ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8590

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-758811-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag in vereniging en criminele organisatie met cocaïnehandel

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte B], geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats]. De verdachte is beschuldigd van doodslag in vereniging op [slachtoffer], alsmede van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in cocaïne en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 juli 2009, samen met medeverdachte [medeverdachte A], [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door op hem te schieten. De schietpartij vond plaats tijdens een ripdeal, waarbij [slachtoffer] met een mes dreigde. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag in vereniging. Daarnaast heeft de rechtbank bewezen verklaard dat de verdachte gedurende een periode van twee maanden cocaïne heeft verhandeld en deel uitmaakte van een criminele organisatie. De verdachte heeft ook een revolver en munitie voorhanden gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met terbeschikkingstelling en dwangverpleging, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/758811-09
Datum uitspraak: 23 december 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte B],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “Haaglanden - Zoetermeer” te
Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 februari 2010, 21 april 2010, 29 juni 2010, 20 september 2010, 2 december 2010, 6 december 2010, 7 december 2010, 8 december 2010, 14 december 2010 en 15 december 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr. M.S. Warnaar en mr. C.A.M. Eijgenraam en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. R.J. van Eenennaam, advocaat te ’s-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2009 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan
niet na kalm beraad en rustig overleg, op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 augustus 2009 te
's-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 augustus 2009 te
's-Gravenhage en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk het meermalen verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of
vervoeren en/of aanwezig hebben van (telkens) hoeveelheden van een materiaal
bevattende een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst 1, te weten cocaine;
art 11a lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 18 juli 2009 te
's-Gravenhage en/of elders in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging
met een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten
een revolver en/of bijbehorende munitie, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3. Het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord op [slachtoffer], handel in drugs, deelname aan een criminele organisatie en verboden wapenbezit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het onderdeel voorbedachte raad, verdachte zal veroordelen voor doodslag op [slachtoffer] en de feiten voor het overige wettig en overtuigend bewezen zal verklaren.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van feit 1 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat de feiten 2, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, zij het voor een (aanzienlijk) kortere dan de ten laste gelegde periode.
3.3. De beoordeling van de tenlastelegging1
3.3.1. Ten aanzien van feit 1
Ten aanzien van de verdenking dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk, al of niet met voorbedachten rade, al of niet in vereniging, om het leven heeft gebracht, overweegt de rechtbank het volgende.
Getuige [getuige 1] heeft het volgende verklaard2.
Op zaterdag 18 juli 2009 omstreeks 05.00 uur hoorde getuige een felle klap. Toen hij naar het raam van zijn aan de Aaltje Noordewierstraat te Den Haag gelegen woning toeliep, zag hij een auto dwars geparkeerd staan met de voorwielen op de stoep. De bestuurder stapte uit en liep achter de auto om. Hij maakte het rechter zijportier open en pakte een persoon vast, die niet meegaf. Die persoon gaf geen teken van leven meer. Hij werd als een soort dood gewicht uit de auto getrokken. Het slachtoffer had de capuchon van zijn sweater over zijn hoofd heen3. De bijrijder is even uitgestapt om de bestuurder te helpen.
De getuige heeft daarop het alarmnummer 112 gebeld.
Twee verbalisanten hebben het volgende verklaard4.
De verbalisanten zagen op 18 juli 2009 omstreeks 4.56 uur ter hoogte van Aaltje Noordewierstraat nummer 5 een manspersoon levenloos half op straat en half op het trottoir liggen. De man lag haaks tussen de geparkeerde auto’s. Hij lag op zijn buik. Zijn gelaat leunde op de trottoirband waarbij zijn onderlichaam op de parkeerhaven lag. Rechts naast zijn hoofd zag een van de verbalisanten een kleine, goudkleurige huls liggen. Tevens zag hij een groot zilverkleurig mes op de grond liggen. Dit lag ongeveer 1 meter links van het slachtoffer ter hoogte van zijn rechterknie in de parkeerhaven.
In een proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek5 is vermeld, dat het mes opengeklapt was. Het had een totale lengte van 20 cm. Het lemmet was 8 centimeter lang.
Het slachtoffer is geïdentificeerd als [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]6.
Uit een sectieverslag7 opgemaakt door A. Maes, patholoog, blijkt het volgende.
[slachtoffer], 29 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van twee schotverwondingen.
Links op de rug, op 134 cm en 159 cm van de voetzolen, zaten twee vermoedelijke inschotverwondingen. Midden voor op de borst, op 133 cm vanaf de voetzolen, zat een vermoedelijke uitschotverwonding. Er was een schotkanaal dwars door de linkerzijde van de borst te herleiden. Long en hart waren geperforeerd. Ook was er een schotkanaal te herleiden van links naar rechts in de nekspieren. Er was een geelmetalen kogel hoog in de halsspieren rechts. Daardoor waren geen vitale delen geraakt.
Het overlijden is het gevolg geweest van het massale bloedverlies, de opgelopen weefselschade en functieverlies van het hart als gevolg van tamponade. Het schotletsel in de nek heeft door bloedverlies en weefselschade een bijdrage geleverd aan het overlijden.
Uit een proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek8 blijkt het volgende.
Op de plaats delict is een kogel aangetroffen en veilig gesteld. Tijdens de sectie is een tweede kogel in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen en veilig gesteld. Blijkens een deskundigenrapport van het NFI zijn beide kogels waarschijnlijk afgevuurd uit één en dezelfde loop. De kogels passen bij het kaliber 7.62 mm [merk].
Getuige [getuige 2] heeft het volgende verklaard9.
Hij en [getuige 3] zouden door [getuige 4] (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 4]) worden opgehaald, maar [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) was er ook bij. Bij getuige thuis hebben ze met zijn vieren cocaïne zitten roken. Toen dat op was, heeft [slachtoffer] iemand gebeld om cocaïne te halen. Getuige is toen samen met [slachtoffer] cocaïne gaan halen. Die hebben ze zitten gebruiken. Omstreeks 4 uur heeft getuige het nummer van [medeverdachte C] gebeld om opnieuw cocaïne te kopen en hij heeft gevraagd, of de dealer nog even naar het eind van de Laan van Meerdervoort kon komen. Getuige hoorde op dat moment een soort woordenwisseling aan de andere kant van de lijn, maar de man zei: “We komen, maar wel op zeker daar staan.” Getuige is toen naar de afgesproken plek gegaan en zag een klein model auto aankomen. Hij is ingestapt. Er zat op dat moment één persoon in de auto achter het stuur. Getuige heeft zes ballen cocaïne van 10 euro gekocht en twee van 20. De ballen van 10 waren blauw en die van 20 wit.
De cocaïne was snel op en [slachtoffer] wilde nog voor de laatste keer gaan halen. Het geld van [getuige 4] en getuige was op. Getuige belde het nummer van [medeverdachte C]. Hij kreeg voor zijn gevoel dezelfde jongen aan de lijn en sprak weer met hem af op dezelfde plek. [slachtoffer] vroeg hem, of hij mee wilde lopen. Toen ze beneden waren, pakte [slachtoffer] zijn jas uit de auto, waarschijnlijk omdat het regende. Hij zette zijn capuchon op. Ze hebben toen samen op de hoek van de Laan van Meerdervoort en de Heliotrooplaan staan wachten. Getuige zag de auto die hij eerder had gezien weer aan komen rijden, maar hij zag dat de auto doorreed. Hij heeft toen gelijk het nummer weer gebeld met de vraag of hij nog om zou keren. De man aan de telefoon zei, dat hij om zou keren. Getuige is toen samen met [slachtoffer] naar de overkant gelopen op de hoek van de Aaltje Noordewierstraat. Hij zag de auto aan komen rijden en op de hoek stoppen. [slachtoffer] zei: “Ga jij maar vast, ik regel het wel.” Getuige liep richting zijn flat. Toen hij halverwege de Aaltje Noordewierstraat was, hoorde hij een doffe knal. Hij keek om en zag een auto aan komen scheuren. Hij dacht op dat moment gelijk: “Een gunshot.” Hij zag dat de auto op zijn hoogte stopte. Hij keek om en hoorde de bijrijder tegen hem zeggen: “Je gaat niets zeggen he.” Van de bestuurder heeft hij verder niets gezien. Hij is toen naar zijn flat gelopen en heeft tegen [getuige 3] en [getuige 4] gezegd dat hij dacht dat [slachtoffer] was neergeschoten.
Bij zijn tweede verhoor10 heeft getuige [getuige 2] verklaard, dat hij bij de eerste deal vluchtig contact heeft gehad met een lange, magere, verzorgde Marokkaanse jongen. Bij de tweede deal zag getuige, toen [slachtoffer] het ging regelen, dat er twee man in de auto zaten. De bestuurder heeft hij die keer niet gezien, de bijrijder wel. Dat was een andere jongen dan hij bij de eerste deal had gezien.
Getuige [getuige 3] heeft het volgende verklaard11.
Getuige heeft [slachtoffer] op vrijdag 17 juli 2009 voor het laatst gezien. [slachtoffer] was bijna altijd in het bezit van een mes. Getuige heeft een mes op de bank zien liggen en na het vertrek van [slachtoffer] zag hij het niet meer.
