ECLI:NL:RBSGR:2010:BO9520

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
379334 / HA RK 10-608 Wrakingnummer 30/2010
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de politierechter in een strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen de politierechter, omdat hij meende dat deze blijk gaf van vooringenomenheid. Verzoeker stelde dat de politierechter bij haar beslissing om de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer, handelde als een 'stempelmachine', ingegeven door een mededeling van de officier van justitie. Hij voerde aan dat de politierechter niet objectief was, gezien haar verleden als officier van justitie in spraakmakende zaken, en dat dit niet was vermeld in het register van beroepsgegevens. De rechtbank overwoog dat de beslissing om een zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer tot de bevoegdheid van de politierechter behoort en dat een onjuiste processuele beslissing niet automatisch leidt tot de conclusie dat de rechter partijdig is. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van verzoeker onvoldoende zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor een gebrek aan onpartijdigheid. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en de rechtbank bepaalde dat het proces voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 30/2010
rekestnummer: 379334 HA RK 10-608
parketnr: 09/925494-10 en 09/663263-08
datum beschikking: 29 november 2010
BESCHIKKING
op het (mondelinge) verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering
(hierna: Sv), in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsman: mr. W. Römelingh,
tegen
mr. [X],
politierechter in de rechtbank ’s-Gravenhage,
hierna: de politierechter.
Voorgeschiedenis en het procesverloop
1 Verzoeker is gedagvaard om als verdachte te verschijnen op 1 november 2010 op de terechtzitting van de politierechter. Op genoemde datum is de strafzaak van verzoeker door de politierechter behandeld. Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft de politierechter heeft op enig moment medegedeeld dat de zaak zal worden verwezen naar de meervoudige kamer.
Het wrakingsverzoek
2 Verzoeker heeft de politierechter, toen deze een toelichting gaf op haar beslissing om de zaak te verwijzen, gewraakt. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens geschorst.
Bij brief van 19 november 2010 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek aangevuld.
Het wrakingsverzoek is voorgelegd aan de wrakingskamer.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
3.1 Op 29 november 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld.
3.2 Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, die het wrakingsverzoek heeft toegelicht.
De politierechter is niet verschenen.
De officier van justitie, mr. M. van der Zwan, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A. van der Laan, eveneens officier van justitie.
Het standpunt van verzoeker
4 Verzoeker heeft - voor zover hier van belang - betoogd dat de politierechter blijk heeft gegeven van een vooringenomenheid jegens hem. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de politierechter - bij haar beslissing tot verwijzing naar de meervoudige kamer - heeft geacteerd als een stempelmachine, nu deze beslissing enkel is ingegeven door de plotseling tijdens de zitting van 1 november 2010 door de officier van justitie gedane mededeling dat verwijzing naar de meervoudige kamer dient plaats te vinden op grond van het beleid van de rechtbank dat zaken waarin een NIFP-rapportage is uitgebracht behandeld moeten worden door de meervoudige kamer. De officier van justitie heeft niet als grond voor verwijzing aangevoerd de te verwachten conclusie van de NIFP-rapportage, de complexiteit van de zaak of de te vorderen straf dan wel maatregel. De mogelijke verwijzing naar de meervoudige kamer is tijdens eerdere zittingen niet aan de orde geweest. De politierechter heeft zich bediend van een sofisme: daar zij niet weet wat de uitkomst van de NIFP-rapportage is, kan zij de zaak niet behandelen en verwijst zij dus naar de meervoudige kamer.
Verzoeker is niet bekend met het beleid van de rechtbank, waarnaar de officier van justitie heeft verwezen. Hij vraagt zich af hoe dit beleid tot stand is gekomen en per wanneer dit beleid in werking is getreden. Hij meent dat nieuw beleid niet op een oud geval dient te worden toegepast.
Bij brief van 19 november 2010 heeft verzoeker zich nader op het standpunt gesteld dat twijfel bestaat over de onpartijdigheid van deze politierechter, nu hem uit zeer recente raadpleging van het internet is gebleken dat over het arbeidsverleden van de politierechter als Officier van Justitie bij het openbaar ministerie publicaties bestaan. Uit deze publicaties blijkt dat deze politierechter als Officier van Justitie betrokken is geweest bij spraakmakende zaken. Daarnaast is gebleken dat de politierechter in 2008 nog werkzaam was voor het openbaar ministerie en dat dit niet bekend is gemaakt in het register Beroepsgegevens en nevenbetrekkingen van de leden van de rechterlijke macht (hierna: het register). Ter zitting heeft verzoeker er nog op gewezen dat deze politierechter tot zij rechter werd bij het openbaar ministerie werkzaam was. Hij vindt het merkwaardig dat zij is gaan werken in de strafsector van de rechtbank zonder eerst in een andere sector gewerkt te hebben.
