ECLI:NL:RBSGR:2010:BO9406

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380264 / HA RK 10-641
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechter-commissaris in strafzaken

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 november 2010 een verzoek tot wraking van de rechter-commissaris in strafzaken behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. L.R. van Vliet, betoogde dat er een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid was ontstaan. Dit zou zijn veroorzaakt door de afwijzing van zijn verzoek om aanwezig te zijn bij het verhoor van getuigen door de politie, zonder adequate motivering, en het feit dat er overleg had plaatsgevonden tussen de rechter-commissaris en de officier van justitie zonder betrokkenheid van de raadsman.

De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende grond gaven om te vrezen dat de rechter-commissaris aan onpartijdigheid ontbrak. De beslissing om al dan niet gelegenheid te bieden aan een belanghebbende om aanwezig te zijn bij een verhoor valt binnen de bevoegdheid van de rechter-commissaris. Een onjuiste processuele beslissing kan niet automatisch leiden tot de conclusie dat er sprake is van partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een dergelijke beslissing wel degelijk een deugdelijke motivering behoeft, maar dat het ontbreken daarvan in dit geval niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid.

Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank besloot dat het proces zou worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, A.J. Faasse-van Rossum, en er werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 34/2010
rekestnummer: 380264/ HA RK 10-641
parketnr: 09/900731-10
datum beschikking: 29 november 2010
BESCHIKKING
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsman: mr. L.R. van Vliet, advocaat te Amsterdam,
tegen
mr. [X],
rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank ’s-Gravenhage,
hierna: de rechter-commissaris.
Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Bij beschikking van 20 oktober 2010 heeft de rechter-commissaris beslist op het op 22 september 2010 ontvangen verzoek ingevolge artikel 36a Sv van verzoeker om negen getuigen te horen. De rechter-commissaris heeft het verzoek ten aanzien van vijf getuigen ingewilligd en daarbij aan de politie (via de officier van justitie) opgedragen om deze getuigen nader te bevragen ter zakevan één bepaalde onderzoeksvraag. Het verzoek ten aanzien van drie getuigen is toegewezen in die zin dat de rechter-commissaris deze personen als getuige zal horen. Het verzoek ten aanzien van één
getuige is afgewezen.
1.2 Bij brief van 26 oktober 2010 heeft de raadsman de rechter-commissaris verzocht om ervoor zorg te dragen dat de verdediging tijdig op de hoogte wordt gebracht van de plaats en het tijdstip van de verhoren van drie – met name genoemde – getuigen, alsmede de politie ervan op de hoogte te stellen dat de verdediging aanwezig zal zijn bij het horen van deze getuigen en in de gelegenheid zal worden gesteld om vragen te stellen aan deze getuigen. Bij brief van 3 november 2010 heeft de rechter-commissaris de raadsman het volgende bericht.
“De officier van justitie heeft laten weten dat hij zich verzet tegen uw aanwezigheid bij de door mij opgedragen verhoren bij de politie. Ik onderschrijf dit standpunt. In mijn beschikking van 20 oktober 2010 kan ook niet worden gelezen dat de verdediging bij de ondervraging van de getuigen door de politie aanwezig mag zijn. Het op deze wijze laten horen van de getuigen is mede ingegeven uit praktische overwegingen. Daarbij is meegewogen de beperkte omvang van de punten van bevraging, zoals vermeld in de beschikking. Dit een en ander brengt mee dat in voldoende mate rekening is gehouden met de te respecteren belangen van de verdediging”
Het wrakingsverzoek
2.1 Verzoeker heeft daarop bij brief van 4 november 2010 de rechter-commissaris verzocht zich te verschonen en daarbij gesteld dat, indien de rechter-commissaris hiertoe niet zou overgaan, deze brief als wrakingsverzoek diende teworden beschouwd Bij brief van 8 november 2010 heeft de rechter-commissaris aan verzoeker medegedeeld dat hij zich niet zal verschonen.
2.2 Verzoeker heeft vervolgens de rechter-commissaris bij brief van 9 november 2010, onder verwijzing naar zijn brief van 4 november 2010, gewraakt.
Het wrakingsverzoek is voorgelegd aan de wrakingskamer.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
3.1 Op 29 november 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld.
3.2 Verzoeker heeft afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsman, die het wrakingsverzoek heeft toegelicht.
De rechter-commissaris is niet verschenen.
De officier van justitie, mr. T. Berger, is in persoon verschenen.
Het standpunt van verzoeker
4 Verzoeker heeft, samengevat, betoogd dat een (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid is gewekt door het feit dat het verzoek om aanwezig te mogen zijn bij het door de politie horen van zijn getuigen is afgewezen zonder goede motivering, in combinatie met het gegeven dat overleg heeft plaatsgevonden tussen de rechter-commissaris en de officier van justitie, zonder dat de raadsman van verzoeker daarbij is betrokken.
Het standpunt van de rechter-commissaris
5 De rechter-commissaris heeft op 26 november 2010 een verweerschrift ingediend en heeft daarin aangegeven dat hij niet in de wraking berust. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hier sprake is van een verzoek tot een mini-instructie ex artikel 36a Sv, derhalve een verzoek tot het instellen van enig onderzoek. Het belang van verzoeker bij het horen van de vijf getuigen door de politie strekte niet verder dan twee specifieke vraagpunten, die ook door verzoeker ter onderbouwing waren genoemd. De rechter-commissaris heeft aangegeven dat bij zijn beslissing praktische overwegingen een rol hebben gespeeld, maar ook en vooral de gedachte om verzoeker, zoveel als zijn belang meebracht en passend binnen de onder meer in de beschikking weergegeven beperkte omvang van het in artikel 36a Sv bedoelde onderzoek, tegemoet te komen in het door hem ingediende verzoek. Voor zover verzoeker uitgaat van een aanwezigheidsrecht, kan dit in artikel 177 Sv niet worden gelezen. De rechter-commissaris heeft in dit kader beslissingsbevoegdheid. Voor zover is beoogd te stellen dat de bevoegdheid van artikel 177 Sv wordt gebruikt om de verdedigingspositie te ondermijnen, wordt bestreden dat een dergelijk ernstig en verstrekkend oogmerk een rol zou hebben gespeeld bij de beslissing. Niet valt in te zien op basis waarvan zich een zodanig uitzonderlijke omstandigheid heeft voorgedaan dat die de door verzoeker gestelde zwaarwegende aanwijzingen van vooringenomenheid oplevert, aldus de rechter-commissaris.
Het standpunt van de officier van justitie
6 De officier van justitie heeft ter zitting medegedeeld dat het voor de hand ligt dat een officier van justitie mag reageren op een verzoek zoals door verzoeker is gedaan. Indien een motivering van een beslissing achterwege is gebleven, rechtvaardigt dit op zichzelf niet de conclusie dat sprake is van (een schijn van) partijdigheid. Hooguit kan worden gesteld dat de beslissing niet is gemotiveerd en dat kan op enig moment worden voorgelegd aan de zittingsrechter, aldus de officier van justitie.
Beoordeling
7.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.2 Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
7.3 De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 4 weergegeven geven geen grond te vrezen dat het voornoemde rechter-commissaris aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid gewekt.
In een situatie als de onderhavige behoort de beslissing tot het al dan niet gelegenheid bieden aan een belanghebbende om aanwezig te zijn bij een verhoor tot de bevoegdheid van de rechter-commissaris. Een in de ogen van verzoeker genomen onjuiste processuele beslissing kan in beginsel niet leiden tot het oordeel dat de rechter-commissaris partijdig is of de schijn van partijdigheid heeft opgeroepen. Wel dient een dergelijke beslissing te worden voorzien van een deugdelijke motivering. De aanvankelijk gegeven motivering, namelijk dat de officier van justitie zich tegen de aanwezigheid van de raadsman van verzoeker bij de verhoren verzette en dat dit door de rechter-commissaris werd gevolgd, is in dit kader (te) summier te achten. Het ontbreken van een nadere motivering levert naar het oordeel van de wrakingskamer echter geen zwaarwegende aanwijzing voor de aanwezigheid van (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid bij de rechter-commissaris. Dit geldt evenzeer voor het gegeven dat de rechter-commissaris contact heeft gehad met de officier van justitie buiten medeweten van de raadsman van verzoeker. Dit kan in het onderhavige geval niet anders worden uitgelegd dan dat dit contact heeft plaatsgevonden met het oog op de regie van het getuigenverhoor.
7.4 Het wrakingsverzoek zal derhalve worden afgewezen.
7.5 Ten overvloede overweegt de wrakingskamer dat verzoeker in zijn brief van 4 november 2010 zonder enig voorbehoud heeft verklaard dat deze brief als wrakingsverzoek diende te worden beschouwd indien de rechter-commissaris zich niet zou verschonen. Niettemin heeft de rechter-commissaris deze brief niet willen aanmerken als wrakingsverzoek, waardoor verzoeker genoodzaakt werd het verzoek nogmaals in te dienen. De wrakingskamer wijst erop dat de rechter-commissaris hiermee heeft gehandeld in strijd met het wrakingsprotocol van deze rechtbank, waarin is bepaald dat een bij een rechter binnengekomen wrakingsverzoek door deze zo spoedig mogelijk ter hand wordt gesteld aan de (algemeen secretaris van de) wrakingskamer. Aan dit nalaten zijn echter geen gevolgen verbonden.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel
515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. L.R. van Vliet;
• de officier van justitie mr. T. Berger en
• mr. [X].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 29 november 2010 door
mr. I.D. Bellaart, mr. H.S. Wiarda en mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van de griffier,
A.J. Faasse-van Rossum.
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.