Getuige was samen met [getuige 2] en [slachtoffer] was met [getuige 4] ([getuige 4]). Ze zijn met zijn allen naar het huis van [getuige 2] gegaan. Bij [getuige 2] hebben ze zitten basen. Later hebben [getuige 2] en [getuige 4] nog wat geld bij elkaar gelegd en hiervan zijn [slachtoffer] en [getuige 2] nog meer cocaïne gaan halen. Dat is vervolgens ook opgerookt. Toen zijn [getuige 4] en [slachtoffer] weer op pad gegaan om nieuwe te halen. Dat lukte niet. [getuige 2] heeft toen ze terugkwamen nog iemand gebeld. Hij is vervolgens weggegaan en kwam na 20 minuten terug met voor € 100 cocaïne. Die hebben ze ook opgerookt. Omstreeks 4.30 uur zijn [getuige 2] en [slachtoffer] weer weggegaan om cocaïne te halen. Om 4.48 uur kwam [getuige 2] terug en zei dat hij het ergste vreesde. Hij dacht dat [slachtoffer] die gasten met een mes had bedreigd en dat hij een gunshot hoorde.
Bij zijn tweede verhoor12 heeft [getuige 3]s verklaard, dat het nummer van [medeverdachte C] [nummer 1] is.
Getuige [getuige 4] heeft het relaas van [getuige 3] en [getuige 2] over de gang van zaken in de nacht van 17-18 juli 2009 bevestigd.13 Hij heeft nog verklaard, dat [medeverdachte C] een bekende dealer is onder gebruikers en dat hij diens naam al een jaar eerder van [getuige 3] of [getuige 2] had gehoord.
Het slachtoffer had volgens deze getuige een opklapmes bij zich.
Het telefoonnummer dat op 18 juli 2009 door getuige [getuige 2] was gebeld om drugs te bestellen werd gebruikt door een zekere [medeverdachte C]14. Uit onderzoek bleek voorts, dat het telefoonnummer van [medeverdachte C] vanaf 26 juni 2009 [nummer 2] was. Uit analyse van historische telefoongegevens bleek, dat op 18 juli 2009 eerstgenoemd nummer stond doorgeschakeld naar laatstgenoemd nummer15. Vanaf 18 juli 2009 was eerstgenoemd nummer niet meer in gebruik16.
Ook is gebleken dat er door een groot aantal nummers naar eerstgenoemd nummer werd gebeld, ook op 18 juli 2009. Uit het telecomonderzoek blijkt, dat er door enkele frequent inbellende nummers nog tot 29 juli 2009 naar dat nummer werd gebeld, maar daarna niet meer. Uit de historische gegevens van vier frequent inbellende nummers blijkt, dat zij in de periode van 17 juli tot en met 13 augustus 2009 veel hebben gebeld met nummer [nummer 3]. Dit nummer is getapt. Het bleek dat dit nummer voortdurend was doorgeschakeld naar [nummer 4]17.
Proces-verbaal van bevindingen telecommunicatie18
Tijdens het onderzoek is gebleken, dat de kopers van verdovende middelen inbelden op telefoonnummer [nummer 3] en vervolgens werden doorgeschakeld naar een ander nummer, in gebruik bij personen die daadwerkelijk de levering van de bestelde verdovende middelen uitvoerden. Tot 4 november 2009 werd doorgeschakeld naar het telefoonnummer [nummer 4]. Op die datum is verdachte [medeverdachte D] aangehouden en hij was toen in het bezit van een toestel met dit telefoonnummer. Na 4 november 2009 werden kopers van verdovende middelen die inbelden op het nummer [nummer 3] doorgeschakeld naar het telefoonnummer [nummer 5]. Tijdens de doorzoeking in de [adres], het adres van verdachte [medeverdachte C], werd een lege simkaarthouder met nummer [nummer 5] aangetroffen.
[medeverdachte C] (hierna: [medeverdachte C]) heeft tijdens een verhoor van 19 november 2009 het volgende verklaard19.
[medeverdachte C] merkte onder meer op dat hij er niet mee kon en wilde leven, hij kon niet meer slapen en niet meer eten en had enorm in de stress gezeten: “Ik bedoel, moord en handel in verdovende middelen zijn twee verschillende dingen”.
[medeverdachte C] heeft vervolgens verklaard, dat medeverdachte [medeverdachte A] (hierna: [medeverdachte A] of [medeverdachte A]) drugs voor hem rond heeft gebracht. Maar verdachte kwam met [medeverdachte A] mee, een beetje voor de veiligheid van [medeverdachte A].
Die dag (de rechtbank begrijpt: op 19 juli 2009) belde [medeverdachte C] hen op, maar ze namen niet op. Toen belde hij [medeverdachte A] op diens eigen nummer, maar [medeverdachte A] wilde niet over de telefoon praten. Hij zei dat ze wel naar [medeverdachte C] toe zouden komen. Ze vertelden toen, dat [medeverdachte A] die nacht reed en verdachte reed voor de veiligheid mee. Ze reden met zijn tweeën. Ze vertelden, dat een Nederlander wat had gekocht. Dat ging gewoon relaxed. Een half uur daarna belde diezelfde Nederlander weer op. Ze liepen met zijn tweeën en één gozer had een capuchon op. Hij had tegen die Nederlander gezegd: “Lopen, lopen.” Die gozer stapte in bij [medeverdachte A]. [medeverdachte C] heeft gehoord, dat verdachte in zwarte kleding plat achter in de auto lag. [slachtoffer] zei toen: “Goed spul, goed spul, geef mij 100”. [slachtoffer] had tegen [medeverdachte A] gezegd:”Rij verder, rijd het hoekje om.” [medeverdachte A] reed toen door en [slachtoffer] trok een mes en zei: “Begin maar alles te geven.”
Verdachte zei: “Ik kwam omhoog.” Daarop heeft hij een wapen getrokken. Hij zei: “Ik heb geschoten.”
[medeverdachte C] vroeg: “Mijn nummer wordt gebeld en jullie doen zo?”Verdachte zei: “Respect. Wij zijn nog langs die Nederlander gereden en hebben gezegd: “Jij houdt je bek”. De tv stond aan en [medeverdachte C] zag op het nieuws een item over een lijk dat tussen geparkeerde auto’s was gevonden. Hij vroeg aan verdachte: “Is dit die gozer?” Verdachte zei dat hij dacht van wel. [medeverdachte A] zei, dat hij om de auto heen was gelopen en hem uit de auto heeft getrokken en op straat heeft gegooid. [medeverdachte C] zei: “Hij is toch niet dood?” Verdachte antwoordde: “Zo eis je juist respect.”
Op 21 augustus 2009 is ter hoogte van de [adres], waar de broer van verdachte, [medeverdachte A], woonde, een grijze Daihatsu Charade gezien20, kenteken [kenteken 1]. Het betrof een hatchback, driedeurs. De beide achterzijruiten waren donker getint, net als de hele achterruit.
Deze auto stond op naam van [medeverdachte A]21.
Bij de doorzoeking van voornoemd adres is in de ouderslaapkamer een patroon met bodemstempel 7.62 GFL [merk], aangetroffen22.
Opname vertrouwelijke communicatie
Uit een opname vertrouwelijke communicatie23 blijkt dat [medeverdachte E], geboren op [geboortedatum] 1989 en een halfbroer van verdachte en medeverdachte [medeverdachte A] (wiens eerste voornaam, zoals eerder vermeld, [eerste voornaam] is) in zijn auto met een zekere [naam] en een andere man op 19 november 2009 het volgende gesprek voerde:
“Toen ze voor die [medeverdachte C] gingen werken, was er een klant die deed moeilijk. [medeverdachte A] en [verdachte] waren samen gaan werken, dat was op mijn verjaardag gebeurd. Toen waren ze gekomen en ze waren weggegaan, was er een klant die wou hun beroven, die had een mes. Die zat daar voor en [verdachte] zat achterin, was die Daihatsu. En uh ja… die man die wou… die begon tegen [medeverdachte A], die zei toen: “He geef alles of ik steek je” weet je. [medeverdachte A] schreeuwde naar [verdachte], want [verdachte] had het me verteld, hij schreeuwde naar [verdachte]: “[verdachte] [verdachte] doe het doe het” en “[verdachte] die pipa (fragment niet te verstaan) hij had toen die man neergeschoten hebben ze uit de auto gegooid.”
Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte E] als getuige van 21 september 2010 24
Op vragen van de raadslieden verklaarde de getuige, dat hij voordat verdachte werd opgepakt van hem had gehoord dat hij met [medeverdachte A] naar een klant was en dat daar iets gebeurde waardoor hij in paniek raakte en schoot met het vuurwapen. Dat vertelde hij een maand na de verjaardag van getuige. Hij vertelde dat de klant naar [medeverdachte A] toeging en schreeuwde en dreigde. [medeverdachte A] riep: “Help, help!” en [verdachte] is daarop ingegaan. [verdachte] had een wapen en heeft daarmee geschoten.
De verklaringen van verdachte
Verdachte is op 19 november 2009 aangehouden. Hij heeft over de dood van [slachtoffer] onder meer het volgende verklaard.
In het derde verhoor d.d. 21 november 2009 heeft verdachte onder meer gezegd: “Waarom zou ik achterin zitten? Als ik voorin zat, dan zag die man toch ook... Ze zijn met zijn tweeën, ik kan niks doen25.
Proces-verbaal van het zesde verhoor van verdachte, op 10 december 2009 26
Verdachte heeft verklaard dat hij na het (hierna nog te noemen) incident in de Van Diemenstraat is gebeld door iemand die zei: “He, ik ben [slachtoffer] en ik heb je beroofd en zeg tegen [medeverdachte C] dat ik hem ga beroven.”
