ECLI:NL:RBSGR:2010:BO9337

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
380325 / HA RK 10-644 Wrakingnummer 2010/37
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter-commissaris in een strafzaak met getuigenverhoren in Rwanda

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. V.L. Koppe, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter-commissaris mr. [X] in een strafzaak die zich afspeelt in het kader van een rogatoire commissie in Kigali, Rwanda. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op drie incidenten die tijdens getuigenverhoren hebben plaatsgevonden. Ten eerste heeft de rechter-commissaris een vraag van de raadsman aan een getuige belet, wat verzoekster als een schending van haar verdedigingsrechten beschouwt. Ten tweede heeft de rechter-commissaris de tweede raadsman verzocht een pen met de naam van het hotel waar de leden van de rogatoire commissie verbleven niet meer te gebruiken, uit vrees voor de veiligheid van de leden. Ten derde heeft de rechter-commissaris tijdens een schorsing van een verhoor opgemerkt dat de bewaker van een getuige was verdwenen, wat verzoekster deed twijfelen aan de onafhankelijkheid van de rechter-commissaris ten opzichte van de Rwandese autoriteiten.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de rechter-commissaris zorgvuldig afgewogen. De wrakingskamer concludeert dat de procedurele beslissing van de rechter-commissaris om de vraag van de raadsman te beletten, binnen zijn bevoegdheden valt en niet kan worden gezien als een aanwijzing voor vooringenomenheid. De eerdere incidenten zijn in de context van de bijzondere omstandigheden van de zaak beoordeeld en rechtvaardigen niet de conclusie dat de rechter-commissaris partijdig of niet-onafhankelijk zou zijn. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen, en het proces in de hoofdzaak zal worden voortgezet.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010/37
rekestnummer: 380325 / HA RK 10-644
parketnr: 09/748004-09
RC-nummer: 09/1682
datum beschikking: 16 november 2010
BESCHIKKING
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te Nieuwersluis,
verzoekster,
raadsman: mr. V.L. Koppe,
tegen:
Mr. [X],
rechter-commissaris in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop.
Op 13 november 2010 heeft in Kigali (Rwanda) ten overstaan van mr. [X] als rechter-commissaris (hierna: de rechter-commissaris) in de strafzaak tegen verzoekster het verhoor plaatsgevonden van de getuige [A]. Het verhoor is om 16.08 uur (plaatselijke tijd) onderbroken met de mededeling dat het verhoor op maandagochtend om 9.00 uur zal worden voortgezet.
Op maandagochtend 15 november 2010 heeft mr. Koppe gesproken met verzoekster en heeft hij van haar de instructie ontvangen de rechter-commissaris te wraken.
De wrakingskamer heeft vervolgens per e-mail de volgende stukken ontvangen:
- schriftelijke toelichting op het verzoek tot wraking van 15 november 2010 met vier bijlagen,
bijlage 1: proces-verbaal van verhoor getuige (1e verhoor getuige G 69) van 11 juni 2009;
bijlage 2: proces-verbaal van verhoor getuige (2e verhoor getuige G 69) van 12 juni 2009;
bijlage 3: proces-verbaal van verhoor getuige [A] ten overstaan van de rechter-commissaris van 6 oktober 2010;
bijlage 4: beslissing van de rechtbank Rotterdam op bezwaar ex art. 208, 3e lid, Sv. in de zaak [B] d.d. 28 januari 2005 (niet compleet, alleen de eerste 3 bladzijden);
- verweerschrift van de rechter-commissaris van 15 november 2010 met twee bijlagen,
bijlage 1: proces-verbaal van verhoor getuige [A] ten overstaan van mr. [X] van 13 november 2010;
bijlage 2: proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het in bijlage 1 bedoelde getuigenverhoor, opgemaakt op 14 november 2010;
- reactie van het Openbaar Ministerie, Landelijk Parket, op het verzoek tot wraking, opgesteld door officier van justitie mr. J. Patist (hierna: de officier van justitie) op 15 november 2010;
- reactie van de verdediging op het verweerschrift van de rechter-commissaris en het standpunt van het openbaar ministerie, ontvangen op 15 november 2010;
De rechter-commissaris en de officier van justitie hebben vervolgens te kennen gegeven dat zij blijven bij hun standpunten en afzien van een nadere reactie.
Alle betrokkenen hebben te kennen gegeven af te zien van een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
2. Het standpunt van verzoekster.
Mr. Koppe legt drie voorvallen ten grondslag aan het wrakingsverzoek.
I.
