beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010/38
rekestnummer: 380528 HA RK 10-650
parketnr.: 09/755044-08
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
raadsman: mr. D.R. Corbeek te Arnhem,
mr. [X]
vice-president in deze rechtbank,
mr. [Y]
vice-president in deze rechtbank,
mr. [Z]
rechter in deze rechtbank.
1. De verdenking en het procesverloop.
1.1 Verzoeker is verdachte in de strafzaak met bovenvermeld parketnummer. De meervoudige strafkamer van de rechtbank heeft in genoemde strafzaak zitting gehouden op 9 juni 2010, waarna het onderzoek werd geschorst. Op 17 november 2010 heeft de meervoudige strafkamer in samenstelling van mrs. [X] (voorzitter), [Y] en [Z], het onderzoek voortgezet. Na aanvang van de behandeling is op een drietal verzoeken van de verdediging beslist.
1.2 De verdediging heeft verzocht:
1. het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en op een latere datum te hervatten teneinde een nader onderzoek te (doen) instellen naar computers van een tweetal getuigen en back-ups daarvan, zodat kan worden vastgesteld of de door de officier van justitie gevorderde emails, welke door hem in het geding zijn gebracht, alle beschikbare emails betreffen en geen emails zijn achtergehouden;
2. aan het dossier te (doen) toevoegen processtukken die ten grondslag lagen aan een civielrechtelijk geschil bij de rechtbank Utrecht waarvan de uitspraak door de officier van justitie aan het strafdossier is toegevoegd, althans is verspreid onder procespartijen in de strafzaak;
3. het onderzoek ter terechtzitting te schorsen en op een latere datum te hervatten, zodat de verdediging tijd heeft om zich voor te bereiden op stukken die door de benadeelde partij in het proces zijn gebracht.
1.3 Op deze verzoeken is als volgt beslist:
1. het verzoek om schorsing wordt afgewezen. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat er emails zijn achtergehouden en een nader onderzoek wordt thans niet gerechtvaardigd geacht. Als het horen van de getuigen later vandaag tot andere inzichten zou leiden, kan op deze beslissing worden teruggekomen.
2. het verzoek processtukken toe te voegen wordt afgewezen nu, gezien ook de zich al in het dossier bevinden stukken uit de civiele procedures, niet voldoende is onderbouwd welk belang met het invoegen van die stukken wordt gediend in het kader van de met betrekking tot de artikelen 348 en 350 Sv te beantwoorden vragen;
3. het verzoek tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting wordt afgewezen, nu die stukken als zodanig geen aanhouding rechtvaardigen. De meervoudige strafkamer zal bij de beoordeling rekening houden met de beperkte tijd van de verdediging van die stukken kennis te nemen en neemt voorts in aanmerking dat er later op de dag nog schorsingen zullen zijn.
1.4 Nadat de voorzitter van de meervoudige strafkamer voornoemde beslissingen aan de verdediging had medegedeeld, heeft verzoeker de leden van de meervoudige strafkamer mondeling gewraakt (hierna: de gewraakte rechters). Het onderzoek ter terechtzitting is daarop te 10.50 uur geschorst, in afwachting van de behandeling van het verzoek door de meervoudige wrakingskamer (hierna de rechtbank).
1.5 Aan de rechtbank is mondeling mededeling gedaan van hetgeen aanleiding is geweest tot het wrakingsverzoek.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
2.1 Op 17 november 2010 te 11.50 uur heeft de rechtbank het verzoek tot wraking ter openbare zitting behandeld. Verzoeker is met zijn raadsman ter zitting verschenen, evenals de officier van justitie alsmede de gewraakte rechters.
De voorzitter van de rechtbank heeft mondeling weergegeven wat de rechtbank is medegedeeld met betrekking tot hetgeen aanleiding is geweest tot wraking (zie hiervoor onder 1.2. en 1.3.). De raadsman en de voorzitter van de meervoudige strafkamer hebben aangegeven dat dit een juiste weergave was van hetgeen aan het wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd. De raadsman van verzoeker heeft vervolgens het verzoek mondeling toegelicht.
2.2 De gewraakte rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten. Zij hebben ter zitting hun gezamenlijk standpunt mondeling uiteengezet. Daarbij hebben mrs. [X] en [Y] het woord gevoerd. Zij hebben hierin geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
2.3 De officier van justitie, mr. M.M. Egberts heeft zijn standpunt over het verzoek eveneens mondeling toegelicht en geconcludeerd tot afwijzing van dat verzoek.