Over 18 juli 2009 heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer niet meteen herkende toen die in de auto stapte. Hij zei hierover: “Hij kwam voorin zitten en ik keek zo, weet je. Maar ik keek gewoon vooruit. Ik had mijn kijkhoek zo”. Verdachte zei, dat hij erg zat te twijfelen.27
Op de vraag: “Herkende je hem al eerder?”antwoordde verdachte: “Later, later, later.” Op de vraag of dat was toen het latere slachtoffer in de auto stapte, antwoordde hij bevestigend.
Uiteindelijk heeft verdachte zijn verklaring in dit verhoor gewijzigd in die zin, dat hij zei dat zijn broer [medeverdachte A] er wel bij was en dat hij zelf achter in de auto zat en dat die Turkse man voorin de auto stapte28. Verdachte heeft verklaard dat hij die man niet gezien had, hij zag alleen zijn achterhoofd.
Verdachte zei dat die man op een gegeven moment een mes had richting zijn broer, en dat zijn broer zijn naam twee keer schreeuwde: “[verdachte], [verdachte]!”. Verdachte heeft vervolgens verklaard: “En ik schrok. Ik had het geeneens door dat hij die mes gepakt, dus ik schoof naar links en ik zag hem en ik schoot twee keer, bap, bap. En toen zag ik hem gewoon bewusteloos, ogen dicht.”29 Verdachte heeft details aangevuld30, waaronder dat hij zelf stoned en dronken was toen hij achterin zat, en ook hoe hij achterin zat. Verdachte heeft daarover verklaard: helemaal schuin naar rechts, achter de passagiersstoel. De ramen waren donker, geblindeerd. Niemand kon hem zo zien.
Verdachte heeft verklaard dat zij na het schietincident die Nederlandse man weer zagen, dat hij het raam openmaakte en dat hij tegen hem zei: “Houd je bek”.Verdachte heeft ook getekend waar zij precies reden op het moment van rippen en schieten. Verdachte heeft verklaard dat hij zelf niet goed heeft gezien hoe die Turkse man die Nederlandse man duwde, want hij zat achterin. Hij heeft het wel gezien. Hij zegt toen geen mes te hebben gezien31. Hij herkende het slachtoffer niet, maar had wel twijfels, maar hij wist het niet 100% zeker.
Verdachte zei dat toen het slachtoffer was ingestapt, hij het mes ook niet meteen heeft gezien. Hij kon het ook niet goed zien. Verdachte heeft verklaard: ”Hij trekt het. Toen zag ik hem niet. Hij deed bij mijn broer en toen zag ik hem.” [slachtoffer] had volgens verdachte het mes in zijn rechterhand.32 Verdachte heeft verklaard dat hij zelf ook met zijn rechterhand heeft geschoten. Toen het latere slachtoffer instapte, had verdachte het wapen bij zich (volgens verbalisanten deed hij voor hoe hij het vuurwapen vasthield met zijn rechterhand en voor zijn broeksband hield)33. Op de vraag of dat iedere keer zo ging, antwoordde verdachte: “Die wapen was uit nood. Die wapen is niet gebruikt bij anderen maar is ook gebruikt om mensen te laten schrikken. 34.
“We hadden geen afspraken. Het was gewoon uit veiligheid van hé weet je wat, ik houd die wapen bij me. Mocht er wat zijn dat die mannetje of iemand verkeerde bewegingen doet. Dan bedreigde ik het gewoon. Want soms had ik een vermoeden. Dan hield ik gewoon die pistool zo bij me. Maar dan tegen die persoon aan. Niet dat die persoon iets zou voelen, maar dan tegen die stoel zo aan. (Verdachte deed volgens de verbalisanten voor, hoe hij het wapen tegen de voorstoel aandrukte.) En ja, voor de rest kwam er niks. Het was ook de eerste keer dat ik heb geschoten in mijn hele leven35.”
Er konden andere opties geweest zijn, maar op dat moment dacht hij niet na.
Verdachte heeft in zijn verklaring meermalen gezegd dat hij op de achterbank van rechts naar links schoof en dat hij toen meteen twee keer heeft geschoten.36
Verdachte heeft verklaard dat toen het gebeurde, de auto stopte. [medeverdachte A] is daarna uitgestapt en trok het slachtoffer uit de auto. Hij viel op de grond, tegen de stoep. Verdachte zegt zelf dat hij ook de auto uit schoof, naar voren, hij kon vanaf de achterbank zo naar voren stappen tussen de voorstoelen. De passagiersdeur stond open omdat [slachtoffer] eruit getrokken was.37 Daarna zijn ze weer weggereden en heeft verdachte tegen die Nederlandse man geroepen: “Hé, je moet je bek houden.”
Verdachte heeft verklaard dat ze de volgende dag over het schietincident aan [medeverdachte C] hebben verteld.38
Proces-verbaal van het zevende verhoor van verdachte, op 2 februari 2010.39
Verdachte heeft herhaald dat hij achterin zat, uiterst rechts. Het raam was beslagen en geblindeerd. Je kon niet zien dat hij achterin zat – ja, als je naar achteren keek, maar anders niet. Hij heeft verklaard dat hij het wapen voor zich vast hield, met zijn rechterhand. Ook in dit verhoor heeft verdachte verklaard dat hij zijn naam hoorde roepen, [verdachte] [verdachte], en dat hij opzij schoof naar links en twee keer in de zij van die Turkse man schoot. Het ging van pab pab. Het was niet met voorbedachten rade.
Proces-verbaal van het achtste verhoor van verdachte, op 2 september 201040.
Verdachte is geconfronteerd met de uitgeluisterde gesprekken die zijn opgenomen in de Chrysler van [medeverdachte E]. Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet met wie [medeverdachte E] daarover heeft gesproken. Hij zegt dat hij het zelf niet was. Aan verdachte is voorgehouden dat [medeverdachte E] heeft gezegd dat hij het van verdachte heeft gehoord; verdachte heeft daarop geantwoord dat hij het niet heeft gezegd en dat hij ook niet weet waarom [medeverdachte E] dat gezegd heeft.
Desgevraagd heeft verdachte bevestigd dat op de reconstructie te zien is dat hij achter in de auto van links naar rechts ging en de revolver naar boven deed, waarbij hij op dat moment het mes zag. Ten slotte heeft verdachte gezegd dat hij achter in de auto niet zo heel slaperig was en dat hij goed tegen blowen kon en daar niet zoveel last van had op dat moment.
Proces-verbaal van verhoor [verdachte] als getuige van 9 september 201041.
Getuige verklaarde op vragen van de raadslieden, dat hij [slachtoffer] (pas) de volgende dag heeft herkend op de televisie als degene die hem eerder had beroofd.
Hij denkt dat er niet eens een minuut is verstreken tussen het moment dat [slachtoffer] instapte en uit de auto werd gezet.
Het ging heel snel. Hij zag een zwaaiende beweging naar zijn broer zijn keel en schoof toen naar links en handelde.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte A]
Medeverdachte [medeverdachte A] is op 17 november 2009 aangehouden. Hij heeft de volgende verklaringen afgelegd.
[medeverdachte A] heeft eerst bij zijn vierde verhoor op 27 november 2009 uitgebreid willen verklaren. Dit verhoor is in drie delen op schrift uitgewerkt.42
Het eerste deel43 betreft een samenvatting van het hele verhoor, opgemaakt als apart proces-verbaal en door [medeverdachte A] ondertekend.
De medeverdachte heeft blijkens dit proces-verbaal onder meer het volgende verklaard.
Hij kon sinds hij in januari/februari 2009 terug was uit Engeland geen werk vinden. Zijn broers [medeverdachte E] en [verdachte] (verdachte) werkten al voor [medeverdachte C]. Ze verkochten verdovende middelen voor hem. Op een bepaald moment is [medeverdachte A] voor [medeverdachte C] gaan werken. Dat betrof eveneens de verkoop van verdovende middelen.
De avond dat [slachtoffer] om het leven is gekomen, werkten verdachte en [medeverdachte A] samen. Ze zaten in de auto van [medeverdachte A]. [medeverdachte A] was die avond al eerder gebeld door een blanke, Nederlandse man. Hij bestelde voor 90 á 100 euro en dat ging allemaal goed. Dat was daar achter bij de Laan van Meerdervoort of de Heliotrooplaan. Later belde die man nog een keer. [medeverdachte A] bestuurde de auto. Verdachte lag op de achterbank, hij was moe. Toen ze bij de Heliotrooplaan aankwamen, zag [medeverdachte A] dat er twee mannen stonden. Hij is rechtdoor gereden, omdat het niet goed voelde. Daarna werden ze door die man gebeld. Hij vroeg waarom ze doorreden. [medeverdachte A] is toen gekeerd en teruggereden.
Op de hoek van de Aaltje Noordewierstraat stapte een van die twee mannen voorin de auto. Voordat [medeverdachte A] het wist, trok die man, [slachtoffer], een mes en eiste alles op. Hij zei: “Goeie goeie en geef me alles.” [medeverdachte A] dacht, dat hij zijn vrouw en kind nooit meer zou zien. De man maakte met dat mes stekende bewegingen naar hem. [medeverdachte A] dacht, dat hij zijn keel door zou snijden. Die man was natuurlijk verslaafd en [medeverdachte A] vreesde ook door het mes een ziekte op te lopen. Hij riep toen: “[verdachte], [verdachte]!” Voor hij het wist, was het gebeurd. Hij was gewoon verstijfd. Verdachte en hij hebben de man vervolgens uit de auto gehaald. Verdachte heeft een stuk verderop de autodeur opengedaan en iets tegen die lange Nederlandse man gezegd. Hij heeft hem niet bedreigd of zo. [medeverdachte A] verklaarde, dat het wapen een revolver was. Hij heeft het wapen destijds van iemand gekocht voor € 300. Er zaten kogels in toen hij het kocht. Hij dacht dat het wapen het niet meer deed. Verdachte heeft volgens [medeverdachte A] zijn leven gered en hij is hem daar dankbaar voor.
