ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8909

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/758178-09, 10/611133-07 (tul)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leidinggeven aan een criminele organisatie voor de handel in cocaïne met vuurwapenbezit

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte C, die gedurende bijna 17 maanden op grote schaal cocaïne heeft gedeald. De verdachte had een ingenieus belsysteem opgezet, waardoor afnemers 24/7 bediend konden worden. Ondanks eerdere veroordelingen voor overtredingen van de Opiumwet, zette hij zijn activiteiten voort en liet hij zijn rijders gevaar lopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en als leider deelnam aan een criminele organisatie. Daarnaast had hij een vuurwapen en munitie voorhanden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de combinatie van drugshandel en vuurwapenbezit uiterst zorgwekkend is, vooral gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij diverse getuigen en medeverdachten zijn gehoord. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen, maar een lagere straf opgelegd dan geëist.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers 09/758178-09, 10/611133-07(tul)
Datum uitspraak: 23 december 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte C],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende op de [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Midden-Holland” te Alphen aan den Rijn,
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 februari 2010, 21 april 2010, 29 juni 2010, 20 september 2010, 6 december 2010, 7 december 2010, 8 december 2010, 14 december 2010 en 15 december 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr. M.S. Warnaar en mr. C.A.M. Eijgenraam en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. G.H. Fijma, advocaat te ’s-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 16 november 2009 te
's-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl nog geen vijf
jaren zijn verlopen (verlengd met de tijd waarin verdachte rechtens zijn
vrijheid was ontnomen) sedert de dag waarop het vonnis met parketnummer
09-901221-04 d.d. 16 maart 2005 van de rechtbank 's-Gravenhage (waarbij hij,
verdachte, onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens handelen
in strijd met artikel 2 ahf/ond B Opiumwet) in kracht van gewijsde is gegaan;
art 43a Wetboek van Strafrecht
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 16 november 2009 te
's-Gravenhage en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk het meermalen verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of
vervoeren en/of aanwezig hebben van (telkens) hoeveelheden van een materiaal
bevattende een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst 1, te weten cocaine, terwijl hij, verdachte, leider was;
art 11a lid 1 Opiumwet
art 11a lid 2 Opiumwet
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 13 november 2009
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, al dan niet
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer wapens van
categorie III, te weten een vuurwapen (te weten een pistool, merk [merk]),
en/of munitie van categorie III, te weten (een) kogelpatro(o)n(en), voorhanden
heeft gehad, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen (verlengd met de tijd
waarin verdachte rechtens zijn vrijheid was ontnomen) sedert de dag waarop het
vonnis met parketnummer 09-901221-04 d.d. 16 maart 2005 van de rechtbank
's-Gravenhage (waarbij hij, verdachte, onder meer is veroordeeld tot een
gevangenisstraf wegens handelen in strijd met artikel 26 lid 1 Wet Wapens en
Munitie) in kracht van gewijsde is gegaan;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 43a Wetboek van Strafrecht
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3. Het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft gedeald in cocaïne en leider is geweest van een criminele organisatie die zich bezig hield met de handel in cocaïne. Tevens heeft verdachte samen met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden gehad.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte deze feiten heeft begaan.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3. De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
3.3.1. Ten aanzien van de feiten 1 en 21
Aanleiding
Op 18 juli 2009 werd een strafrechtelijk onderzoek gestart naar aanleiding van het aantreffen op die datum van het stoffelijk overschot van [slachtoffer]2.
Getuige [getuige 2] heeft naar aanleiding van de dood van [slachtoffer] onder meer het volgende verklaard3.
Getuige, [getuige 3], [getuige 4] en ([slachtoffer]) hebben in de nacht van 17 op 18 juli 2009 samen in de woning van getuige cocaïne gebruikt. Omstreeks 4 uur ’s nachts vroeg getuige aan [getuige 3] of die nog een nummer (van een dealer) had. Het was zo laat, dat je niet iedereen meer kon bellen voor het leveren van cocaïne. [getuige 3] zei, dat hij het nummer van [verdachte] nog had. Getuige heeft [verdachte] vervolgens gebeld met zijn eigen telefoon en gevraagd, of die nog even naar het eind van de Laan van Meerdervoort kon komen. Getuige heeft toen zes ballen (cocaïne) van 10 (euro) gekocht en twee van 20. De ballen van 10 waren blauw en die van 20 wit.
Getuige heeft, toen de cocaïne weer op was, opnieuw het nummer van [verdachte] gebeld.
Onderzoek telefoonnummer(s)
Het telefoonnummer dat op 18 juli 2009 door [getuige 2] was gebeld om drugs te bestellen bleek [nummer 1] te zijn. Dit nummer werd gebruikt door verdachte4. Het is volgens informatie van T-Mobile5 actief sinds 9 april 2007.
Uit onderzoek bleek voorts, dat vanaf 26 juni 2009 op dit nummer inkomende gesprekken werden doorgeschakeld naar nummer [nummer 2]46. Uit analyse van historische telefoongegevens bleek, dat ook op 18 juli 2009 eerstgenoemd nummer stond doorgeschakeld naar laatstgenoemd nummer7. Vanaf 18 juli 2009 was eerstgenoemd nummer niet meer in gebruik8.
Voorts is gebleken dat er door een groot aantal nummers naar eerstgenoemd nummer werd gebeld, ook op 18 juli 2009. Uit het telecomonderzoek blijkt, dat er door enkele frequent inbellende nummers nog tot 29 juli 2009 naar dat nummer werd gebeld, maar daarna niet meer. Uit de historische gegevens van vier frequent inbellende nummers blijkt, dat zij in de periode van 17 juli tot en met 13 augustus 2009 veel hebben gebeld met nummer [nummer 3]9. Dit nummer is getapt. Het nummer bleek in gebruik bij verdachte 10. Het bleek dat dit nummer voortdurend was doorgeschakeld naar [nummer 4]11.
