ECLI:NL:RBSGR:2010:BO9309

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
377009 / HA RK 10-532 Wrakingnummer 2010/24
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure inzake gezinsvoogdij en vertrouwenskwesties

In deze zaak hebben verzoekers, ouders van drie minderjarige kinderen die onder toezicht zijn gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg (BJZ), een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen mr. [X], de behandelend rechter. Het wrakingsverzoek is gedaan tijdens de zitting van 28 september 2010, waarbij verzoekers aanvoerden dat mr. [X] een sterke schijn van partijdigheid had gewekt door zijn opmerkingen en houding tijdens eerdere zittingen. Verzoekers stelden dat mr. [X] te veel vertrouwen had in de gezinsvoogd en hen niet in staat had gesteld zich adequaat te verweren tegen een laat ingediend verweerschrift door BJZ. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoekers niet alle feiten en omstandigheden tegelijk hadden voorgelegd, zoals vereist door artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekers niet-ontvankelijk waren in hun verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 november 2010 door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de rechters E. Rabbie, L. Alwin en H.M.D. de Jong, in aanwezigheid van griffier mr. M.H. Lamers.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010/24
zaaknummer: 377009 / HA RK 10-532
zaaknummer in hoofdzaak: 371245/10-1996; 374926 / 10-2509
datum beschikking: 15 november 2010
BESCHIKKING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
en
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
raadsvrouw: mr. P. Ruys;
tegen
Mr. [X],
rechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1 Verzoekers zijn ouders van drie minderjarige kinderen die allen onder toezicht zijn gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg (BJZ) en die tevens uit huis zijn geplaatst. Op 14 juli 2010 is namens verzoekers een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van BJZ ex artikel 1:259a van het Burgerlijk Wetboek ingediend, welk verzoek op 26 juli 2010 ter zitting is behandeld en waarbij mondeling uitspraak is gedaan. Vervolgens is door verzoekers op 1 september 2010 een nieuw verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van BJZ ex artikel 1:259a van het Burgerlijk Wetboek ingediend. De behandeling van dit verzoek ter terechtzitting is bepaald op 28 september 2010.
1.2 De behandelend rechter ter zitting van 26 juli 2010 was mr. [X]. Mr. [X] was eveneens de behandelend rechter ter zitting van 28 september 2010. Onmiddellijk na aanvang van de zitting op 28 september 2010 is namens verzoekers mondeling een wrakingsverzoek gedaan strekkende tot wraking van de behandelend rechter in deze zaak.
1.3 Mr. [X] heeft op 1 oktober 2010 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. De raadsvrouw van verzoekers heeft op haar beurt op 19 oktober 2010 schriftelijk gereageerd op het stuk van mr. [X]. Bij deze reactie is gevoegd een brief van verzoekers d.d. 4 oktober 2010. Mr. [X] heeft ten slotte op 22 oktober 2010 nog schriftelijk gereageerd op de reactie van de raadsvrouwe.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 25 oktober 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekers zijn, zonder hun raadsvrouw, verschenen.
3. Het standpunt van verzoekers.
Verzoekers stellen dat mr. [X] een zodanig sterke schijn van partijdigheid op zich heeft geladen en gebrek aan onafhankelijkheid in de zaken tussen verzoekers en BJZ heeft tentoongespreid dat zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid in het geding zijn. Ter terechtzitting van 28 september 2010 hebben verzoekers daartoe aangevoerd dat zij geen vertrouwen hebben in mr. [X] gelet op de manier waarop mr. [X] zich tijdens de zitting van 26 juli 2010 heeft opgesteld. Mr. [X] heeft toen verklaard veel vertrouwen te hebben in de persoon van [gezinsvoogd] als gezinsvoogd en hij heeft te kennen gegeven haar persoonlijk te kennen. Voorts heeft mr. [X] zich destijds niet alleen bezig gehouden met de behandeling van het verzoek, maar heeft hij ook zijn mening gegeven, namelijk dat het in het belang van de minderjarige kinderen is dat verzoekers goed samenwerken met de gezinsvoogd. Mr. [X] heeft verzoekers geprobeerd te overtuigen van het belang van een goede verstandhouding met BJZ.