Nadat de getuige [A] (hierna: de getuige) tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris uitvoerig had verklaard over het waarnemen van een bijeenkomst bij verzoekster waar hij 70 à 80 met wapens, machetes en knuppels gewapende Impuzamugambi heeft zien zitten en staan die werden toegesproken door verzoekster, heeft mr. Koppe de getuige gevraagd waarom hij dit verhaal niet aan de Nederlandse politie heeft verteld. De rechter-commissaris heeft (de beantwoording van) deze vraag belet, omdat de getuige in zijn eerste verhoor bij de rechter-commissaris had verklaard dat hij tegen de “blanke mensen” heeft gesproken over een vergadering bij [C] (naar de rechtbank begrijpt wordt hiermee gedoeld op verzoekster, wier echtgenoot [C] heet) . Mr. Koppe heeft hierop opgemerkt dat dit in het geheel niet blijkt uit het proces-verbaal van verhoor van de Nationale Recherche, dat een letterlijke weergave bevat van de gestelde vragen en antwoorden. Mr. Koppe heeft geweigerd zijn vraag te herformuleren, omdat het volgens hem niet zo kan zijn dat de rechter-commissaris een oordeel velt over de betrouwbaarheid van een te horen getuige door diens verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris kennelijk geloofwaardiger te achten dan die in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verbalisanten.
Dit is de primaire grond voor wraking. Het beletten van een voor het verdedigingsbelang cruciale vraag heeft, ook in samenhang met de hierna te noemen eerdere twee voorvallen, de vrees doen ontstaan bij verzoekster dat de rechter-commissaris niet onpartijdig is.
II.
Tijdens een eerder verhoor, op 10 november 2010 van de getuige [D], heeft de tweede raadsman van verzoekster, mr. Pestman, gebruik gemaakt van een pen met daarop de naam van het hotel waar de leden van de rogatoire commissie in Kigali verblijven. De rechter-commissaris heeft mr. Pestman na afloop van het verhoor verzocht die pen in het vervolg niet meer te gebruiken, omdat het gebruik van die pen de veiligheid van de leden van de rogatoire commissie in gevaar kan brengen. De getuigen weten dan immers waar de leden in Kigali verblijven. De rechter-commissaris geeft hiermee een oordeel over de betrouwbaarheid van de getuige en zegt daarmee ook het nodige over datgene waartoe hij kennelijk verzoekster, haar familie en derden in staat acht.
III.
Tijdens een schorsing van het verhoor van de getuige [D] op 11 november 2010 bemerkte de rechter-commissaris dat de bewaker van [D] was verdwenen en dat [D] onbewaakt op het balkonnetje van het gerechtsgebouw zat. De rechter-commissaris besloot vervolgens post te vatten totdat de bewaker terugkeerde. Eenzelfde voorval heeft zich op een eerdere rogatoire commissie voorgedaan toen er meermalen sprake was van een verdwenen bewaker. Bij de bewaking van de getuige is geen enkele rol weggelegd voor een Nederlandse rechter-commissaris. Door zijn handelwijze heeft de rechter-commissaris zich in feite opgesteld als een verlengstuk van de Rwandese autoriteiten. Hij stelt zich hiermee onvoldoende onafhankelijk op ten opzichte van die Rwandese autoriteiten. Het is in het belang van verzoekster indien hij dat wel zou doen. Voorts neemt hij, door buiten zijn bevoegdheden om de getuige een eventuele mogelijkheid te ontnemen weg te lopen, onvoldoende afstand van de wijze waarop in zijn algemeenheid vonnissen tegen gacaca verdachten tot stand komen.
3. Het standpunt van mr. [X].
De rechter-commissaris merkt ten aanzien van de drie hiervoor genoemde voorvallen het volgende op.
I.
Tegen mr. Koppe is gezegd dat hij de vraag zoals door hem geformuleerd niet aan de getuige kon stellen, omdat de getuige ter gelegenheid van het eerste verhoor bij de rechter-commissaris had verklaard dat hij verklaringen had afgelegd tegenover blanke mensen die zeiden dat ze uit Holland kwamen. Nadat mr. Koppe had aangevoerd dat het verhaal niet voorkwam in de processen-verbaal van verhoor van de getuige bij de Nationale Recherche, heeft de rechter-commissaris hem gezegd dat hij dat bijvoorbeeld wel aan de getuige kon voorhouden. Mr. Koppe is in de gelegenheid gesteld zijn vraag te herformuleren. Hij was daartoe niet bereid. De rechter-commissaris heeft vervolgens medegedeeld dat de vraag niet in de huidige vorm aan de getuige kon worden gesteld. De rechter-commissaris is van oordeel dat het belangrijk is aan getuigen als de onderhavige eerst een open vraag te stellen om te voorkomen dat de getuige zich betrapt voelt en onjuist gaat verklaren. De getuige moet eerst de gelegenheid worden gegeven om te vertellen wat er wel en niet is verklaard om daarna de vraag te beantwoorden waarom hij iets niet bij de politie heeft verklaard. Dit leidt volgens de rechter-commissaris tot een veel betrouwbaarder resultaat. Zo kan ook de betrouwbaarheid van de getuige beter worden beoordeeld, hetgeen het verdedigingsbelang juist dient. Eén en ander heeft niets te maken met een oordeel van de rechter-commissaris over de (betrouwbaarheid van de) getuige en/of de verdachte (verzoekster).