Tijdens het onderzoek is gebleken, dat de kopers van verdovende middelen inbelden op telefoonnummer [nummer 3] en vervolgens werden doorgeschakeld naar een ander nummer, in gebruik bij personen die daadwerkelijk de levering van de bestelde verdovende middelen uitvoerden. Tot 4 november 2009 werd doorgeschakeld naar het telefoonnummer [nummer 4]. Bij zijn aanhouding bleek medeverdachte [medeverdachte D] in het bezit van een toestel met dit telefoonnummer. Na 4 november 2009 werden kopers van verdovende middelen die inbelden op het nummer [nummer 3] doorgeschakeld naar het telefoonnummer [nummer 5]. Tijdens de doorzoeking in woning van verdachte werd een lege simkaarthouder met nummer [nummer 5] aangetroffen12.
Bevindingen ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte D]
Naast een telefoon met nummer [nummer 4] had [medeverdachte D] bij zijn aanhouding een plastic zakje bij zich met daarin kleine witte, zwarte en blauwe plastic bolletjes13.
Uit een -rapport14 van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt, dat alle drie de monsters van deze bolletjes (crèmekleurig poeder en brokjes in plastic bolletjes) cocaïne bevatten.
Bevindingen doorzoeking woning verdachte
Naast de hiervoor genoemde lege simkaarthouder met nummer [nummer 5] zijn bij een doorzoeking in de woning van verdachte aangetroffen15:
- twee boodschappentassen met diverse voorwerpen en kennelijk restanten van een versnijdingsmiddel;
- € 889,20 aan contant geld;
- een verzekeringsbewijs ten name van verdachte voor een Tomos brommer met kenteken [kenteken 1], geldig tot 5 november 2008;
- een brief van een verzekeringsmaatschappij betreffende de diefstal van deze brommer;
- een kentekenbewijs ten name van verdachte van een Tomos brommer met kenteken [kenteken 2];
- een papiertje met de aantekening 9, 14, 15 en 20 april en de toevoeging (nacht) met de dag van de week16;
- een papiertje met een werkrooster waarin alle dagen van de week staan met daarachter een rubriek ‘nacht’ en ‘dag’. Ingevuld zijn de namen [voornaam 1] (vijf keer), [voornaam 2] (drie keer), [voornaam 3] (twee keer) en [(bij)naam 4] (vier keer)17.
Bemonsterd zijn18 een zich in een van de boodschappentassen bevindende elektrische mengbeker en aardappelschilmesje, waarin respectievelijk waarop zich witte poederresten bevonden alsmede een blauwe plastic diepvrieszak waarin zich diverse stukjes wit, blauw en zwart plastic bevonden, gelijkend op het plastic van de bij medeverdachte [medeverdachte D] aangetroffen bolletjes.
Rapport NFI
Een rapport van het NFI van 15 december 200919 vermeldt dat het poeder in de mengbeker fenacetine is; op het aardappelschilmesje zit cocaïne. In de fenacetine, een gebruikelijk versnijdingsmiddel voor cocaïne, is een lage concentratie cocaïne aangetoond.
Verklaringen gebruikers
Brigadier [brigadier 1] vermeldt in een proces-verbaal van bevindingen dat hij op 22 juli 2009 heeft gesproken met [X]. Deze heeft hem verklaard dat [verdachte] een grote drugsdealer is, die meerdere gasten 24 uur per dag drugs voor hem laat verspreiden. Met [verdachte] bedoelt [X] bruine [verdachte], met telefoonnummer [nummer 1].20
Hoofdagent [hoofdagent] vermeldt dat [Y] hem op 25 mei 2009 heeft verteld dat bruine [verdachte] nog steeds actief is in de wijk met het dealen van drugs. Hij heeft meerdere dealers voor zich rijden op bromfietsen en in auto’s. Je kan 24 uur per dag drugs bij hem bestellen. [verdachte] is te bereiken op nummer [nummer 1].21
Getuige [getuige 8] heeft het volgende verklaard22.
Op de vraag welke dealer hij zou bellen als hij ’s nachts om 4 of 5 uur drugs nodig heeft, antwoordde de getuige: “Wat 24 uur draait is [verdachte], ik zou hem bellen om die tijd. De laatste keer dat ik hem belde was denk ik januari 2009. Als je vraagt wie kan je 24 uur per dag bellen als je wat nodig hebt, zeg ik [verdachte]. In december 2008/januari 2009 ging het slecht met mij en toen belde ik hem meerdere keren per dag. Ik belde hem dan voornamelijk ’s nachts. We spraken dan ergens af. Er kwamen verschillende jongens, het kon elke keer anders zijn. Er zijn verschillende mensen die voor [verdachte] rijden. [verdachte] is de baas. Ze komen met de brommer en met de auto.”
Getuige [getuige 13] heeft op 31 augustus 2009 het volgende verklaard23.
Als getuige ’s nachts belde voor drugs, belde hij [verdachte]. Er kwamen dan verschillende mensen. De laatste tijd kwam er een Marokkaanse man met een fors postuur in een kleine blauwe tweedeurs auto. Soms komt er een man op een scooter. Soms een Nederlandse jongen op een brommer. Hij weet dat deze jongen [voornaam 1] wordt genoemd.
Een paar weken geleden heeft getuige een sms’je van [verdachte] gehad, inhoudende dat [nummer 1] zijn nieuwe nummer is.
Getuige [getuige 9] heeft het volgende verklaard24.
Hij kan zich herinneren dat hij op 18 juli 2009 contact heeft gehad met het nummer [nummer 1]. Hij weet uit ervaring dat er steeds verschillende mensen cocaïne komen brengen. Hij heeft zitten wachten voor niets. Hij gaat geen andere dealer bellen. Hij wist dat je die telefoonlijn 24 uur per dag kon bellen. Het was eigenlijk net een pizzalijn. Ook daar moet je altijd ongeveer een half uurtje op je bestelling wachten.