Het tweede deel44 van het proces-verbaal is een letterlijke weergave van wat [medeverdachte A] op 27 november 2009 heeft verklaard.
[medeverdachte A] zei - op de vraag waarom verdachte moest schieten - dat [slachtoffer] met heel andere bedoelingen in de auto kwam.45 Hij verklaarde dat hij en verdachte niet met voorbedachte raad hebben gehandeld.
Het derde deel van het proces-verbaal46 is een letterlijke weergave van wat [medeverdachte A] op 27 november 2009 verder nog heeft verklaard.
De rechtbank citeert de volgende passages.
“Ja! Hij trok een mes, ja! Toen kwam-ie in die auto en ja hij zei: hé dit is goeie, dit is een goeie, zegt-ie. ‘Dit is gewoon dezelfde, toch?’ Ja. Dat is dezelfde. En in één keer voordat ik het wist zag ik een mes voor mijn neus. Ik schrok, ik denk hij snijdt mijn keel open of zo. Je weet het maar nooit met drugsverslaafden. Je weet niet waar die mes in is geweest. Misschien zit er wel aids op of heroïne.(...) En ik riep inderdaad [verdachte] [verdachte]. En voordat ik het wist, eh, ja… Ik wist niet wat me overkwam.”
[medeverdachte A] heeft verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer] bewusteloos was. Hij zei dat hij zijn broertje dankbaar is dat hij er was, hij heeft zijn leven misschien gered. Hij verklaarde verder over hoe het was gegaan: dat [slachtoffer] een mes trok, alles opeiste wat hij bij zich had, en dat hij bewegingen maakte van steken. [medeverdachte A] dacht dat [slachtoffer] het mes in zijn rechterhand had; hij kwam dichtbij: “Hij kon me gewoon raken, als ik niet uitgeweken had, als ik niet naar [verdachte] geroepen had, dan had-ie me zeker geraakt. Dat weet ik zeker. (..) En ik schrok gewoon en ik riep: “[verdachte] [verdachte]”.
Ik kon hem niet direct zien. Ik keek naar wat er gebeurde. Voordat ik het wist was het gebeurd en lag hij daar. Het ging gewoon heel snel. Ik was gewoon verstijfd.”
[medeverdachte A] reed rechtdoor omdat hij er geen goed gevoel bij had. Als die lange man alleen was geweest, had hij gedacht dat het net zoals daarnet zou gaan. Maar het leek alsof die [slachtoffer] het mes al van tevoren in zijn handen had en die man duwde van: “He! He! He!”
Volgens [medeverdachte A] lag [verdachte] achterin omdat hij moe was.47
[medeverdachte A] heeft verklaard dat [slachtoffer] zei dat ze de hoek om moesten rijden, toen zei dat ze stil moesten staan, en toen trok hij het mes en zei: “Geven, geven” en maakte stekende bewegingen. Vervolgens heeft [medeverdachte A] over het wapen dat [verdachte] had, verklaard dat het een revolver was. Het is het wapen, waarmee hij op foto's48 staat. Hij zei dat hij dat ding bij zich had voor de veiligheid. Hij bewaarde het in zijn sokkenla. Hij dacht wel dat hij hem al had voor hij naar Engeland ging.
Proces-verbaal van het vijfde verhoor van [medeverdachte A] op 25 januari 201049.
Het eerste deel betreft een samenvatting van het hele verhoor, opgemaakt als apart proces-verbaal en door [medeverdachte A] ondertekend. Hierin is onder meer het volgende door [medeverdachte A] verklaard.
Verbalisanten hebben [medeverdachte A] voorgehouden dat verdachte heeft verklaard dat hij voor de veiligheid achterin lag. [medeverdachte A] heeft daarop geantwoord dat als [verdachte] dat zo zegt, dan zal dat wel, hij heeft daar niets op te zeggen. Hij heeft verklaard dat het wapen waarmee die avond is geschoten, van hem was. Hij heeft dat wapen ongeveer 1,5 jaar geleden aan [medeverdachte C] laten zien.
Als [medeverdachte A] voor [medeverdachte C] reed, had hij het wapen regelmatig bij zich. Als ze voor [medeverdachte C] reden, wisselde het wie het wapen droeg. Als [medeverdachte A] reed dan droeg degene met wie hij reed, het wapen. Het wapen droeg [medeverdachte A], zo heeft hij verklaard, omdat hij wist dat rijders van [medeverdachte C] regelmatig geript werden. Volgens [medeverdachte A] hadden ze het wapen bij zich voor hun veiligheid.
Het tweede deel van het proces-verbaal is een letterlijke weergave van wat [medeverdachte A] op 25 januari 2010 heeft verklaard.
De rechtbank haalt hieruit de volgende passages aan.
Geconfronteerd met de verklaring van verdachte dat hij achterin lag voor de veiligheid heeft [medeverdachte A] gezegd dat dat best zou kunnen, als verdachte dat zo gezegd heeft. Dan heeft [verdachte] het zo gezegd en [medeverdachte A] heeft daar niets op te zeggen. [medeverdachte A] zei dat ze met z’n tweeën op pad gingen omdat dat veiliger was, maar dat hij zich niet veiliger of onveiliger voelde als [verdachte] achterin lag. [medeverdachte A] heeft verklaard dat als [verdachte] zegt dat hij het wapen voor nood bij zich had, dat de woorden van [verdachte] zijn en dat hij er verder niets van weet.
Geconfronteerd met de mededeling dat het wapen waarmee hij op foto's staat niet het wapen is waarmee geschoten is, antwoordde hij dat het wel dat wapen was. Hij heeft het wapen een keertje meegenomen, gewoon, naar [medeverdachte C], naar [verdachte]. Het hing ervan af waar hij naar toe ging.50 De laatste twee dagen heeft hij dat ding pas meegenomen. De reden dat hij het had meegenomen was misschien dat hij zich onveilig voelde. Hij droeg het aan de voorkant bij zijn riem. Hij had het bij zich als hij voor [medeverdachte C] reed.51 Toevallig die dag was het ding in hun bezit. Dat was net die laatste paar dagen omdat ze heel vaak geript werden en zo. Voor die tijd lag het wapen bij hem. Een of anderhalf jaar geleden had hij dat wapen al aan [medeverdachte C] laten zien52. Hij heeft het wapen ook laten zien aan iemand die spullen af probeerde te nemen. Hij heeft het ding toen laten zien en is toen snel weggelopen.53 Dat was in het begin van de tweede maand dat hij voor [medeverdachte C] reed. Als hij voor [medeverdachte C] reed, had hij het meestal bij zich54. Dan wisselde het wie hem bij zich had; [medeverdachte A] bevestigde dat hij vaak reed en dan zat het onhandig. Toen een van de verbalisanten vroeg: “Wat was er die dag dan anders? Of is het gewoon hetzelfde gegaan als altijd?” antwoordde [medeverdachte A]: “Ja.” Toen de verbalisant zei: "Jullie zijn samen op pad geweest en jullie hebben dat ding gewoon meegenomen.”antwoordde [medeverdachte A]: " Ja.” Op de stelling: “Je hebt hem niet van tevoren ergens meegenomen en je bent hem ook niet verloren.” antwoordde [medeverdachte A]: “Nee, was dat maar zo55.”
[medeverdachte A] heeft verder verklaard, dat het ding bij hem in de la lag als ze hem niet bij zich hadden.56
Proces-verbaal van het zesde verhoor van [medeverdachte A] op 9 september 201057.
[medeverdachte A] heeft verklaard, dat ze over het incident niet aan iemand anders dan [medeverdachte C] hebben verteld, voor zover hij weet.
Aan [medeverdachte A] is voorgehouden dat hij in zijn vorige verklaring heeft gezegd dat hij wist dat verdachte het wapen bij zich had, maar dat hij nooit precies heeft gezegd waarom hij dat bij zich had. Ditmaal antwoordde [medeverdachte A] dat verdachte wel een paralyzer had, maar dat hij niet wist dat hij een vuurwapen had.58
Ter zitting59 heeft [medeverdachte A] bevestigd, dat hij aan professor dr. J.J. Baneke (de psycholoog die hem heeft onderzocht) heeft verteld dat hij (de rechtbank begrijpt: op 18 juli 2009) een revolver bij zich had die hij kort daarvoor had gekocht omdat hij en zijn broertjes zo vaak werden geript.
Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte A] als getuige van 9 september 201060.
Getuige verklaarde op vragen van de raadslieden, dat hij het wapen nooit eerder bij zich heeft gehad en verdachte ook niet. Er is ook nooit over het vuurwapen gesproken, wel over de paralyzer. Getuige weet dat zijn broer last van zijn onderrug heeft. Hij heeft aangenomen dat dat op de bewuste nacht ook zo was. Als [verdachte] dat wapen niet had gehad, zou [slachtoffer] hem in zijn hand hebben gestoken of misschien nog wel naar getuige toe.
Reconstructie, deskundigenrapport en 3D-reconstructie
In de nacht van 26 mei 2010 heeft een reconstructie plaatsgevonden van het gebeurde rond de dood van [slachtoffer]. Verdachte en zijn broer hebben daaraan meegewerkt. De raadslieden, de officier van justitie en forensisch arts B.F.L. Oude Grotebevelsborg zijn hierbij aanwezig geweest. Van de reconstructie is een dvd gemaakt, die door de rechtbank buiten zitting is bekeken.
De rechtbank heeft uit de reconstructie afgeleid, dat het slachtoffer volgens beide verdachten met zijn rug vrijwel recht tegen de bijrijdersstoel aan heeft gezeten of iets naar voren. Om [medeverdachte A] te bedreigen, zou het slachtoffer alleen zijn schouders en bovenlichaam hebben gedraaid. Uit de beelden heeft de rechtbank afgeleid dat beide verdachten de positie van het slachtoffer ook na herhaald verzoek zó hebben aangegeven, dat hij niet met zijn bovenlichaam tussen de voorstoelen in is gekomen en dat de onderste helft van zijn rug tegen de stoelleuning aan gedrukt is gebleven.
Van de positie waarin de medewerker van de politie zat die de rol van het slachtoffer speelde toen verdachte het mes in beeld kreeg, zijn foto's gemaakt en aan het dossier toegevoegd.
Op basis van wat verdachte en zijn broer tijdens de reconstructie hebben verklaard over de houding waarin het slachtoffer ten tijde van het incident in de auto zat, zijn aan de forensisch arts vragen voorgelegd. Zij was, zoals vermeld, bij de reconstructie aanwezig. Over deze vragen is tevoren overleg geweest met de raadslieden. De arts heeft naar aanleiding van de vragen een deskundigenrapport61 opgemaakt. Zij heeft daarin het volgende opgemerkt.
In de verklaring die tijdens de reconstructie werd gegeven over de onderlinge posities van verdachte en het slachtoffer bevond de rug van het slachtoffer zich steeds tegen de rugleuning van de bijrijdersstoel, waardoor het huidgebied waar de inschotverwonding links aan de rug op 134 centimeter van de voetzolen zich bevond, bedekt was door de rugleuning van de stoel. Omdat de bijrijdersstoel niet door kogels beschadigd was, kunnen de letsels niet worden verklaard door de door verdachten aangegeven houding van het slachtoffer in de stoel. Deze letsels zouden wel verklaard kunnen worden door een houding van het slachtoffer waarbij het huidgebied waar genoemde inschotverwonding zich bevond niet bedekt was door de rugleuning van de stoel, bijvoorbeeld door voorovergebogen, naar rechts gedraaid of met de rug links van het midden in de stoel te zitten.
Ter zitting van 2 december 2010 heeft de deskundige haar standpunt herhaald en toegelicht en vragen van de raadslieden, de verdachten, de officier van justitie en de rechtbank beantwoord.
Tevens is er op die zitting door twee forensisch medewerkers van de politie een driedimensionale reconstructie van het gebeuren vertoond, eveneens gebaseerd op de dvd van de reconstructie in combinatie met de gegevens van het opmeten van verdachten. Hieruit bleek, dat er verschillende verklaringen mogelijk waren voor de verwondingen die het slachtoffer zijn toegebracht, maar dat het volgens deze deskundigen niet zo gegaan kan zijn als de verdachten bij de reconstructie hebben verklaard. Om geraakt te zijn zoals hij is geraakt, moet het slachtoffer meer naar links hebben gezeten of de schutter een andere positie hebben ingenomen dan verdachten hebben gesteld.
Verklaringen in het dossier over rippen door [slachtoffer]
[medeverdachte C] heeft tijdens het verhoor van 19 november 2009 over dit onderwerp het volgende verklaard62.
[medeverdachte C] merkte op, dat hij in die tijd heel vaak werd geript. Dat gebeurde wel twee of drie keer in de week. Het ging vaak van: een mes in je flikker, een boksbal en geef je snoepgoed af. [medeverdachte C] dacht dat het wel weg zou ebben, maar dat was niet zo. Die [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) kende hij van daarvoor, dat was een normale jongen, helemaal niet bedreigend. Maar toen hoorde [medeverdachte C] van iemand: hij ript mensen. En dat begon hij ook waar te maken, het was gewoon dagelijkse kost. Hij liet gewoon andere mensen bellen. [medeverdachte C] weet dat [slachtoffer] drie verschillende rijders heeft geript. Een keer was dat gebeurd bij een benzinepomp. Hij liet een dame bellen, die rijder kwam en werd met een mes geript, het spul werd afgepakt.
De volgende dag belde weer die meid. [medeverdachte C] werd toen opgebeld, maar hij wist niet dat het over [slachtoffer] ging. Het was diezelfde vrouw, dezelfde stem; hij moest er iets aan doen. Verdachte was erbij en zei dat de beller in de Van Diemenstraat stond. [medeverdachte C] is erheen gegaan en heeft een honkbalknuppel meegenomen. Hij wilde slechts gewoon een paar klappen uitdelen. [slachtoffer] vluchtte toen door het achterraam naar buiten en vluchtte een auto in, een Volkswagen Polo. Verdachte had een paralyzer bij zich en zette die zo in de nek van dat meisje. [medeverdachte C] haalde zijn hand weg.
[medeverdachte C] vertelde hier nog over, dat de ze die dag met een auto stonden. Terwijl het meisje gebukt voor het autoraampje stond, kwam [slachtoffer] gebukt aanrennen. Maar gelukkig had de jongen die reed het gezien en kon toen wegrijden.
Twee dagen erna kwam verdachte naar [medeverdachte C] toe en zei dat hij was gebeld door [slachtoffer]. [slachtoffer] had gezegd: “Ik ben [slachtoffer], ik heb jullie geript, ik pak jullie een voor een, ik zal jullie een lesje leren.”
Getuige [getuige 5] heeft het over het incident in de Van Diemenstraat het volgende verklaard63.
[slachtoffer], bijgenaamd [bijnaam slachtoffer], kwam gemiddeld een of twee keer per week bij haar thuis gebruiken. Ze hoorde vaak stoere verhalen van hem, onder andere dat hij van drugsdealers hun handel afpakte als ze te laat waren of te bijdehand.
Ongeveer twee weken voor [slachtoffer] werd doodgeschoten, kwam [naam] bij getuige langs. Ze zei dat ze iets ergs had gedaan. [slachtoffer] kwam 10 minuten later met [getuige 4] en heeft bij haar getelefoneerd. Ze hoorde hem zeggen: “Waar spreken we af?” Op een gegeven moment werd er heftig op haar voordeur gebonsd. [slachtoffer] en [getuige 4] zijn hierop via de slaapkamer het huis uit gevlucht. Voor de deur zag ze ongeveer vijf mannen met honkbalknuppels staan. Ze zeiden dat ze niet voor [naam] en haar kwamen. Twee of drie mannen liepen de slaapkamer in. Een had volgens getuige een pistool in beide handen vast. De mannen verlieten de woning. Van [naam] hoorde getuige, dat de aanleiding een door [slachtoffer] enkele dagen daarvoor gepleegde ripdeal was.
Aangever [aangever] heeft verklaard64, dat hij op 9 juli 2009 is beroofd. Hij heeft verteld dat hij een afspraak had gemaakt met een man die hem mobiele telefoons kon leveren. Die man reed in een paarse Volkswagen Polo, [kenteken 2] of [..]. De rechtbank merkt op, dat blijkens een verklaring van getuige [getuige 6] het kenteken van de auto waarin [slachtoffer] placht te rijden [kenteken 2] was. De man kwam naast aangever in de auto zitten. Ernaast kwam een blauwe Volkswagen Golf staan. De man had een mes in zijn handen beet en dreigde ermee in aangevers richting. Hij zei: “Geef me je geld, geef me al je geld! Ik prik je!” Hij maakte dreigende, stekende bewegingen. Aangever gaf zijn portemonnee met daarin € 950,- af. De man stapte in de Volkswagen Golf, die wegreed. De Polo was later niet meer te vinden.
Het nummer waarmee aangever was gebeld voor de afspraak, stond volgens de politie op naam van [slachtoffer].
Getuige [getuige 3] heeft het volgende verklaard65.
Het slachtoffer heeft bij twee personen een mes op de keel gezet en was bijna altijd in het bezit van een mes. Als de cocaïne op was en het geld op was, dan ripte hij iemand. Dit waren bekenden van hem, dealers. Getuige zat een keer in de blauwe Volkswagen Polo van het slachtoffer. Hij belde een dealer. Die kwam en [slachtoffer] is naar hem toegegaan. Getuige hoorde vervolgens slaan en hoorde [slachtoffer] roepen: “Geef me je handel, je telefoon en je geld”. [slachtoffer] deed vervolgens alsof er niets aan de hand was. Hij zei dan lachend en een beetje trots dat hij weer mensen geript had.
Getuige [getuige 7] heeft verklaard66 dat haar partner [slachtoffer] vanaf januari weer verzeild was geraakt in de drugswereld. Iemand had hem laatst opgebeld om te zeggen dat er jongens naar hem op zoek waren. Het slachtoffer was hier trots op.
Conclusies van de rechtbank over de dood van [slachtoffer]
Samengevat hebben verdachte en [medeverdachte A], ook ter zitting67, gezegd dat zij die nacht voor [medeverdachte C] drugs bezorgden en dat er werd gebeld door een Nederlandse man, die voor € 100 cocaïne kocht. Deze transactie vond plaats op de kruising van de Heliotrooplaan met de Laan van Meerdervoort. Korte tijd later belde die man weer. Verdachte en zijn broer zijn wederom naar de Heliotrooplaan gereden. Deze keer waren daar twee mannen, van wie een met een capuchon op. [medeverdachte A], die reed, vertrouwde het niet en reed door, maar vrijwel direct werd er door de Nederlandse man gebeld, waarop hij een stukje verder is gekeerd en is teruggereden. Vervolgens liep de Nederlandse man weg en stapte de andere man in de auto. In plaats van af te rekenen, bedreigde hij [medeverdachte A] met een mes en zei hem alles te geven. [medeverdachte A] heeft verklaard dat hij dacht dat hij zijn vrouw en kind nooit meer zou zien en twee maal de naam van zijn broer riep. Daarop heeft verdachte, die zich op de achterbank bevond, twee keer geschoten.
