ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8883

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10-41558 en AWB 10-41555
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Gorter
  • A.E. Veldhoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag asiel voor Oeigoeren uit China met nieuwe feiten en omstandigheden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 december 2010 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een herhaalde aanvraag om asiel door een Oeigoerse vrouw uit China. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen, maar stelde nieuwe feiten en omstandigheden te hebben die haar vrees voor vervolging bij terugkeer naar China onderbouwen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Chinese autoriteiten mogelijk op de hoogte zijn van de activiteiten van verzoekster in Europa, wat haar risico op vervolging zou kunnen verhogen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat verzoekster bij uitzetting naar China geen vrees voor vervolging zou hebben en dat er een reëel risico op foltering of onmenselijke behandeling bestond. De voorzieningenrechter vernietigde het eerdere besluit van verweerder en droeg op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak als bindend werd beschouwd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de verzoekster kreeg rechtmatig verblijf totdat op haar aanvraag was beslist.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 10/41558 en AWB 10/41555
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster], geboren op [1981], van Chinese nationaliteit, verzoekster,
gemachtigde: mr. J.J. Eizenga, advocaat te Utrecht,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. L. Verheijen
Inleiding
1.1 Op 23 november 2010 heeft verzoekster een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 1 december 2010 heeft verweerder de aanvraag in een Aanmeldcentrum afgewezen. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep bij deze rechtbank ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 16 december 2010. Verzoekster heeft in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd.
Overwegingen
2.1 Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan, beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Over het beroep
2.2 Het bestreden besluit gaat over de weigering om aan verzoekster een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
2.3 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster eerder op 14 april 2010 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 21 april 2010 afgewezen. Bij uitspraak van 28 mei 2010 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, het tegen dit besluit gerichte beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Bij uitspraak van 29 juli 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) de aangevallen uitspraak bevestigd. Gelet op het voorgaande is thans sprake van een herhaalde aanvraag.
2.4 Uit de jurisprudentie van de ABRvS (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008, LJN BC7124) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 4 mei 2005, LJN AT5088). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.5 Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.6 De voorzieningenrechter zal gelet op voormeld toetsingkader allereerst beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin.
2.7 Verzoekster heeft allereerst een brief van de ‘World Uygur Congress’ van 8 oktober 2010 en een e-mailbericht van [A] van Stichting Vluchtelingen in de Knel aan Amnesty International (AI) van 19 november 2010 overgelegd ter onderbouwing van haar asielrelaas.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat deze stukken dateren van na het besluit in de eerdere asielprocedure. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is echter op voorhand uitgesloten dat deze stukken aan het eerdere besluit kunnen afdoen. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat het asielrelaas van verzoekster in de eerdere asielprocedure ongeloofwaardig is geacht. De door verzoekster overgelegde brief van de ‘World Uygur Congress’ en het e-mailbericht van Stichting Vluchtelingen in de Knel kunnen niet tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas leiden, nu hierin dit relaas slechts wordt herhaald. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat deze stukken niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe feiten en omstandigheden.
2.9 Verzoekster heeft verder gesteld dat zij sinds haar komst in Europa activiteiten voor de Oeigoerse zaak heeft ontplooid. Volgens verzoekster zijn deze activiteiten niet onopgemerkt gebleven bij de Chinese autoriteiten. Hiertoe heeft zij gesteld dat de Chinese autoriteiten actief spionage verrichten in het buitenland, dat er in Nederland maar een beperkte groep Oeigoerse actievelingen is en dat het Oeigoerse wereldje in Nederland betrekkelijk klein is. Uit het voorgaande moet volgens verzoekster worden afgeleid dat zij bij terugkeer naar China risico’s loopt. Subsidiair heeft verzoekster gesteld dat, indien de Chinese autoriteiten geen kennis hebben van haar activiteiten in Europa, de kans groot is dat zij bij terugkeer vanwege de methoden van verhoor zal doorslaan over hetgeen zij in Europa heeft gedaan. Verzoekster heeft ter onderbouwing van de door haar verrichte activiteiten een bericht van Radio Free Asia over een bijeenkomst van [B] met de Groep voor Hulp aan Oeigoeren van 16 september 2010, foto’s van demonstraties in Parijs op 5 juli 2010 en ’s-Gravenhage op 6 juli 2010 en een verklaring van [C], voorzitter van Stichting [stichting], van 1 oktober 2010 overgelegd. Voorts heeft verzoekster het artikel ‘Uighurs flee China after riots. Find little welcome elsewhere, fight extradition for ‘big crime’ of seeking asylum’ uit The Washington Times van 24 juni 2010 overgelegd. Verzoekster heeft gesteld dat haar verklaringen door dit artikel bekend zijn bij de Chinese autoriteiten en zij hierdoor gevaar zal lopen.
2.10 Verzoekster heeft ten slotte gewezen op de verslechterde situatie van Oeigoeren in China. Verzoekster heeft gesteld dat zij op grond van deze situatie in combinatie met haar individuele kenmerken in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel. Verzoekster heeft in dit verband verwezen naar een groot aantal stukken, waaronder het ambtsbericht over China van juni 2010, WBV 2010/16, een brief van AI aan de minister van Justitie met als onderwerp: “Mensenrechtensituatie in Xinjiang (China)” van 1 juni 2010, het artikel “Justice, Justice. The July 2009 protests in Xinjiang, China” van AI van juli 2010, het artikel “China convicts Uighur web managers on state security charges” van AI van 30 juli 2010 en een uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 15 november 2010 (LJN BO5180).