Dan kwam er een Marokkaan en dan een Nederlander. Het waren verschillende jongens. Ze kwamen met een bromfiets of met de auto. Het bestelnummer werd geregeld veranderd.
[getuige 10] heeft op 29 juli 2008, toen hij als verdachte in een andere zaak werd verhoord, het volgende verklaard25.
Op 28 juli 2008 kwam [voornaam 5] hem cocaïne brengen. [voornaam 5] is te bereiken is onder nummer [nummer 1]. Het telefoonnummer staat doorgeschakeld. [voornaam 5] werkt voor [verdachte]. [verdachte] is een neger. Die heeft ergens in Nederland een telefoon liggen. [verdachte] regelt dan, dat hij coke krijgt. Hij heeft [verdachte] nog nooit gezien. Ongeveer een half jaar geleden zag hij een van de jongens van [verdachte] rijden en toen is hij weer gaan gebruiken. Elke keer komt iemand anders het brengen.
Als getuige heeft [getuige 10] het volgende verklaard26.
Het nummer van de dealerlijn is [nummer 3]. Daarvoor was het [nummer 1]. Getuige belde dat nummer al sinds 2008. Als hij geld had, belde hij iedere dag. Dan sprak hij ergens af, dan kreeg hij wat hij wilde hebben en dan betaalde hij daarvoor. Hij heeft die jongen op de hem getoonde foto (naar aanleiding van foto’s27 van getuige met een andere man bij Den Haag Centraal Station) wel een keer op het Centraal Station gezien en een paar keer bij hem thuis. Hij weet dat die jongen vaak op maandag kwam en dat hij een paar maanden kwam. Hij kent zijn naam niet.
[verdachte] is een neger. Verder heeft getuige hem nooit gezien. Hij belde alleen dat nummer. Hij dacht dat ze allemaal [naam verdachte] waren genaamd. Ze hadden wel allemaal een andere naam, maar die wist hij dan niet. Hij had het idee dat ergens in het land een telefoon lag omdat als hij belde hij werd doorgeschakeld.
[voornaam 2] kent hij wel, hij zag hem ongeveer een keer in de week. [voornaam 2] kwam altijd met de auto. Getuige denkt dat er een stuk of vier rijders waren. [voornaam 1] kent hij wel, die reed eigenlijk alleen overdag. Meestal zag hij hem een keer of vier of vijf in de week. [voornaam 1] reed altijd met de brommer, het was een oud model, lijkend op een oude Puch.
De bolletjes waren in plastic verpakt. Die waren € 10. Die in zwart plastic waren de kleine bolletjes en de grote bolletjes en doorzichtig of wit waren € 20.
Met het nieuwe nummer kwamen er ook nieuwe rijders. Dat was rond de zomer.
De aan getuige [getuige 10] getoonde foto’s betreffen foto’s van een ontmoeting tussen getuige en medeverdachte [medeverdachte D] op 21 september 2009 te ’s-Gravenhage28.
Getuige [getuige 11] heeft verklaard29 dat hij [verdachte] van vroeger kent en dat hij, voor zover getuige weet, al twee jaar in drugs handelt. Foto 1 herkent hij. Deze man heeft hij maar een paar weken gezien. Foto 2 kent hij ook. Foto 3 is een broer van foto 2, denkt getuige. Foto 4 is [verdachte]. Foto 5 is [voornaam 1]. Foto 6 is [voornaam 6]. Foto 7 kent hij niet, maar foto 8 heet volgens hem [voornaam 7]. Alle personen die getuige herkende, hebben drugs gebracht voor [verdachte].
In een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 201030 is gerelateerd dat aan afnemers van verdovende middelen foto’s zijn getoond. De foto’s waren allen voorzien van een nummer.
Op foto 1 is te zien: [medeverdachte E]
Op foto 2 is te zien: [medeverdachte A]
Op foto 3 is te zien: [medeverdachte B]
Op foto 4 is te zien: [verdachte]
Op foto 5 is te zien: [medeverdachte F]
Op foto 6 is te zien: [medeverdachte D]
Op foto 7 is te zien: [naam]
Op foto 8 is te zien: [medeverdachte G]
Getuige [getuige 12] heeft het volgende verklaard31.
[verdachte] verkocht drugs. Hij gaf de drugs aan mensen en die verkochten dat dan voor hem. Die mensen gingen met de auto of met de brommer. Ze weet dat [verdachte] twee brommers heeft. Ze heeft wel eens een paar mensen gezien. Er kwam wel eens een [voornaam 1], een [voornaam 2] en [bijnaam 4]. [Voornaam 6] was ook iemand die voor [verdachte] reed. Ze kwamen wel eens om 10 uur ’s avonds bij [verdachte] langs. Dan kwam er een rijder en ging [verdachte] met ze naar de keuken. Ze heeft wel eens gezien, dat [verdachte] dan verdovende middelen op tafel legde en dat de rijder dat dan pakte. Dat waren witte plastic bolletjes. Er kwamen een of twee rijders bij [verdachte] langs. Als er twee kwamen, moest de ene het overdragen aan de andere.
Getuige heeft wel eens gezien dat [verdachte] met de glasplaat bezig was. Op de tafel lag die glasplaat en witte plastic zakjes. [verdachte] was aan het knippen in die plastic zakjes.
Nu ze daarover nadenkt, herinnert getuige zich twee broers. Een broer heet [voornaam 8]. Hij was een rijder van [verdachte]. Hij was met zijn oudere en jongere broer. [voornaam 8] reed verdovende middelen voor [verdachte] in de zomer tot aan hun vakantie in Turkije. Getuige heeft hem in ieder geval daarna niet meer gezien. De keren dat hij bij [verdachte] kwam om te rijden was hij met zijn oudere broer. Die heet [voornaam 9]. Het zijn Hindoestanen.