II.
Als rechter-commissaris voelt mr. [X] zich verantwoordelijk voor een goed en ordelijk verloop van de rogatoire commissie. Door openlijk tijdens een getuigenverhoor gebruik te maken van een pen van het hotel waar de leden van de rogatoire commissie verblijven, kon de veiligheid van de leden in gevaar komen. Dit is de reden waarom de rechter-commissaris mr. Pestman heeft verzocht om een andere pen te gebruiken. Hij merkt hierbij op dat hij ieder ander lid van de rogatoire commissie hetzelfde zou hebben gevraagd.
III.
De getuige is tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Hij is op verzoek van de rogatoire commissie vanuit de gevangenis aangevoerd om te worden gehoord. Een eventuele ontsnapping zou de rogatoire commissie in ernstige verlegenheid hebben gebracht. De rechter-commissaris voelt zich, zoals hiervoor ook reeds is vermeld, verantwoordelijk voor een goed en ordelijk verloop van de rogatoire commissie en heeft daarom, hoewel wellicht niet erg gebruikelijk, aldus gehandeld.
De rechter-commissaris concludeert dat er in geen van de drie gevallen sprake is geweest van (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid, of van enige andere grond die tot wraking zou moeten leiden.
4. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie voert aan dat hij tegenover de rechter-commissaris bezwaar heeft gemaakt ten aanzien van de wijze waarop de onderhavige vraag werd gesteld door de raadsman. De officier van justitie geeft voorts aan dat hij op geen enkele wijze tijdens het verhoor, danwel tijdens andere getuigenverhoren in dit onderzoek, (schijn van) vooringenomenheid bij de rechter-commissaris heeft waargenomen. Daarnaast merkt de officier van justitie op dat de rechter-commissaris zijn rol als delegatieleider uitermate serieus neemt. Hij concludeert tot afwijzing van het wrakingsverzoek en verzoekt de rechtbank daarbij toepassing te geven aan artikel 515 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen).
5. Beoordeling.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van bemoeienis met de zaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 2. weergegeven geven geen grond te vrezen dat het de rechter-commissaris aan onpartijdigheid ontbreekt. Evenmin wekken deze feiten en omstandigheden ten aanzien van hem de schijn van partijdigheid.
De wrakingskamer overweegt hierbij in het bijzonder dat het beletten gevolg te geven aan een door de raadsman gestelde vraag, een procedurele beslissing is die de rechter-commissaris kan en mag nemen. Een dergelijke procedurele beslissing levert, behoudens bijkomende feiten en/of omstandigheden, geen grond op voor wraking. De door de raadsman daarbij mede aangevoerde omstandigheden kunnen niet als zodanige bijkomende omstandigheden worden beschouwd.
De wrakingskamer heeft er acht op geslagen dat hier sprake is van een getuigenverhoor in het kader van een rogatoire commissie in een zogenaamde WIM-zaak, waarin het onderzoek deels in het buitenland plaatsvindt, met buitenlandse getuigen die – zoals de verdediging terecht heeft aangevoerd – in beginsel niet door de zittingsrechter zullen kunnen worden gehoord. Gelet hierop dient ervoor gewaakt te worden dat het ondervragingsrecht van de verdediging als bedoeld in art. 6, derde lid onder d van het EVRM door onnodige beperkingen illusoir wordt. Ook in dat kader beschouwd geeft de gewraakte beslissing van de rechter-commissaris om de beantwoording van deze specifieke vraag, gelet op de wijze waarop deze was geformuleerd, te beletten, geen aanleiding voor de gerechtvaardigde vrees dat het hem aan onpartijdigheid ontbreekt.
De twee eerdere voorvallen zeggen voorts iets over de taakopvatting van de rechter-commissaris bij een verhoor onder de hiervoor geschetste bijzondere omstandigheden. Ook bezien in samenhang met het primair aan het verzoek ten grondslag gelegde voorval, rechtvaardigt deze taakopvatting niet de conclusie dat er bij de rechter-commissaris sprake is van (schijn van) vooringenomenheid en/of partijdigheid.
De wrakingskamer acht geen redenen aanwezig het verzoek van de officier van justitie in te willigen om een eventueel volgend verzoek tot wraking niet in behandeling te nemen. Immers niet is gebleken dat er door verzoekster misbruik is gemaakt van haar recht om een wrakingsverzoek in te dienen.
Gelet op het vorenstaande zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing.
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster p/a haar raadsman mr. V.L. Koppe;
• de officier van justitie mr. J. Patist;
• de rechter-commissaris mr. [X].
Aldus beslist in raadkamer en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2010 door mrs. L. Alwin, E.A.G.M. van Rens en E. Rabbie, in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier.