ECLI:NL:RBSGR:2010:BO9225

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
376308/ HA RK 10-516 Wrakingsnummer 2010/22
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan onpartijdigheid van de rechter

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 november 2010 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die zich niet in staat voelde om zich adequaat te verdedigen tijdens de comparitie van 18 augustus 2010. Verzoeker stelde dat de behandelend rechter, mr. [X], het beginsel van behoorlijk hoor- en wederhoor had geschonden door hem en zijn raadsman onvoldoende tijd te geven om de door eiseres ingediende producties te bestuderen. Tijdens de comparitie had mr. [X] een voorlopig oordeel geuit dat ongunstig was voor verzoeker, wat volgens hem duidde op partijdigheid.

De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat verzoeker en zijn raadsman tijdens een schorsing de gelegenheid hebben gekregen om de producties te bestuderen en dat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen de gang van zaken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een schending van het recht op hoor- en wederhoor en dat de vrees voor partijdigheid niet gerechtvaardigd was. De rechter had bovendien geen onpartijdigheid geschonden door het geven van een voorlopig oordeel, aangezien dit niet automatisch leidt tot een vermoeden van vooringenomenheid.

De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek tardief was ingediend, omdat verzoeker niet tijdig had gereageerd op de omstandigheden die aanleiding gaven tot het verzoek. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2010/22
zaaknummer: 376308/ HA RK 10-516
zaaknummer in hoofdzaak: 350125 / HA ZA 09-3530
datum beschikking: 15 november 2010
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsman: mr. P. Rijpstra;
tegen
Mr. [X],
rechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop.
1.1 Verzoeker is bij exploot d.d. 7 oktober 2009 door Exposchuim Nijmegen B.V. (eiseres), die wordt bijgestaan door mr. G.J. Schras, tezamen met Ferox Holding B.V. en Contour Isolatie Concepten B.V. gedagvaard voor deze rechtbank in verband met een aansprakelijkstelling. Verzoeker heeft op 2 december 2009 conclusie van antwoord genomen. Op 18 augustus 2010 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.
1.2 Op 17 september 2010 is ingekomen het wrakingsverzoek strekkende tot wraking van de behandelend rechter in deze zaak, mr. [X]. Het wrakingsverzoek is voorgelegd aan de wrakingskamer.
1.3 Mr. [X] heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Deze reactie is op 6 oktober 2010 door de wrakingskamer ontvangen. Voorts heeft mr. G.J. Schras op 22 september 2010 schriftelijk gereageerd.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 25 oktober 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verschenen zijn verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, alsmede de heer [A] namens eiseres in de hoofdzaak met zijn raadsman mr. G.J. Schras.
Het wrakingsverzoek is door de raadsman van verzoeker aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Mr. G.J. Schras heeft daarop gereageerd.
3. Het standpunt van verzoeker.
Verzoeker stelt dat sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft ondervonden, althans zou kunnen ondervinden, nu verzoeker niet in staat is gesteld zich op alle punten naar behoren te verdedigen. Verzoeker legt daaraan – kort en zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag.
Tijdens de comparitie van 18 augustus 2010 is verzoeker ermee geconfronteerd dat eiseres bij brief van 9 juli 2010 een omvangrijke hoeveelheid producties aan de rechtbank had toegestuurd die verzoeker en zijn toenmalige raadsman mr. J.D. van Vlastuin niet kenden. Mr. [X] had wel kennisgenomen van deze producties. Door mr. [X] werd slechts een korte leespauze ingelast, als gevolg waarvan verzoeker nauwelijks kennis heeft kunnen nemen van de producties. Na afloop van de schorsing heeft mr. [X] aangegeven dat tijdens de behandeling ter comparitie bekeken zou kunnen worden of nadere bestudering van de producties door verzoeker nog nodig was. Hier is mr. [X] echter niet meer op teruggekomen. Zij heeft verzoeker aan het slot van de comparitie niet meer de gelegenheid geboden om bij akte te reageren op de producties. Gelet op deze gang van zaken heeft mr. [X] het beginsel van behoorlijk hoor- en wederhoor geschonden. Dat mr. Van Vlastuin zelf niet heeft verzocht om een nadere reactie doet hier niet aan af. Mr. [X] is voorbij gegaan aan haar taak als rechter om toe te zien op behoorlijke procesvoering, hetgeen leidt tot partijdigheid op grond van objectieve aspecten.
Voorts heeft mr. [X] tijdens de comparitie haar voorlopig oordeel aan partijen medegedeeld. Dit oordeel was in het nadeel van verzoeker. De combinatie van het gebrek in objectieve zin en het reeds uitspreken van een ‘schuldigverklaring’ kan er op duiden dat ook subjectieve aspecten van vooringenomenheid aan de orde zijn.
In reactie op het – hierna weer te geven – standpunt van mr. [X] stelt verzoeker dat het wrakingsverzoek niet tardief is. Het verzoek is ingekomen binnen één maand na de comparitie en is ingediend zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Hierbij is het verloop van de zaak van belang, met name dat verzoeker – uit onvrede over het handelen van zijn advocaat – zich heeft georiënteerd op een overstap naar een andere advocaat Deze overstap is gepaard gegaan met complicaties op het gebied van opdrachtbeëindiging en -verlening, overdracht van het dossier, bespreking en beraad, en als laatste het opstellen van het wrakingsverzoek.
4. Het standpunt van mr. [X].