Verklaringen medeverdachten
Medeverdachte [medeverdachte B] (eerste voornaam [voornaam 9]) heeft tijdens een verhoor op 21 november 2009 verklaard32,dat hij voor [verdachte] heeft gewerkt. Hij heeft voor hem verdovende middelen verkocht. Hij kreeg van [verdachte] een bromfiets om de drugs rond te brengen. Van [verdachte] of van andere rijders kreeg hij een aantal balletjes, verpakt in blauw of wit plastic. Hij werkte zo’n 12 uur voor [verdachte]. Dat was van 10 uur ’s ochtends tot 10 uur ’s avonds en dan kreeg hij € 80, of van 10 uur ’s avonds tot 10 uur ’s ochtends en dan kreeg hij € 120. Wanneer hij voor € 1000 omzette, kreeg hij een bonus van € 20. Witte bolletjes kostten € 20 en blauwe € 10. De medeverdachte verklaarde voorts, dat ze bij [verdachte] thuis wel eens een keer vergadering gehad hebben. Daarbij werd besproken wie welke diensten ging draaien.
De medeverdachte verklaarde dat hij de spullen meekreeg en een telefoon waarop ze gebeld werden. In de tijd na de berovingen wilde [verdachte] een ander telefoonnummer invoeren. Ze kregen toen twee telefoons mee, een met het oude en een met het nieuwe nummer. Ze moesten het nieuwe nummer aan de goede klanten doorgeven, zodat de klanten die de berovingen deden niet meer konden bellen.
Bij de rechter-commissaris heeft medeverdachte [medeverdachte E] verklaard33 dat hij eind juni 2009 is begonnen met het verkopen van bolletjes cocaïne voor verdachte en dat hij daarmee begin juli 2009 is gestopt. In totaal heeft hij ongeveer 4 weken voor [verdachte] gewerkt. Hij reed om de dag en kreeg 50 tot 70 bolletjes mee. Die werden niet allemaal verkocht. Aan het eind van de dag had hij vaak zo’n € 400,00 opgehaald; daarvan mocht hij € 100,00 houden. Tijdens zijn werk had hij alleen contact met [verdachte] en de klanten. Wel is hij bij meetings geweest waarbij [verdachte] en de andere jongens die de drugs rondreden aanwezig waren. Er werd een rooster gemaakt zodat [verdachte] het 24 uur per dag kon laten ronddraaien.
Medeverdachte [medeverdachte A] heeft tijdens een verhoor van 27 november 200934 het volgende verklaard.
Hij kon sinds hij (in januari/februari 2009) terug was uit Engeland geen werk vinden. Op een bepaald moment werd hij door [verdachte] gebeld, die bood hem werk aan. Dat was het rijden van verdovende middelen. Hij verdiende daarmee € 100 per dienst. Je kon [verdachte] 24 uur per dag bellen. Als je dienst had, werkte je van 10 tot 10 . Hij werkte een of maximaal twee keer in de week voor [verdachte].
Medeverdachte [medeverdachte F] heeft bij de rechter-commissaris op 11 januari 2010 verklaard35 zelf gebruiker te zijn en een schuld op te hebben gebouwd. Deze schuld heeft hij afgelost door twee á drie keer per week drugs te leveren aan gebruikers en het geld te incasseren. Hij had ongeveer twee of drie keer per week contact met [verdachte]. Hij heeft dit, denkt hij, zo’n zes maanden gedaan.
Medeverdachte [medeverdachte D] is op 4 november 2009 aangehouden door de politie. Hij heeft verklaard36 dat hij sinds twee dagen voor iemand werkte en € 70 per dag kreeg. Hij was afgelopen zaterdag op de sportschool aan deze baan gekomen. Per dag werkte hij tien uurtjes of zo, van ’s ochtends 10 tot ’s avonds 9. Mensen die drugs wilden, bereikten hem via de telefoon. Die telefoon kreeg hij en die leverde hij aan het eind van de dag weer in. Als de drugs op waren, kon hij bellen voor meer. Hij dacht dat iemand anders het ’s avonds overnam. De gekleurde (bolletjes cocaïne) kostten € 10 en de witte € 20. In dit geval waren ze zwart en blauw, maar volgens hem konden ze alle kleuren gebruiken.
Aan het eind van zijn eerste verklaring zei [medeverdachte D] dat zijn verhaal van zojuist, dat hij afgelopen zaterdag op de sportschool aan zijn baantje om drugs te rijden was gekomen, niet klopte. Hij kende die jongen al veel langer. Hij was bang dat als hij ging praten, hij in een greppel terecht zou komen.
Bij het tweede verhoor37 heeft medeverdachte [medeverdachte D] verklaard, dat hij met [voornaam 10 ] op de foto’s staat die hem werden getoond. (Daarbij is aan hem een foto getoond van voornoemde drugstransactie op 21 september 2009 met getuige [getuige 10].) Toen de politie over het werken voor [verdachte] begon, heeft hij verklaard dat hij waarnam voor [verdachte] toen die op vakantie was. [medeverdachte D] heeft verklaard dat hij alleen overdag reed, nooit ‘s nachts. Voordat [verdachte] op vakantie ging, kreeg hij drie telefoons: het hoofdnummer en nog twee andere. Het hoofdnummer moest steeds opgewaardeerd worden. Daar hoefde hij verder niets aan te doen. Dat nummer stond doorgeschakeld naar de telefoon die hij bij zich had. De derde telefoon had hij ook bij zich. Het hoofdnummer lag thuis en de twee andere nummers gingen mee met hem of met de rijders.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft op 24 november 2009 het volgende verklaard38.