2.4 Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank, na beraadslaging in raadkamer, mondeling uitspraak gedaan waarbij het verzoek tot wraking is afgewezen en is bepaald dat de strafzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Deze beschikking is de schriftelijke uitwerking van die mondelinge uitspraak.
3. Het standpunt van verzoeker
3.1 De raadsman heeft ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat op grond van de beslissingen als hiervoor onder 1.3 weergegeven, bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de gewraakte rechters vooringenomen zijn. De raadsman heeft vervolgens de door hem gelaakte beslissingen – kort en zakelijk weergegeven – als volgt besproken.
Het verzoek onderzoek in te (doen) stellen naar email
3.1.1 De raadsman voert aan dat blijkens het proces-verbaal van de zitting van 9 juni 2010 de officier van justitie gehouden was alle emails die in een bepaalde periode tussen de aangever in de strafzaak en een derde zijn gewisseld in het geding te brengen. De verdediging begrijpt daarbij het proces-verbaal van 9 juni 2010 aldus, dat de meervoudige strafkamer toen heeft besloten dat al het emailverkeer diende te worden overgelegd. Er zijn in oktober 2010 emails door de officier van justitie ingebracht. In de visie van de verdediging zijn er echter aanwijzingen dat er meer emails bestaan. Zo is er bij de verdediging tenminste één email bekend die niet is ingebracht. Daarnaast maakt de verdediging uit de begeleidende brief van aangever bij de emails op dat er door aangever een selectie is gemaakt. Om deze redenen heeft de verdediging ter terechtzitting verzocht nader onderzoek te (doen) instellen. De afwijzing van dit verzoek wordt door verzoeker aangemerkt als het op een onbegrijpelijke wijze terugkomen op een eerdere beslissing. Voor zover de beslissing van de meervoudige strafkamer moet worden aangemerkt als het uitstellen van een beslissing op dit punt, heeft die beslissing te gelden als een afwijzing. Daarbij heeft verzoeker verwezen naar de beslissing van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2010 (LJN: BO1532).
Het verzoek civiele processtukken aan het strafdossier toe te voegen
3.1.2 De verdediging stelt zich op het standpunt dat in een civiele procedure gewisselde processtukken relevant zijn voor de strafzaak. Immers uit het civiele vonnis blijkt dat in die processtukken verklaringen zijn opgenomen en stellingen zijn ingenomen die ook in deze strafzaak van belang zijn voor de beantwoording van de vragen aangaande opzet en wederrechtelijkheid. Het is in dat licht onbegrijpelijk dat de meervoudige strafkamer het verzoek afwijst met de motivering dat niet voldoende onderbouwd is welk belang het inbrengen van de stukken heeft voor de beantwoording van de vragen van 348 en 350 Sv. Aldus is bij verzoeker de vrees ontstaan dat er sprake is van vooringenomenheid van de gewraakte rechters.
Het verzoek tot schorsing van de behandeling
3.1.3 De verdediging voert aan dat de door de benadeelde partij (die tevens aangever in de strafzaak is) in het geding gebrachte stukken eerst op vrijdag 12 november 2010 zijn ontvangen. De stukken betreffen de onderbouwing van de civiele vordering in de strafzaak. Het gaat om ongeveer 100 pagina’s. Ter terechtzittting heeft de verdediging aangevoerd dat er niet voldoende tijd is geweest om van de stukken kennis te nemen, en daarom het verzoek is gedaan om schorsing van de behandeling tot een latere datum. Het afwijzen van dit verzoek met als motivering dat de meervoudige strafkamer het feit van de korte voorbereidingstijd van de verdediging bij haar beoordeling zal betrekken, is voor de verdediging niet begrijpelijk.