Mr. [X] berust niet in de wraking. Zij betoogt allereerst dat de wraking tardief is. Het wrakingsverzoek moet immers worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Dit was het geval ter comparitie van 18 augustus 2010. Het wrakingsverzoek is pas een maand later ingediend.
Voorts is geen sprake van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Tijdens de comparitie is aan beide partijen een gelijkwaardige gelegenheid gegeven tot hoor- en wederhoor. Immers, toen aan het begin van de comparitie bleek dat verzoeker en zijn raadsman de producties niet hadden ontvangen, is de zitting geschorst om hun de gelegenheid te geven de producties te bekijken. Aangezien de relevantie van de producties op dat moment nog niet duidelijk was, heeft de rechter laten weten dat nader bezien zou worden welke (procedurele) gevolgen de onbekendheid met de producties eventueel zou moeten hebben. Op dat moment heeft verzoeker noch zijn raadsman bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van de producties. Na de schorsing heeft eiseres slechts een klein deel van de producties aan de orde gesteld. Verzoeker en zijn raadsman hebben daar inhoudelijk op gereageerd; zij hebben niet gezegd dat het hun niet mogelijk was daarop volledig te reageren. Evenmin hebben zij op dat moment bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van deze producties. De raadsman van verzoeker heeft aan het slot van de comparitie niet meer gemeld dat er nog behoefte was aan een nadere betwisting van de producties. Na afloop van de comparitie heeft de rechter op verzoek van partijen een voorlopig oordeel gegeven teneinde een schikking te beproeven. Vervolgens is het verdere verloop van de procedure aan de orde geweest en ook op dat moment heeft de raadsman van verzoeker niet verzocht om bij akte te mogen reageren op de in het geding gebrachte producties.
5. Het standpunt van eiseres in hoofdzaak
5.1 Mr. Schras sluit zich aan bij het verweer van mr. [X] dat het wrakingsverzoek tardief is.
De producties die verzoeker en zijn raadsman niet zouden hebben ontvangen zijn tijdig toegestuurd en het is hoogst onwaarschijnlijk dat de raadsman van verzoeker deze producties pas na de comparitie heeft ontvangen. Daarbij komt dat de raadsman van verzoeker ter comparitie heeft gezegd dat de producties op zijn kantoor in het ongewisse geraakt zouden kunnen zijn. Verzoeker heeft ter comparitie nog de gelegenheid gehad de producties te bestuderen. Het onwelgevallige voorlopige oordeel van mr. [X] voor verzoeker leidt nu tot een wrakingsverzoek op grond van onjuiste feiten.
6. Beoordeling.
6.1 Artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een verzoek tot wraking gedaan wordt zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het verzoek geschiedt schriftelijk en gemotiveerd en kan na de aanvang van een terechtzitting ook mondeling geschieden.
6.2 Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het wrakingsverzoek is gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend waren geworden. Weliswaar is het wrakingsverzoek, dat ziet op de handelswijze van mr. [X] ter comparitie van 18 augustus 2010, eerst één maand na de comparitie ingekomen, doch gelet op het verloop van deze zaak voor zover verband houdend met de wisseling van advocaat is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tijdig is gedaan. Gesteld en aannemelijk gemaakt is dat het dossier moest worden overgedragen aan de nieuwe advocaat en dat de zaak eerst moest worden besproken alvorens een wrakingsverzoek kon worden opgesteld en ingediend.
6.3 Gelet op vorenstaande is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.
6.4 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven geen grond te vrezen dat het deze rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt. Daartoe is het volgende redengevend.
6.5 Blijkens het proces-verbaal van de comparitie van 18 augustus 2010 zijn verzoeker en zijn raadsman tijdens een schorsing in de gelegenheid gesteld de door eiseres ingediende producties nader te bestuderen en is hun vervolgens de ruimte geboden om – indien nodig – nader te reageren op de producties. Zij hebben tegen deze gang van zaken geen bezwaar gemaakt. Deze gang van zaken tijdens de comparitie levert onvoldoende aanwijzing op voor het niet zorgvuldig toepassen van het recht op hoor- en wederhoor. Voor de vrees dat bij deze rechter sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoeker is dan ook geen aanleiding. Dat mr. [X] aan het slot van de comparitie niet meer is teruggekomen op de mogelijkheid nog nader te reageren op de producties doet hier niet aan af. Dat de raadsman van verzoeker zelf deze mogelijkheid niet meer ter sprake heeft gebracht dan wel niet meer heeft verzocht om gelegenheid tot nadere schriftelijke reactie op de producties – hetgeen geacht kan worden tot de taak van een advocaat te behoren – kan niet leiden tot gegrondbevinding van een wrakingsverzoek van de behandelend rechter.
Voorts levert de omstandigheid dat mr. [X] ter comparitie een voorlopig oordeel heeft gegeven dat ongunstig zou zijn uitgevallen voor verzoeker eveneens onvoldoende aanwijzing op voor de vrees dat bij deze rechter sprake is van partijdigheid of vooringenomenheid jegens verzoeker.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing.
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. P. Rijpstra;
• eiseres in de hoofdzaak Exposchuim Nijmegen B.V. en raadsman mr. G.J. Schras;
• verweerders in de hoofdzaak Ferox Holding B.V. en Contour Isolatie Concepten B.V.;
• mr. [X].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2010 door mrs. E. Rabbie, voorzitter, L. Alwin en H.M.D. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Lamers als griffier.