Verdachte had drie telefoons. Dat zijn de telefoons die in zijn huis zijn aangetroffen. Het nummer van de werktelefoon was [nummer 3]. Die telefoon lag thuis en verdachte had hem doorgeschakeld naar een ander nummer. Hij belde er de klanten wel eens mee of de rijders. Het was een prepaid telefoon en verdachte waardeerde het beltegoed op. Dat deed hij zo om de dag. Als het nummer gebeld werd, schakelde het door naar het andere nummer en dat kostte meteen beltegoed. Het doorschakelen naar dat nummer stopte op 4 november 2009, omdat verdachte van die jongen die was aangehouden, [voornaam 6] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte D]), hoorde dat zijn spullen voor onderzoek bij de politie bleven. Toen heeft verdachte een andere telefoon gekocht.
Verdachte had een aantal vaste personen die voor hem reden. Soms kwamen ze bij elkaar en dan bespraken ze dat.
Het wisselen om 10 en 22 uur regelden ze onder elkaar. Soms was er een rooster, maar soms ook niet. Een rijder kreeg voor € 300 mee. Dat was verdeeld in bolletjes van 20 en 10. Als het bijna op was, werd verdachte gebeld en zorgde hij ervoor dat ze weer nieuwe kregen. Op de vraag of een rijder ongeveer € 80 voor een dagdienst verdiende, € 120 voor een nachtdienst en een bonus als hij voor € 1000 omzette, heeft verdachte verklaard dat dat verschilde. Als je eigen vervoer had, kreeg je meer en [bijnaam 4] die met de tram ging, kreeg maar € 50.
Verdachte vond zijn rijders in de sportschool en uit zijn omgeving.
Het vervoer deden de rijders per auto of brommer, meestal hadden ze zelf vervoer en als het echt niet ging, leende verdachte zijn brommer uit. Hij had drie brommers. Als er iets kapot was, had niemand het gedaan en moest hij zelf alles regelen. Hij had een fietsenmaker, een oude bekende.
Verdachte lichtte toe, dat witte bolletjes € 20 kostten en blauwe € 10. Op een gegeven moment was het blauwe plastic op en is hij overgestapt op zwart plastic. Voor € 10 kreeg je 0,2 gram cocaïne en voor € 20 tussen de 0,35 en 0,4 gram. Verdachte lichtte toe, dat hij heel snel moest verkopen omdat zijn vaste lasten allemaal doorliepen. In tijden dat het goed ging heeft hij € 30.000 gespaard en die bewaarde [voornaam 11] (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 12]).
Tijdens een verhoor op 21 januari 2010 heeft verdachte [verdachte] het volgende verklaard39.
Hij betaalde de straatwaarde voor de drugs, tussen de € 30 en € 35. Hij kocht soms 20, soms 40 gram. Als versnijdingsmiddel gebruikte hij supermix. Een gram cocaïne moest € 40,00 opbrengen. Als ze een gram wilden hebben dan kregen ze twee keer 20, dus twee witte bolletjes. Als ze voor 30 of 50 euro wilden, kregen ze er een blauwe bij. In het weekend en ’s nachts was het veel drukker dan overdag. Soms was het druk en ging er inderdaad een bonus uit.
Het telefoonnummer [nummer 1] heeft verdachte twaalf maanden in gebruik gehad, dus ongeveer vanaf juli 2008. Voor een dagdienst betaalde hij € 50, de ene keer meer dan de andere, het hing ervan af of ze eigen vervoer hadden en hoe de zaken gingen. Voor een nachtdienst wisselde het ook, maar meestal € 120. Op het laatst kostte het meer dan het opleverde.
Ter terechtzitting van 7 december 2010 heeft verdachte verklaard dat hij blijft bij zijn bekennende verklaring dat hij gedurende de laatste 15 maanden voor zijn aanhouding door verschillende mensen cocaïne liet verkopen en dat hij daartoe een systeem met roosters en rijders had ontwikkeld40.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d.18 november 200941 blijkt dat verdachte bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 1 maart 2005 in de zaak met parketnummer 09-901221-04 onder meer wegens opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Ambtshalve overweging ten aanzien van feit 1
Ambtshalve merkt de rechtbank ten aanzien van feit 1 op, dat ten laste is gelegd dat verdachte bij vonnis van 16 maart 2005 is veroordeeld wegens handelen in strijd met artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet. De datum 16 maart 2005 is blijkens eerdergenoemd Uittreksel Justitiële Documentatie echter de datum waarop het jegens verdachte gewezen vonnis van 1 maart 2005 onherroepelijk is geworden. Uit dat uittreksel blijkt tevens dat verdachte bij dat vonnis onder meer is veroordeeld in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet.
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie deze datum en dit artikelonderdeel als gevolg van een kennelijke misslag in de tenlastelegging heeft opgenomen. De rechtbank zal de tenlastelegging met herstel van deze misslag lezen, door welk herstel verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er bij verdachte geen enkele onduidelijkheid heeft bestaan over de vraag welk vonnis dit betrof en ter zake van welke feiten dit was gewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
Onder 2 is aan verdachte het misdrijf van artikel 11a Opiumwet ten laste gelegd, namelijk dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet. Dit artikel is een lex specialis van de generalis uit artikel 140 Wetboek van Strafrecht, hetgeen betekent dat de jurisprudentie die op dat artikel betrekking heeft, van overeenkomstige toepassing is.
Het Hof Amsterdam heeft op 17 december 2010 het volgende overwogen.
Aan de strafbaarstelling van een criminele organisatie ligt ten grondslag dat de openbare orde beschermd dient te worden tegen organisaties die beogen misdrijven te plegen. Het gaat hier om een zelfstandig strafbaar feit. Het doet er niet toe of de misdrijven waarop de organisatie het oog heeft zijn gepleegd dan wel pogingen daartoe zijn ondernomen of zelfs maar strafbare voorbereidingen daartoe zijn gepleegd. Evenmin is van belang of een deelnemer aan de organisatie heeft meegedaan aan misdrijven die door andere deelnemers daaraan zijn gepleegd (of zijn gepoogd te plegen of voorbereid). Niet is vereist dat een deelnemer aan de organisatie enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven of van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad. Een persoon is strafbaar louter vanwege zijn deelneming aan die organisatie42.