Het standpunt van de politierechter
5 De politierechter heeft op 11 november 2010 een verweerschrift ingediend en heeft daarin aangegeven dat zij niet in de wraking berust. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij met de door haar genomen beslissingen tijdens de zitting van 1 november 2010 op geen enkele wijze de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen. Zij heeft geen blijk gegeven van enig oordeel over de schuld van verzoeker aan de hem ten laste gelegde feiten en is evenmin vooruitgelopen op enig oordeel van de rechtbank dienaangaande. De politierechter meent dat de wraking uitsluitend lijkt te zijn ingegeven door het feit dat zij beslissingen heeft genomen die de raadsman van verzoeker onwelgevallig waren.
Het standpunt van de officier van justitie
6 De officier van justitie heeft bij ongedateerde brief, ontvangen ter griffie van de wrakingskamer op 25 november 2010, medegedeeld dat het wrakingsverzoek, voor zover gedaan ter zitting van 1 november 2010 niet berust op objectieve feiten of omstandigheden waaruit vooringenomenheid blijkt.
Met betrekking tot de brief van 19 november 2010 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek thans wordt aangevuld met nieuwe gronden, dat hiermee niet is voldaan aan het in artikel 513, derde lid, Sv neergelegde vereiste dat alle feiten of omstandigheden tegelijk worden voorgedragen en dat het wrakingsverzoek in zoverre niet-ontvankelijk is. Voor zover wordt geoordeeld dat de inhoud van de brief van 19 november 2010 ter onderbouwing van het wrakingsverzoek zou kunnen dienen, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de inhoud van die brief noch de bij die brief gevoegde bijlagen kan bijdragen aan de beantwoording van de vraag of ten aanzien van verzoeker in het bijzonder sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
Beoordeling
7.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
7.3 Met betrekking tot het mondelinge wrakingsverzoek tijdens de zitting van 1 november 2010 overweegt de rechtbank dat in een situatie als de onderhavige - wat er zij van een eventuele gedrags- of beleidslijn bij de rechtbank - de beslissing tot het al dan niet verwijzen van een zaak naar de meervoudige kamer tot de bevoegdheid behoort van de (politie)rechter. Een in de ogen van verzoeker genomen onjuiste processuele beslissing kan - behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan in deze zaak echter niet is gebleken - niet leiden tot het oordeel dat de politierechter partijdig is of de schijn van partijdigheid heeft opgeroepen.
Het enkele feit dat de officier van justitie de verwijzing heeft gevorderd en dat de politierechter hiertoe vervolgens heeft besloten, maakt niet dat de politierechter is verworden tot een “stempelmachine”.
De politierechter heeft er, gelet op het proces-verbaal van de zitting van 1 november 2010, blijk van gegeven dat de aanwezigheid van de NIFP-rapportage opportuun is voor de behandeling van de zaak. Dit kan niet anders worden verstaan dan dat de politierechter van oordeel is dat een zaak goed gedocumenteerd dient te zijn, alvorens hierover een rechterlijk oordeel, al dan niet door de meervoudige kamer, wordt geveld. Dat de verwijzing naar de meervoudige kamer niet uitputtend is gemotiveerd, maakt op zichzelf niet dat daarmee sprake is van vooringenomenheid jegens verzoeker.
7.4 Hetgeen verzoeker in zijn brief van 19 november 2010 en ter zitting heeft aangevoerd ter zake van (publicaties over) het arbeidsverleden van de politierechter, daargelaten de vraag of dit tijdig is aangevoerd, levert op zichzelf onvoldoende zwaarwegende aanwijzingen op voor een gebrek aan onpartijdigheid van de politierechter dan wel de uiterlijke schijn daarvan in haar hoedanigheid van rechter in het algemeen, dan wel in deze zaak in het bijzonder.
7.5 Gelet op de bedoeling ervan is het noodzakelijk dat het register correcte en volledige informatie geeft over door leden van de rechterlijke macht uitgeoefende functies en (neven)betrekkingen. Uit de omstandigheid dat het arbeidsverleden van de politierechter niet openbaar is gemaakt in het register dat via www.rechtspraak.nl te raadplegen is, volgt echter niet dat sprake is van bewuste nalatigheid van de politierechter, noch dat grond bestaat voor de gerechtvaardigde vrees dat de politierechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert.
7.6 Het wrakingsverzoek zal derhalve worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. W. Römelingh;
• de officier van justitie mr. M. van der Zwan en
• mr. [X].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 29 november 2010 door
mr. I.D. Bellaart, mr. H.S. Wiarda en mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van de griffier,
A.J. Faasse-van Rossum.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.