situatie kan ook niet worden afgeleid uit UNHCR Eligibility Guidelines van 17 december 2010, nu de passages waar verzoeker naar heeft verwezen uitsluitend zien op het zuiden en oosten van Afghanistan.
2.15 Er is geen grond voor het oordeel dat de weigering een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw 2000 te verlenen niet in stand kan blijven.
2.16 Het beroep heeft geen redelijke kans van slagen, zodat het verzoek afgewezen. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, tevens het beroep ongegrond.
2.17 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, als rechter, en door deze en A. van den Ham als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2010.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.