Volgens bestendige jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht worden verstaan “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is”43.
Naar het oordeel van de rechtbank is er tussen verdachte en degenen die voor hem reden en cocaïne rondbrachten sprake van een dergelijk samenwerkingsverband: verdachte kocht de cocaïne in en voorzag zijn rijders vervolgens van bolletjes cocaïne van diverse hoeveelheden, hij benaderde mensen om voor hem drugs te rijden, hij had een telefoon- en roostersysteem uitgedacht zodat afnemers 24 uur per dag konden bellen voor drugs, hij regelde de betaling en werktijden van de rijders waartoe roostervergaderingen plaatsvonden, hij zorgde er zo nodig voor dat rijders vervoer hadden en de rijders losten elkaar af waarbij de telefoon en de resterende drugs werden doorgegeven.
Gezien het voorgaande merkt de rechtbank verdachte bovendien als leider van deze organisatie aan. De raadsman heeft betoogd dat een van de rijders tijdens de vakantie van verdachte als leider optrad en dat een ander na de aanhouding van verdachte de organisatie heeft voortgezet, hetgeen zijn inziens impliceert dat voor deze organisatie leiderschap - in elk geval door verdachte- niet nodig was. Naar het oordeel van de rechtbank was slechts sprake van een korte waarneming, hetgeen niet afdoet aan het feit dat verdachte degene was die de organisatie leidde. Dat een ander na de aanhouding van verdachte de organisatie heeft voortgezet, wordt niet door enig wettig bewijsmiddel ondersteund maar zou evenmin afdoen aan de rol die verdachte tot zijn aanhouding in de organisatie had.
Conclusie ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit alsmede dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit. Verdachte heeft verklaard dat hij zo’n 15 maanden voor zijn aanhouding op 17 november 2009 was begonnen met een systeem van roosters en rijders, hetgeen zou betekenen vanaf medio augustus 2008. Uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [getuige 10] en [getuige 11] komt echter naar voren dat verdachte ook al in juli 2008 met dit systeem werkte. De rechtbank komt om die reden tot een bewezenverklaring vanaf 1 juli 2008.
3.3.2. Ten aanzien van feit 3 44
Zoals hiervoor reeds door de rechtbank vastgesteld was verdachte de gebruiker van telefoonnummer [nummer 3], welk nummer is getapt.
Uit het onderzoek naar de afgeluisterde telefoongesprekken kwam naar voren dat verdachte dagelijks telefonisch contact had met een vrouw genaamd “[voornaam 11]”, die gebruik maakte van het mobiele nummer [nummer 6] 45. Deze vrouw bleek volledig te zijn genaamd [getuige 12] 46.
Uit de telefoongesprekken en sms-berichten die zijn gewisseld tussen verdachte en genoemde [getuige 12] rees het vermoeden dat [getuige 12] een vuurwapen voor verdachte zou bewaren.
Op 13 november 2009 is genoemde [getuige 12] in Rotterdam aangehouden47. De auto waarin zij zich bevond, is onderzocht en in een tas op de grond voor de bijrijdersstoel is een plastic tas aangetroffen waarin zich een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bevond alsmede twee houders en een doosje patronen48.
Uit een proces-verbaal van onderzoek bleek dat het op een vuurwapen gelijkend voorwerp een pistool met twee patroonhouders, merk [merk], type S9, kaliber 9 mm betrof. De aangetroffen patronen betroffen blijkens ditzelfde proces-verbaal 35 kogelpatronen, voorzien van het bodemstempel CBC 9 mm [merk], 9 kogelpatronen voorzien van het bodemstempel GFL 9 mm [merk] en 2 kogelpatronen van het bodemstempel S&B 9 mm [merk]. Het pistool is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder 1e van de Wet wapens en munitie. De aangetroffen 46 kogelpatronen zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4e gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie49.
[getuige 12] heeft op 14 november 2009 verklaard dat zij ongeveer 4 jaar een relatie met [verdachte] heeft gehad. Anderhalve week geleden was zij bij [verdachte]. Uiteindelijk vroeg [verdachte] haar of zij iets voor hem mee wilde nemen en dit voor hem wilde bewaren. Zij stemde hiermee in. Zij zag dat [verdachte] een plastic tas in haar tas stopte. Zij stemde hiermee in, omdat zij weg wilde bij [verdachte] en geen gezeur wilde. Toen zij thuis kwam heeft zij die plastic tas achterin de kledingkast gelegd en er verder geen aandacht aan geschonken. Twee dagen geleden heeft zij in de tas gekeken, omdat zij vaak door [verdachte] werd gebeld waarbij hij steeds vroeg om de spullen die hij haar gegeven had. Zij heeft toen vluchtig in de tas gekeken. Zij zag toen een zwart voorwerp. Uit het contact met [verdachte] begreep zij dat het om een vuurwapen moest gaan.
In de auto lag het wapen in haar tas. [verdachte] woont op het adres [adres]50.
Op 24 november 2009 heeft verdachte het volgende verklaard.
Hij zou dat vuurwapen ergens anders gaan neerleggen. Dat lag in de box bij [voornaam 11]. Hij vond het niet juist dat het vuurwapen bij haar lag.
Zij had zijn vuurwapen sinds enige tijd. Hij denkt twee maanden.
Eerst had iemand anders het en die wilde het niet meer voor hem bewaren. Hij had toen overal gezocht naar een plek om het ergens neer te leggen en niemand wilde het bewaren. Daarom heeft hij het bij [voornaam 11] neergelegd. Verdachte had het vuurwapen sinds ongeveer 6-7 maanden. Hij heeft het aangeschaft omdat hij zich bedreigd voelde. Hij heeft er € 2.500,00 voor betaald51.