Ter terechtzitting van 25 oktober 2010 van de wrakingskamer en in de schriftelijke reactie van verzoekers welke gehecht is aan de reactie d.d. 19 oktober 2010 van hun raadsvrouw voeren verzoekers nog het volgende aan. Kort voor de zitting van 28 september 2010 heeft BJZ een verweerschrift ingediend. Verzoekers hebben dit verweerschrift voorafgaand aan de zitting niet meer kunnen lezen en hun raadsvrouw heeft het verweerschrift niet met hen kunnen bespreken, zodat verzoekers niet in de gelegenheid waren zich deugdelijk te verweren. Mr. [X] wilde nadat hun raadsvrouw dit op de zitting van 28 september 2010 kenbaar had gemaakt gewoon doorgaan met de behandeling van de zaak.
4. Het standpunt van mr. [X].
Mr. [X] berust niet in de wraking. Hij stelt dat geen sprake is geweest van vooringenomenheid bij de behandeling van de zaak op 28 september 2010 noch tijdens de zitting van 26 juli 2010. Voorts is geen sprake van een objectieve rechtvaardiging van enige vrees dat het hem bij de behandeling van de aan hem voorgelegde zaken - of nog voor te leggen zaken - aan onpartijdigheid zou ontbreken.
Mr. [X] stelt dat uit het proces-verbaal van de zitting van 26 juli 2010 niet blijkt dat hij zich heeft uitgelaten over de gezinsvoogd zoals de raadvrouw van verzoekers heeft gesteld. Ter zitting heeft hij aangegeven het niet aannemelijk te achten dat zou moeten worden getwijfeld aan de goede intenties van BJZ en de gezinsvoogd. Voorts heeft mr. [X] na de beslissing op 26 juli 2010 te kennen gegeven dat verzoekers zich het beste in eerste instantie kunnen wenden tot de gezinsvoogd om in goed onderling overleg tot een oplossing te komen alvorens zij zich tot hun advocaat en de rechter wenden. Deze ten overvloede gemaakte opmerking kan geen schijn van partijdigheid hebben gewekt.
Voorts stelt mr. [X] dat hij de gezinsvoogd [gezinsvoogd] niet persoonlijk kent en dat hij uitgaat van de professionaliteit van een gezinsvoogd.
5. Beoordeling.
5.1 Artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een verzoek tot wraking gedaan wordt zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek geschiedt schriftelijk en gemotiveerd en kan na de aanvang van een terechtzitting ook mondeling geschieden.
5.2 Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het wrakingsverzoek is gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoekers bekend zijn geworden. Voor zover het wrakingsverzoek ziet op de handelswijze van mr. [X] ter zitting van 26 juli 2010 is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek niet tijdig is gedaan, nu dit eerst is gedaan op 28 september 2010, op een tijdstip bovendien waarop al een eindoordeel was gegeven in de zaak die op 26 juli 2010 aan de orde was geweest (met nummer 371245/10-1996).
Voor zover het wrakingsverzoek ziet op de handelswijze van mr. [X] ter zitting van 28 september 2010 met betrekking tot de (on-)mogelijkheid van verzoekers om zich te kunnen verweren tegen een laat door BJZ ingediend verweerschrift is de wrakingskamer van oordeel dat deze wrakingsgrond niet tijdig is aangevoerd nu dit eerst is gedaan in een bijlage bij de brief van 19 oktober 2010 en vervolgens ter zitting van de wrakingskamer op 25 oktober 2010. Ingevolge artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient de partij die wraking verzoekt alle feiten en omstandigheden tegelijk voor te dragen. Nog afgezien van deze omstandigheid overweegt de wrakingskamer ten overvloede dat van de door verzoekers geschetste gang van zaken rond het verweerschrift niet blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 28 september 2010, noch uit de brief van mr. Ruys.
5.3 Gelet op vorenstaande zijn verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek. Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing.
De rechtbank:
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekers;
• de raadsvrouw van verzoekers, mr. P. Ruys;
• belanghebbenden in de hoofdzaak, de heer [A], de heer [B], mevrouw [C], de heer [D], mevrouw [E], Bureau Jeugdzorg Haaglanden;
• mr. [X].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2010 door mrs. E. Rabbie, voorzitter, L. Alwin, H.M.D. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Lamers als griffier.