4. Het standpunt van de gewraakte rechters
4.1. De gewraakte rechters voeren – kort en zakelijk weergegeven – aan dat zij uit hoofde van hun functie geacht moeten worden onpartijdig te zijn. De meervoudige strafkamer heeft beslist op de verzoeken van de raadsman. Er is daarbij niet over meer of anders beslist dan voor de beoordeling van de verzoeken noodzakelijk was. Voor zover deze beslissingen de verdediging onwelgevallig zijn, kunnen deze beslissingen in een (eventueel) hoger beroep bij de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof worden aangevochten. Het is echter thans niet aan de rechtbank om over de juistheid van die beslissingen te oordelen. Met betrekking tot het afwijzen van het verzoek nader onderzoek te gelasten ter zake de in het geding gebrachte emails, voeren de gewraakte rechters aan dat zij hebben aangegeven in dit stadium van de zitting een zodanig onderzoek niet gerechtvaardigd te vinden, maar dat de mogelijkheid is opengelaten dat op die beslissing – naar aanleiding van de later die dag nog te horen getuigen – wordt teruggekomen.
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 De rechtbank begrijpt het betoog van verzoeker aldus, kort samengevat, dat de gewraakte beslissingen elk op zich bij hem de schijn hebben opgewekt dat sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid.
5.4 Voorop wordt gesteld dat de rechtbank geen appèlinstantie is. Gelet op de motivering van het wrakingsverzoek ontkomt de rechtbank er in dit geval echter niet aan zich uit te spreken over de door de raadsman van verzoeker aan de verzoeken ten grondslag gelegde beslissingen. De toets die zij daarbij aanlegt is echter niet of de door de meervoudige strafkamer genomen beslissingen als onjuist zouden moeten worden aangemerkt en/of dat zij onbegrijpelijk zouden zijn gemotiveerd, maar slechts of, indien zulks het geval is, daaruit een schijn van vooringenomenheid moet worden afgeleid. De rechtbank zal vanuit dit perspectief de beslissingen die door verzoeker ten grondslag zijn gelegd aan haar wrakingsverzoek bespreken.
5.5 De meervoudige strafkamer heeft bij haar afwijzende beslissing als hiervoor weergegeven onder 1.3. onder 1, aangegeven dat voor een aanhouding voor nader onderzoek op dat moment geen aanleiding bestond, maar dat op die beslissing zonodig zou kunnen worden teruggekomen indien de getuigenverhoren daartoe aanleiding zouden geven. Met deze beslissing heeft de meervoudige strafkamer naar het oordeel van de rechtbank juist aangeven (ook) oog te hebben voor het belang van de verdediging zodat daaruit geen schijn van vooringenomenheid kan worden afgeleid.
5.6 De beslissing van de meervoudige strafkamer als hiervoor weergegeven onder 1.3. onder 2, betreft een inhoudelijk oordeel over de mate waarin de verdediging heeft gemotiveerd op welke wijze de stukken die zij aan het strafdossier toegevoegd wil zien, kunnen bijdragen aan beantwoording van de vragen van 348 en 350 Sv. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, laat staan zodanig onbegrijpelijk dat daaruit een schijn van vooringenomenheid kan worden afgeleid.
5.7 Bij de beoordeling van de beslissing van de meervoudige strafkamer als hiervoor weergegeven onder 1.3. onder 3, wordt vooropgesteld dat de vordering van een benadeelde partij, gelet op het accessoire karakter ervan in een strafzaak, in het algemeen geen schorsing van een onderzoek ter terechtzitting tot een latere datum rechtvaardigt. De beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek is mitsdien niet zodanig onbegrijpelijk dat daaruit een schijn van vooringenomenheid kan worden afgeleid. De rechtbank overweegt hierbij nog ten overvloede dat de meervoudige strafkamer heeft aangegeven dat zij bij de beoordeling van die vordering met de beperkte tijd die de verdediging heeft gehad om van de stukken kennis te nemen, rekening zal houden en dat er lopende het onderzoek ter terechtzitting nog gelegenheid zal bestaan nader kennis te nemen van deze vordering. Aldus heeft de meervoudige strafkamer voldoende oog gehad voor het belang van de verdediging.
5.8 Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat sprake kan zijn van een bij verzoekster bestaande objectief te rechtvaardigen vrees de gewraakte rechters vooringenomen zijn.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de strafzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
- de verzoeker p/a zijn raadsman mr. D.R. Corbeek, advocaat te Arnhem;
- de officier van justitie mr. M.M. Egberts;
- mrs. [X], [Y] en [Z].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2010 door mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter, en mrs. J.D.G.J. Dop en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.E. Koops als griffier en schriftelijk vastgelegd op 26 november 2010.
Mrs J.D.G.J. Dop en J.Th. van Walderveen zijn buiten staat deze beschikking te ondertekenen.