Ter terechtzitting van 7 december 2010 heeft verdachte deze bekennende verklaring herhaald en verklaard dat de bij het wapen aangetroffen munitie eveneens van hem was52.
Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d.18 november 200953 blijkt dat verdachte bij onherroepelijk vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 1 maart 2005 in de zaak met parketnummer 09-901221-04 onder meer wegens het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, alsmede medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Ambtshalve overweging ten aanzien van feit 3
Ambtshalve merkt de rechtbank ten aanzien van feit 3 op, dat zij ook ter zake van dit feit de in de tenlastelegging vermelde datum van 16 maart 2005 met herstel van de misslag zal lezen als 1 maart 2005. Ook ten aanzien van dit feit is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie deze datum als gevolg van een kennelijke misslag in de tenlastelegging heeft opgenomen en is uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat er bij verdachte geen enkele onduidelijkheid heeft bestaan over de vraag welk vonnis dit betrof en ter zake van welke feiten dit was gewezen. De rechtbank zal ook bij dit feit de tenlastelegging met herstel van deze misslag lezen, door welk herstel verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Conclusie ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 13 november 2009 al dan niet samen met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
3.4 De bewezenverklaring
Op grond van het onder 3.3. overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank bewezen acht dat:
ten aanzien van feit 1:
hij in de periode van 1 juli 2008 tot en met 16 november 2009 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen (verlengd met de tijd waarin verdachte rechtens zijn vrijheid was ontnomen) sedert de dag waarop het vonnis met parketnummer 09-901221-04 d.d. 1 maart 2005 van de rechtbank 's-Gravenhage (waarbij hij, verdachte, onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens handelen in strijd met artikel 2 ahf/ond C Opiumwet) in kracht van gewijsde is gegaan;
ten aanzien van feit 2:
hij in de periode van 1 juli 2008 tot en met 16 november 2009 te ’s-Gravenhage heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren van (telkens) hoeveelheden van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, te weten cocaïne, terwijl hij, verdachte, leider was;
ten aanzien van feit 3:
hij in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 13 november 2009 te ’s-Gravenhage en Rotterdam en elders in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (te weten een pistool, merk [merk]), en munitie van categorie III, te weten kogelpatronen, voorhanden heeft gehad, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen (verlengd met de tijd waarin verdachte rechtens zijn vrijheid was ontnomen) sedert de dag waarop het vonnis met parketnummer 09-901221-04 d.d. 1 maart 2005 van de rechtbank 's-Gravenhage (waarbij hij, verdachte, onder meer is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens handelen in strijd met artikel 26 lid 1 Wet Wapens en Munitie) in kracht van gewijsde is gegaan.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De straf
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht na te melden straf in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende bijna 17 maanden op grote schaal bezig gehouden met het dealen van cocaïne. Daartoe had hij een ingenieus belsysteem met roosters en rijders opgezet - de criminele organisatie waarvan hij leider was -, waardoor de afnemers 24 uur per dag en 7 dagen per week bediend konden worden. Cocaïne is een voor de gezondheid schadelijke stof en het gebruik ervan leidt tot velerlei vormen van overlast en verwervingscriminaliteit. Ook de handel zelf gaat gepaard met criminaliteit: zo werden enkele van verdachtes rijders beroofd of werden pogingen daartoe ondernomen. Verdachte liet zijn rijders gevaar lopen maar bleef zelf buiten schot en zelfs het feit dat ripacties in frequentie toenamen was voor hem geen aanleiding om te stoppen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich aan dat alles niets gelegen liet liggen. Dat klemt te meer omdat verdachte al eerder in verband met overtreding van de Opiumwet tot vrijheidsstraffen was veroordeeld, waaronder de al genoemde veroordeling uit 2005. Hij lijkt daarvan niets te hebben geleerd. Voorts had verdachte ook gedurende enige tijd een vuurwapen en een behoorlijke hoeveelheid munitie voorhanden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het feit dat hij dat vuurwapen van zijn mededader terug wilde hebben, geen verband hield met de handel in verdovende middelen of daarmee verband houdende problemen. De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen, maar niettemin is de combinatie drugshandel en vuurwapenbezit een uiterst bedenkelijke. Ook ten aanzien van dit feit lijkt verdachte niets geleerd te hebben van zijn eerdere veroordeling in 2005.
In het voordeel van verdachte laat de rechtbank meewegen dat hij zonder terughoudendheid openheid van zaken over zijn eigen aandeel in de hem verweten feiten heeft gegeven en ook overigens aan het onderzoek heeft meegewerkt. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een over verdachte uitgebracht rapport van Palier en op verdachtes verklaring ter zitting, waaruit naar voren komt dat hij beseft dat hij nú zijn leven radicaal moet veranderen omdat het anders te laat is.
Gelet op de ernst van de misdrijven is een langdurige vrijheidsstraf op zijn plaats. De rechtbank zal echter gelet op de LOVS-richtlijnen en de proceshouding van verdachte een lagere straf opleggen dat de officier van justitie heeft geëist.