2.11 De voorzieningenrechter stelt vast dat de onder 2.9 en 2.10 vermelde stukken dateren van en de daar vermelde demonstraties hebben plaatsgevonden na het besluit in de eerdere asielprocedure. De overige door verzoekster overgelegde stukken dateren van vóór dit besluit. De voorzieningenrechter is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verzoekster laatstvermelde stukken niet tijdens de eerste asielprocedure had kunnen inbrengen. Reeds op grond hiervan kunnen deze stukken niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Voor zover laatstbedoelde stukken reeds tijdens de eerste asielprocedure zijn overgelegd, zijn deze bij de behandeling van die procedure betrokken en kunnen zij in de onderhavige procedure om die reden evenmin als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden worden aangemerkt.
2.12 De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of op voorhand is uitgesloten dat de in 2.9 en 2.10 vermelde stukken en omstandigheden aan het eerdere besluit kunnen afdoen.
2.13 De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat de auteur van het onder 2.9 vermelde artikel uit The Washington Times van 24 juni 2010 in de door verzoekster overgelegde e-mailcorrespondentie heeft verklaard dat zijn Chinese naam, zoals verzoekster ook heeft verklaard, [D] is en dat hij een vrouw genaamd [verzoekster] voor dit artikel heeft geïnterviewd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de in dit artikel genoemde vrouw is. De voorzieningenrechter stelt vast dat in dit artikel verzoeksters voornaam en leeftijd zijn vermeld alsmede dat zij in Nederland asiel heeft aangevraagd en contact heeft met [C], voorzitter van Stichting [stichting]. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat verzoekster op de door haar overgelegde foto’s van de demonstraties in Parijs op 5 juli 2010 en ’s-Gravenhage op 6 juli 2010 en op de foto bij het onder 2.9 vermelde bericht van Radio Free Asia staat. Gelet op deze documenten kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden uitgesloten dat de Chinese autoriteiten op de hoogte zijn van de door verzoekster in Europa ontplooide activiteiten ten behoeve van de Oeigoerse bevolking.
2.14 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat in het onder 2.10 vermelde ambtsbericht over China van juni 2010 op pagina 87 onder meer het volgende is vermeld:
“(..) Internationale mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International en Human Rights Watch roepen op geen Oeigoeren naar China terug te sturen, die door de Chinese autoriteiten verdacht worden van betrokkenheid bij pro-onafhankelijkheidsgroepen of andere activiteiten die worden beschouwd als terrorisme, religieus extremisme of separatisme. De vrees bestaat dat teruggestuurde Oeigoeren eenmaal terug in China mishandeling, foltering en wellicht de doodstraf te wachten staat.”
In het eveneens onder 2.10 vermelde WBV 2010/16 staat in paragraaf 3.3.1.2 voorts dat Oeigoeren die een asielaanvraag hebben ingediend en die aannemelijk maken dat zij bij terugkeer strafrechtelijk vervolgd zullen worden vanwege politieke activiteiten of verdenking van politieke of separatistische activiteiten, inclusief deelname aan demonstraties of rellen in Xinjiang op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In paragraaf 3.3.1.3 staat verder het volgende:
“Het ambtsbericht van de Minister van BuZa van juni 2010 geeft aan dat niet bekend is wat er bij terugkeer gebeurt. Gezien de moeilijke positie van Oeigoeren verdient de behandeling van asielaanvragen van Oeigoeren extra aandacht te krijgen, waarbij de toetsing van het algehele asielrelaas als uitgangspunt dient. Dit houdt in, dat indien een Oeigoer aannemelijk maakt dat hij bij terugkeer vanwege welke reden dan ook, waaronder begrepen een asielaanvraag of langer verblijf in het buitenland, niet alleen zal worden ondervraagd, maar tevens zal worden gearresteerd, hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.”
2.15 De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op haar overweging dat niet kan worden uitgesloten dat de Chinese autoriteiten op de hoogte zijn van de door verzoekster in Europa ontplooide activiteiten ten behoeve van de Oeigoerse bevolking in combinatie met de onder 2.14 weergegeven passages uit het ambtsbericht over China van juni 2010 en WBV 2010/16, reeds niet op voorhand is uitgesloten dat de in 2.9 en 2.10 vermelde stukken en omstandigheden aan het eerdere besluit kunnen afdoen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze stukken en omstandigheden dan ook nieuwe feiten en omstandigheden.
2.16 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter tevens van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat verzoekster bij uitzetting naar China geen vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag heeft en geen reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.17 Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb. De voorzieningenrechter draagt verweerder daarom op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
2.18 Gegeven de beslissing over het beroep is er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
2.19 Na deze uitspraak komt verzoekster (opnieuw) te verkeren in de situatie waarin zij in afwachting is van de beslissing op haar aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 28 van de Vw. Op grond van deze wet dient uitzetting van de aanvrager achterwege te blijven totdat op de aanvraag is beslist. Op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw heeft verzoekster rechtmatig verblijf.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
2.20 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de hoofdzaak:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 1 december 2010;
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoekster, met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 874,- te betalen aan verzoekster;
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 437,-, te betalen aan verzoekster.
Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2010.
De griffier:
De rechter:
mr. A.E. Veldhoen
mr. H. Gorter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen wat de ongegrondverklaring van het beroep betreft binnen één week na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Tegen de afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening staat ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Raad van State geen hoger beroep open.
De uitspraak van de voorzieningenrechter is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de voorzieningenrechter waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.