7. De inbeslaggenomen goederen
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 6, 7, 8, 9, 12 en 16 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard en dat de onder 2 (14 en 15), 10, 11, 13 en 17 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer. Zij heeft voorts geconcludeerd dat de onder 14 en 15 genummerde voorwerpen buiten beschouwing gelaten dienen te worden, omdat deze al onder 2 vermeld zijn.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt omtrent het beslag ingenomen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 6, 7, 8, 9, 12 en 16 genummerde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2 (14 en 15), 10, 11, 13 en 17 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
8. De vordering tenuitvoerlegging
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de tenuitvoerlegging zal bevelen van de voorwaardelijke werkstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis, waartoe verdachte bij vonnis van de politierechter te Rotterdam d.d. 16 november 2007 is veroordeeld.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank de tenuitvoerlegging zal bevelen en de werkstraf zal omzetten in een vrijheidsstraf.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
Door bovengenoemde bewezenverklaring staat vast dat verdachte de bij het vonnis van de politierechter te Rotterdam opgelegde algemene voorwaarde dat hij voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten mocht plegen, heeft overtreden. Gelet op de in de hoofdzaak aan verdachte op te leggen vrijheidsstraf, acht de rechtbank echter geen termen aanwezig om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf te bevelen. De vordering tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36e, 47, 57, van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie;
- 2, 10, 11a, van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
ten aanzien van feit 2:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, zijnde het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 6, 7, 8, 9, 12 en 16 genummerde voorwerpen, te weten:
6 1.00 STK Telefoontoestel KI:beige
NOKIA 1650
634728909
7 1.00 STK Geheugensimm
T MOBILE
Simkaart in verpakking 0681377330
8 1.00 STK Tas
PLASTIC
plastic Boodschappentassen met inhoud
9 1.00 STK Brief
Briefje met namen en Tijden
12 1.00 STK Zak
zakje mogelijk versnijdingsmiddel
16 l.00 STK Doos
metaal doosje met gripzak restant wit poeder
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 2 (14 en 15), 10, 11, 13 en 17 genummerde voorwerpen, te weten:
2 1.00 STK Pistool K1:zwart
SPEELGOEDPISTOO
+ zak met ong. 2000 plastic kogeltjes 6mm
10 5.00 STK Pil
Gripzakje met 5 tabletjes
11 1.00 STK Joint
Joint peuken
13 1.00STKHennep
zakje henneptoppen
14 1.00 STK Vuurwapen
Gelijkend voorwerp
15 1.00 STK Vuurwapen
vuurwapen gelijkend plus plastic kogeltjes
17 1.00 STK Pil
Gripzakje 10 blauwe tabletjes;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 10/611133-07.
Dit vonnis is gewezen door:
mr.J. Eisses, voorzitter,
mrs.M.H. Rochat en M.T. Renckens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Kuipers,griffier,en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld –
bedoeld een ambtsedig proces-verbaal met bijlagen, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s betreft dit pagina’s van het proces-verbaal met bijlagen in het onderzoek 15 TGO 09-120 zaaksdossier “Maan” van politie Haaglanden
2 ZD/maan/relaas proces-verbaal/1
3 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], 20-7-09, ZD/maan/GT/1-7
4 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/2
5 Geschrift, zijnde een brief van T-Mobile, ZD/maan01/AH/124
6 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/2
7 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/6
8 Proces-verbaal van bevindingen identificatie, ZD/maan/AH/10
9 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/2-3
10 Proces-verbaal van bevindingen identificatie, ZD/maan/AH/11
11 Idem, ZD/maan/AH/11
12 Proces-verbaal van bevindingen telecommunicatie, ZD/maan01/AH/118-119
13 Proces-verbaal van aanhouding verdachte [medeverdachte D], ZD/maan/V/04.
14 0/OPV/GD/04-5, ZD/maan/AH/25
15 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/64-66
16 Geschrift, ZD/maan/AH/67
17 Geschrift, ZD/maan/AH/67
18 Proces-verbaal van bemonstering, 26-11-09, ZD/maan/AH/75-76
19 Deskundigenrapport NFI d.d. 15-12-2009, ZD/maan/AH/81-82
20 Proces-verbaal van bevindingen van 23-7-09, ZD/maan/AH/20
21 Proces-verbaal van bevindingen van 26-6-09, ZD/maan/AH/22
22 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] van 27-7-09, ZD/maan/GT/22-25
23 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] van 31-8-09, ZD/maan/GT/19-21
24 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] van 31-8-09, ZD/maan/GT/27-29
25 Proces-verbaal verhoor verdachte [getuige 10], 29-7-08, ZD/maan01/AH/113-114
26 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10], 19-1-10, ZD/maan01/GT/51-53
27 Foto’s, ZD/maan/AH/55-58
28 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH 44-46
29 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 11] van 27-4-10, ZD/maan04/GT/76-77
30 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan03/AH/157
31 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] van 18-11-09, ZD/maan/GT/41-45
32 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte B] van 21-11-09, ZD/maan/V/ 38-41
33 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte E] op vordering inbewaringstelling, 23 april 2010
34 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte A] van 27-11-09, ZD/maan/V/35-37
35 Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte F] inbewaringstelling, 14-1-10
36 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte D] van 4-11-09, ZD/maan/V/10-11
37 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte D] van 17-12-09, ZD/maan/V/14-16
38 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] 24-11-09, ZD/maan/V/29-33
39 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], 21-1-10, ZD/maan01/V/102
40 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 7 december 2010
41 Geschrift, Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 november 2009
42 Arrest Gerechtshof Amsterdam d.d. 17 december 2010, LJN BO7690
43 Arrest Hoge Raad d.d. 2 februari 2010, LJN BK5172
44 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld -
bedoeld een ambtsedig proces-verbaal met bijlagen, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s betreft dit pagina’s van het proces-verbaal met bijlagen in het onderzoek 15 TGO 09-120 zaaksdossier “Eagle” van politie Haaglanden
45 Proces- verbaal van onderzoek, zaaksdossier Eagle, ZD/Eagle/AH/1-2;
46 Idem;
47 Proces-verbaal van aanhouding, zaaksdossier Eagle, ZD/Eagle/V/10-11;
48 Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier Eagle, ZD/Eagle//VW/13;
49 Proces-verbaal van onderzoek, zaaksdossier Eagle, ZD/Eagle/VW/1-2
50 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 12], zaaksdossier Eagle, ZD Eagle/Verh/8
51 Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte], zaaksdossier Eagle, ZD/Eagle/Verh/17-18
52 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 7 december 2010
53 Geschrift, Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 november 2009