De rechtbank heeft voor de beschrijving van de gang van zaken slechts de beschikking over de verklaringen van verdachte en [medeverdachte A]. Andere scenario's dan het hunne zijn denkbaar, te meer daar verdachten pas vier maanden na het feit zijn aangehouden en dus ruimschoots de tijd hebben gehad om hun verklaringen over de gang van zaken op elkaar af te stemmen. De verklaring van [medeverdachte C] over wat beiden hem een dag na het schietincident verteld hebben en het door [medeverdachte E] gevoerde, afgeluisterde gesprek zijn echter, hoewel het hier gaat om informatie die eveneens van deze beide verdachten afkomstig is, vrijwel identiek aan hun hiervoor samengevatte verklaringen bij de politie en ter zitting. Bij gebrek aan bewijs voor een andere gang van zaken zal de rechtbank er dan ook van uitgaan dat het incident heeft plaatsgehad zoals verdachten dat hebben beschreven.
De rechtbank weegt hierbij mee dat diverse getuigen en verdachten hebben verklaard dat [slachtoffer] zich bij herhaling aan het rippen van dealers schuldig heeft gemaakt. Voor dit aspect van de verklaring van beide verdachten is dus steun in het dossier te vinden. Ook is bij het lijk een opengeklapt mes aangetroffen.
Verdachte heeft een- en andermaal verklaard en bij de reconstructie voorgedaan, dat hij toen zijn broer zijn naam riep overeind kwam, van rechts naar links schoof en in het voorbijgaan zag dat het latere slachtoffer een mes in zijn hand had, waarop hij schoot.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte [slachtoffer] in de hals en rug heeft geschoten.
Voorbedachte raad
Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast, dat er in het dossier aanwijzingen zijn voor voorbedachte raad. Zo heeft verdachte in eerste instantie verklaard, dat hij [slachtoffer], toen die in de auto stapte, herkende als iemand die hem eerder had geript.
De rechtbank overweegt voorts, dat de lezing van verdachten over hoe de schietpartij precies is verlopen niet kan kloppen, gelet op de door hen een en andermaal beschreven houding van het slachtoffer in combinatie met het feit dat er niet door de rugleuning van de bijrijdersstoel heen was geschoten. Ook had [slachtoffer] gehoord, dat er jongens naar hem op zoek waren.
Eveneens wijst de lezing van [medeverdachte E], waarbij [medeverdachte A] geroepen zou hebben: “[verdachte], [verdachte], doe het, doe het!” in de richting van voorbedachte raad.
De rechtbank is tot de conclusie gekomen, dat het vorenstaande onvoldoende is om te concluderen dat verdachte bewust heeft besloten een einde te maken aan het leven van [slachtoffer]. Zijn verklaring dat hij het slachtoffer herkende, heeft hij namelijk gedaan in een verhoor waarin hij stelde alleen te zijn geweest in de auto, wat aantoonbaar onjuist is. Het heeft er de schijn van, dat verdachte, zoals hij ook heeft verklaard, met zijn toen gedane bekentenis zijn broer heeft willen beschermen. Beide verdachten hebben voorts, gelet op hetgeen de deskundigen daarover hebben opgemerkt, welke conclusies de rechtbank tot de hare maakt, onjuist verklaard over de houding waarin het slachtoffer zat toen er werd geschoten. De rechtbank kan daaraan voor wat betreft het bestanddeel voorbedachte raad echter geen conclusies verbinden. Verder het is mogelijk, dat [medeverdachte E] zijn verklaring heeft aangedikt. Hij heeft later ontkend, dat hij had gehoord dat [medeverdachte A] “Doe het, doe het!” geroepen zou hebben.
Dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht, acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Doodslag
De rechtbank heeft zowel op de dvd van de reconstructie als bij de 3D-reconstructie gezien, dat de auto waarin de schietpartij plaatsvond en dus ook de afstand tussen verdachte en het slachtoffer klein was. Door van zo dichtbij twee maal te schieten in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer, waarin zich vele vitale organen bevinden, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer dodelijk zou treffen, welke kans zich ook heeft verwezenlijkt. De rechtbank deelt niet het standpunt van de officier van justitie dat uit deze handelwijze opzet in onvoorwaardelijke zin kan worden afgeleid. Verdachte heeft aangevoerd, dat hij op de arm van het slachtoffer richtte.
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af, dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht door op hem te schieten.
Medeplegen
Medeplegen van doodslag veronderstelt bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en zijn mededader, welke gericht moet zijn op de dood van het slachtoffer. Uit een uitspraak van 22 december 2009, LJN BK3356, van de Hoge Raad blijkt, dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegd strafbaar feit, alsmede het louter instemmen daarmee, onvoldoende zijn om medeplegen aan te nemen.
Het bestaan van afspraken over het te plegen strafbare feit is niet doorslaggevend; bewuste samenwerking kan ook stilzwijgend geschieden.
[medeverdachte A] heeft in casu geen uitvoeringshandelingen verricht. Wel heeft hij in het reeds aangehaalde verhoor van 25 januari 2010 verklaard, dat hij verdachte een revolver heeft gegeven. Als hij voor [medeverdachte C] drugs rondbracht, had hij het wapen meestal bij zich, zo ook op 18 juli 2009. Het zat onhandig als hij reed en daarom had de bijrijder, verdachte, het dan bij zich. Het was voor de veiligheid, omdat er zo veel werd geript.
Ter zitting68 heeft [medeverdachte A] bevestigd, dat hij professor Baneke (de psycholoog die hem heeft onderzocht) heeft verteld dat hij (de rechtbank begrijpt: op 18 juli 2009) een revolver bij zich had die hij kort daarvoor had gekocht omdat hij en zijn broertjes zo vaak werden geript.
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte A] is in de ouderslaapkamer een patroon met bodemstempel 7.62 GFL [merk] aangetroffen. De kogels waardoor [slachtoffer] is getroffen, passen bij het kaliber 7,62 mm [merk].
Op basis van deze gegevens staat voor de rechtbank vast, dat [medeverdachte A] inderdaad zijn eigen revolver aan verdachte heeft gegeven.
Gezien het feit dat [medeverdachte A] verdachte zijn revolver heeft gegeven voor de veiligheid, vanwege het feit dat er zo vaak werd geript, moest hij er ernstig rekening mee houden dat verdachte dat wapen zou gebruiken wanneer zich een ripdeal voordeed. Sterker nog, dit moet zelfs zijn bedoeling zijn geweest, want anders had het meenemen van de revolver geen zin. Wat voor gebruik hem voor ogen stond, blijkt niet uit het dossier. Volgens verdachte zijn daar geen afspraken over gemaakt. Door zich echter met de gewapende verdachte te begeven in een situatie die hij zelf zo riskant achtte dat hij zich er in eerste instantie aan wilde onttrekken- hij reed immers eerst door, maar is toen teruggekeerd naar de twee mannen- heeft [medeverdachte A] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat verdachte, toen het daadwerkelijk tot een poging tot rippen kwam, zou schieten en daarbij het slachtoffer dodelijk zou verwonden. De rechtbank acht daarom ook bij [medeverdachte A] het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer aanwezig.
De rechtbank merkt voorts op, dat verdachte en [medeverdachte A] zich in 2005, toen verdachte zich aan een hem opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen had onttrokken, gezamenlijk schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd, waarbij verdachte daadwerkelijk met een mes heeft gestoken. [medeverdachte A] wist dus dat verdachte het gebruik van geweld niet uit de weg ging.
De rechtbank is dan ook van oordeel, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag in vereniging.
3.3.2. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 (de verdenking van handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie die handel in cocaïne beoogde)
De rechtbank overweegt het volgende.
Aanleiding
Getuige [getuige 2] heeft naar aanleiding van de dood van [slachtoffer] onder meer het volgende verklaard69.
Getuige, [getuige 3], [getuige 4] ([getuige 4]) en [slachtoffer] ([slachtoffer]) hebben in de nacht van 17 op 18 juli 2009 samen in de woning van getuige cocaïne gebruikt. Omstreeks 4 uur ’s nachts vroeg getuige aan [getuige 3] of die nog een nummer (van een dealer) had. Het was zo laat, dat je niet iedereen meer kon bellen voor het leveren van cocaïne. [getuige 3] zei, dat hij het nummer van [medeverdachte C] nog had. Getuige heeft [medeverdachte C] vervolgens gebeld met zijn eigen telefoon en gevraagd, of die nog even naar het eind van de Laan van Meerdervoort kon komen. Getuige heeft toen zes ballen (cocaïne) van 10 (euro) gekocht en twee van 20. De ballen van 10 waren blauw en die van 20 wit.
Getuige heeft, toen de cocaïne weer op was, opnieuw het nummer van [medeverdachte C] gebeld.
Onderzoek telefoonnummer(s)
Het telefoonnummer dat op 18 juli 2009 door [getuige 2] was gebeld om drugs te bestellen bleek [nummer 1] te zijn. Dit nummer werd gebruikt door [medeverdachte C]70. Het telefoonnummer is volgens informatie van T-Mobile71 actief sinds 9 april 2007.
Uit onderzoek bleek voorts dat vanaf 26 juni 2009 op dit nummer inkomende gesprekken werden doorgeschakeld naar nummer [nummer 2]72. Uit analyse van historische telefoongegevens bleek, dat ook op 18 juli 2009 eerstgenoemd nummer stond doorgeschakeld naar laatstgenoemd nummer73. Vanaf 18 juli 2009 was eerstgenoemd nummer niet meer in gebruik74.
Voorts is gebleken dat er door een groot aantal nummers naar eerstgenoemd nummer werd gebeld, ook op 18 juli 2009. Uit het telecomonderzoek blijkt, dat er door enkele frequent inbellende nummers nog tot 29 juli 2009 naar dat nummer werd gebeld, maar daarna niet meer. Uit de historische gegevens van vier frequent inbellende nummers blijkt, dat zij in de periode van 17 juli tot en met 13 augustus 2009 veel hebben gebeld met nummer [nummer 3]75. Dit nummer is getapt. Het nummer bleek in gebruik bij [medeverdachte C] 76. Het bleek dat dit nummer voortdurend was doorgeschakeld naar [nummer 4]77.
Tijdens het onderzoek is gebleken, dat de kopers van verdovende middelen inbelden op telefoonnummer [nummer 3] en vervolgens werden doorgeschakeld naar een ander nummer, in gebruik bij personen die daadwerkelijk de levering van de bestelde verdovende middelen uitvoerden.
Bij een doorzoeking van de woning van genoemde [medeverdachte C]78 is onder meer zijn paspoort aangetroffen met daarin79 twee vermoedelijk Turkse stempels, gedateerd 25-7-09 en 8-8-09.
Verklaringen gebruikers
Getuige [getuige 8] heeft het volgende verklaard80.
Op de vraag welke dealer hij zou bellen als hij ’s nachts om 4 of 5 uur drugs nodig heeft, antwoordde de getuige: “Wat 24 uur draait is [medeverdachte C], ik zou hem bellen om die tijd. De laatste keer dat ik hem belde was denk ik januari 2009. Als je vraagt wie kan je 24 uur per dag bellen als je wat nodig hebt, zeg ik [medeverdachte C]. In december 2008/januari 2009 ging het slecht met mij en toen belde ik hem meerdere keren per dag. Ik belde hem dan voornamelijk ’s nachts. We spraken dan ergens af. Er kwamen verschillende jongens, het kon elke keer anders zijn. Er zijn verschillende mensen die voor [medeverdachte C] rijden. [medeverdachte C] is de baas. Ze komen met de brommer en met de auto.”
Getuige [getuige 9] heeft het volgende verklaard81.
Hij kan zich herinneren dat hij op 18 juli 2009 contact heeft gehad met het nummer [nummer 1]. Hij weet uit ervaring dat er steeds verschillende mensen cocaïne komen brengen. Hij heeft zitten wachten voor niets. Hij gaat geen andere dealer bellen. Hij wist dat je die telefoonlijn 24 uur per dag kon bellen. Het was eigenlijk net een pizzalijn. Ook daar moet je altijd ongeveer een half uurtje op je bestelling wachten.
Dan kwam er een Marokkaan en dan een Nederlander. Het waren verschillende jongens. Ze kwamen met een bromfiets of met de auto. Het bestelnummer werd geregeld veranderd.
Als getuige heeft [getuige 10] het volgende verklaard82.
Het nummer van de dealerlijn is [nummer 3]. Daarvoor was het [nummer 1]. Getuige belde dat nummer al sinds 2008. Als hij geld had, belde hij iedere dag. Dan sprak hij ergens af, dan kreeg hij wat hij wilde hebben en dan betaalde hij daarvoor.
Getuige denkt dat er een stuk of vier rijders waren.
De bolletjes waren in plastic verpakt. Die waren € 10. In zwart plastic waren de kleine bolletjes en de grote bolletjes en doorzichtig of wit waren € 20.
Met het nieuwe nummer kwamen er ook nieuwe rijders. Dat was rond de zomer.
Getuige [getuige 11] heeft verklaard83 dat hij [medeverdachte C] van vroeger kent en dat hij, voor zover getuige weet, al twee jaar in drugs handelt. Foto 1 herkent hij. Deze man heeft hij maar een paar weken gezien. Foto 2 kent hij ook. Foto 3 is een broer van foto 2, denkt getuige. Foto 4 is [medeverdachte C]. Foto 5 is [medeverdachte F]. Foto 6 is [medeverdachte D]. Foto 7 kent hij niet, maar foto 8 heet volgens hem [naam]. Alle personen die getuige herkende, hebben drugs gebracht voor [medeverdachte C].
In een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 201084 is gerelateerd dat aan afnemers van verdovende middelen foto’s zijn getoond. De foto’s waren allen voorzien van een nummer.
Op foto 1 is te zien: [medeverdachte E]
Op foto 2 is te zien: [medeverdachte A]
Op foto 3 is te zien: [verdachte]
Op foto 4 is te zien: [medeverdachte C]
Op foto 5 is te zien: [medeverdachte F]
Op foto 6 is te zien: [medeverdachte D]
Op foto 7 is te zien: [naam]
Op foto 8 is te zien: [medeverdachte G]
Getuige [getuige 12] heeft het volgende verklaard85.
[medeverdachte C] verkocht drugs. Hij gaf de drugs aan mensen en die verkochten dat dan voor hem. Die mensen gingen met de auto of met de brommer. Ze weet dat [medeverdachte C] twee brommers heeft. Ze heeft wel eens een paar mensen gezien. Er kwam wel eens een [medeverdachte F], een [naam] en [naam]. [medeverdachte D] was ook iemand die voor [medeverdachte C] reed. Ze kwamen wel eens om 10 uur ’s avonds bij [medeverdachte C] langs. Dan kwam er een rijder en ging [medeverdachte C] met ze naar de keuken. Ze heeft wel eens gezien, dat [medeverdachte C] dan verdovende middelen op tafel legde en dat de rijder dat dan pakte. Dat waren witte plastic bolletjes. Er kwamen een of twee rijders bij [medeverdachte C] langs. Als er twee kwamen, moest de ene het overdragen aan de andere.
Nu ze daarover nadenkt, herinnert getuige zich twee broers. Een broer heet [medeverdachte A]. Hij was een rijder van [medeverdachte C]. Hij was met zijn oudere en jongere broer. [medeverdachte A] reed verdovende middelen voor [medeverdachte C] in de zomer tot aan hun vakantie in Turkije. Getuige heeft hem in ieder geval daarna niet meer gezien. De keren dat hij bij [medeverdachte C] kwam om te rijden was hij met zijn oudere broer. Die heet [verdachte]. Het zijn Hindoestanen.
Verklaringen medeverdachten
Medeverdachte [medeverdachte C] heeft het volgende verklaard86.
[medeverdachte C] had drie telefoons. Dat zijn de telefoons die in zijn huis zijn aangetroffen. Het nummer van de werktelefoon was [nummer 3]. Die telefoon lag thuis en [medeverdachte C] had hem doorgeschakeld naar een ander nummer. Hij belde er de klanten wel eens mee of de rijders. Het was een prepaid telefoon en [medeverdachte C] waardeerde het beltegoed op. Dat deed hij zo om de dag. Het doorschakelen naar dat nummer stopte op 4 november, omdat [medeverdachte C] van die jongen die was aangehouden, [medeverdachte D], hoorde dat zijn spullen voor onderzoek bij de politie bleven. Toen heeft [medeverdachte C] een andere telefoon gekocht. De handel ging heel slecht, de rijders waren allemaal bang om geript te worden.
[medeverdachte C] had een aantal vaste personen die voor hem reden. Soms kwamen ze bij elkaar en dan bespraken ze dat. [medeverdachte C] reed zelf ook wel als de jongens niet durfden na een beroving.
Het wisselen om 10 en 22 uur regelden ze onder elkaar. Soms was er een rooster, maar soms ook niet. Vaak zaten ze bij elkaar en maakten een rooster, maar dan werd er helemaal niet volgens het rooster gereden. Een rijder kreeg voor € 300 mee. Dat was verdeeld in bolletjes van 20 en 10. Als het bijna op was, werd [medeverdachte C] gebeld en zorgde hij ervoor dat ze weer nieuwe kregen. Op de vraag: “Verdiende een rijder ongeveer € 80 voor een dagdienst, € 120 voor een nachtdienst en een bonus als hij voor € 1000 omzette?” antwoordde [medeverdachte C], dat dat verschilde. Als je eigen vervoer had kreeg je meer en [naam] die met de tram ging, kreeg maar € 50. [medeverdachte C] dacht dat hij 12-13 maanden bezig was met dit dealen. Het vervoer deden de rijders per auto of brommer, meestal hadden ze zelf vervoer en als het echt niet ging, leende [medeverdachte C] zijn brommer uit.
[medeverdachte C] lichtte toe, dat witte bolletjes € 20 kostten en blauwe € 10. Op een gegeven moment was het blauwe plastic op en is hij overgestapt op zwart plastic. Voor € 10 kreeg je 0,2 gram cocaïne en voor € 20 tussen de 0,35 en 0,4 gram.
Tijdens een verhoor op 21 januari 2010 heeft [medeverdachte C] het volgende verklaard87.
Het telefoonnummer [nummer 1] heeft [medeverdachte C] twaalf maanden in gebruik gehad, dus ongeveer vanaf juli 2008.
[medeverdachte C] heeft verder verklaard88, dat [medeverdachte A] een paar maanden voor hem heeft gereden en verdachte korter dan [medeverdachte A], hij denkt 2,5 maand.
Medeverdachte [medeverdachte A] heeft tijdens het verhoor van 27 november 200989 het volgende verklaard.
Hij kon sinds hij (in januari/februari) terug was uit Engeland geen werk vinden. Zijn broers [medeverdachte E] en [verdachte] werkten al voor [medeverdachte C]. Ze verkochten verdovende middelen voor hem. Op een bepaald moment werd [medeverdachte A] door [medeverdachte C] gebeld, die bood hem werk aan. Dat was het rijden van verdovende middelen. Hij verdiende daarmee € 100 per dienst. Je kon [medeverdachte C] 24 uur per dag bellen90. Als je dienst had, werkte je van 10 tot 10. Hij werkte een of maximaal twee keer in de week voor [medeverdachte C]. Je wist je rooster omdat je dan bij hem moest komen. Er kwamen ook anderen: [medeverdachte D], [naam]. [medeverdachte A] zegt ook die “[naam]” er een keertje te hebben gezien. [medeverdachte A] en verdachte werkten meestal gewoon samen. Ze gingen altijd met de auto.
[medeverdachte A] zei dat hij voor [medeverdachte C] is gaan werken omdat hij [medeverdachte E] en [verdachte] er uit wilde hebben. [medeverdachte A] verkocht coke, hij weet niet of er iets anders in de bolletjes zat. Het was verpakt in blauw en wit. Tientjes waren blauw en die witte waren twintigjes. Je kreeg van [medeverdachte C] een bepaalde voorraad mee en als het op was moest je bij hem nieuwe halen.91
[medeverdachte A] heeft op 9 september 2010 het navolgende verklaard.92 Hij reed een keer in de week voor [medeverdachte C]. Hij dacht dat verdachte iets langer voor [medeverdachte C] heeft gewerkt dan [medeverdachte E], hij schat verdachte een maand of drie en [medeverdachte E] een maand of twee.93
Tijdens zijn tweede verhoor94 heeft medeverdachte [medeverdachte D] verklaard, dat hij [medeverdachte A] en [verdachte] kent; dat waren ook rijders van [medeverdachte C] maar die zijn begin juni of juli gestopt. [medeverdachte A], [verdachte] en [medeverdachte E] kwamen bij [medeverdachte D] thuis toen [medeverdachte C] op vakantie was. [verdachte] stopte tijdens de vakantie van [medeverdachte C]. Ze hebben toen nog misschien drie keer gereden, daarna zijn ze gestopt. Als [medeverdachte C] in augustus terugkwam, is het in augustus geweest dat ze gestopt zijn. [medeverdachte A] en [medeverdachte E] zijn nadat [medeverdachte C] terugkwam van vakantie gestopt.
Verdachte zelf heeft tijdens een verhoor op 21 november 2009 het volgende verklaard95.
Verdachte wil verklaren dat hij voor [medeverdachte C] heeft gewerkt. Hij heeft voor hem verdovende middelen verkocht. Hij kreeg van [medeverdachte C] een bromfiets om de drugs rond te brengen. Van [medeverdachte C] of van andere rijders kreeg hij een aantal balletjes, verpakt in blauw of wit plastic. Zijn broer [medeverdachte A] heeft ook verdovende middelen voor [medeverdachte C] rondgebracht. Verdachte werkte zo’n 12 uur voor [medeverdachte C]. Dat was van 10 uur ’s ochtends tot 10 uur ’s avonds en dan kreeg verdachte € 80, of van 10 uur ’s avonds tot 10 uur ’s ochtends en dan kreeg hij € 120. Wanneer hij voor € 1000 omzette, kreeg hij een bonus van € 20. Witte bolletjes kostten € 20 en blauwe € 10. In de periode dat verdachte voor [medeverdachte C] werkte, dat was een á anderhalve maand, is hij twee keer beroofd.
Verdachte verklaarde, dat ze bij [medeverdachte C] thuis wel eens een keer vergadering gehad hebben. Daarbij werd besproken wie welke diensten ging draaien.
Verdachte kent drie andere rijders en natuurlijk [medeverdachte E] en [medeverdachte A].
Verdachte verklaarde dat hij de spullen meekreeg en een telefoon waarop ze gebeld werden. In de tijd na de berovingen wilde [medeverdachte C] een ander telefoonnummer invoeren. Ze kregen toen twee telefoons mee, een met het oude en een met het nieuwe nummer. Ze moesten het nieuwe nummer aan de goede klanten doorgeven, zodat de klanten die de berovingen deden niet meer konden bellen.
Tijdens een verhoor door de rechter-commissaris96 heeft verdachte verklaard, dat hij in de periode mei/juni cocaïne heeft gedeald.
Proces-verbaal van verhoor van 10 december 200997
Verdachte heeft verklaard: “Nou, heel eerlijk: ik dealde drugs”98. Hij heeft verklaard over de keren dat hij beroofd is. Verdachte heeft gezegd dat hij ongeveer anderhalve maand voor [medeverdachte C] heeft gewerkt.99
Verdachte heeft verteld dat het zo werkte: al die klantjes die bellen naar [medeverdachte C]s nummer en er wordt doorgeschakeld naar twee mobieltjes, die de rijders krijgen. Er was eerst één telefoon volgens verdachte, maar toen ging het zo slecht met die berovingen, toen zijn er twee mobiele telefoons gekomen en die gaven ze aan mensen die te vertrouwen zijn. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte C] daarover heeft gezegd: de mensen op straat, niet doen. Maar verdachte vond sommige mensen op straat wel te vertrouwen, dus die deed hij dan wel, zo heeft hij verklaard.100
Verdachte heeft verklaard dat zij diensten draaiden van 10 uur ’s avonds tot 10 uur ’s ochtends. Verdachte heeft verklaard dat de witte twintig euro waren en de blauwe tien euro. Hij kreeg meestal van duizend aan bolletjes. Als je 1000 had kreeg je een kreeg je een bonus van 20 euro er bij.
Verdachte heeft verklaard dat hij het in het weekend altijd druk had. Soms had hij tien, soms vijftien klantjes in een uur.101
De conclusies van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij voor [medeverdachte C] drugs heeft verkocht. Deze verklaring wordt door de medeverdachten [medeverdachte C], [medeverdachte A], [medeverdachte D] en [medeverdachte E] bevestigd en getuige [getuige 11] heeft de foto van verdachte herkend als die van een van de rijders.
Over de periode waarin verdachte zich met de handel in drugs heeft beziggehouden, is ook door hemzelf verschillend verklaard. Verdachte zelf heeft ter zitting verklaard dat het een maandje heeft geduurd en dat hij is gestopt in de vakantie van [medeverdachte C]. Dit laatste stemt overeen met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte D] en van getuige [getuige 12]. Blijkens de stempels in zijn paspoort was [medeverdachte C] van 25 juli tot 8 augustus 2009 in Turkije. De rechtbank gaat daarom uit van een einddatum van 31 juli 2009.
In zijn verklaring tegenover de politie had verdachte het over een periode van anderhalve maand, maar bij de rechter-commissaris heeft hij gezegd dat hij in mei-juni heeft gedeald. Uit wat bij feit 1 en hiervoor is overwogen blijkt, dat verdachte ook op 18 juli 2009 en daarna nog dealde. [medeverdachte C] hield het op totaal twee en een halve maand, terwijl [medeverdachte A] dacht dat het een maandje of drie kan zijn geweest. De raadsman heeft erop gewezen dat [medeverdachte A] dit uit het dossier heeft begrepen.
De rechtbank gaat daarom uit van een periode van twee maanden, dus beginnend op 1 juni 2009, in navolging van de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris, de verklaring van [medeverdachte A] en die van [medeverdachte C].
Dat houdt in dat de rechtbank bewezen acht, dat verdachte cocaïne heeft gedeald vanaf 1 juni 2009 tot en met 31 juli 2009.
Criminele organisatie
Onder 2 is aan verdachte het misdrijf van artikel 11a Opiumwet ten laste gelegd, namelijk dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet. Dit artikel is een lex specialis van de generalis uit artikel 140 Wetboek van Strafrecht, hetgeen betekent dat de jurisprudentie die op dat artikel betrekking heeft, van overeenkomstige toepassing is.
Volgens bestendige jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht worden verstaan ”een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is”102.
Naar het oordeel van de rechtbank is er tussen [medeverdachte C] en verdachte, alsmede de overige personen die voor [medeverdachte C] reden en cocaïne rondbrachten, sprake van een dergelijk samenwerkingsverband: [medeverdachte C] kocht de cocaïne in en voorzag zijn rijders vervolgens van bolletjes cocaïne van diverse hoeveelheden, hij benaderde mensen om voor hem drugs te rijden, hij had een telefoon- en roostersysteem uitgedacht zodat afnemers 24 uur per dag konden bellen voor drugs, hij regelde de betaling en werktijden van de rijders en zorgde zo nodig voor hun vervoer, de rijders losten elkaar af waarbij de drugs en de telefoon werden doorgegeven.
Verdachte had in deze organisatie dan wel geen leidende rol, maar hij had daarin wel een rol. Hij was immers een van degenen die drugs rondbrachten en hij gaf na berovingen aan klanten het nieuwe telefoonnummer door zodat het telefoonsysteem kon blijven draaien.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende dezelfde periode van 1 juni 2009 tot en met 31 juli 2009 heeft deelgenomen aan een organisatie welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen verkopen van cocaïne.
3.3.3. Ten aanzien van feit 4: wapenbezit
Verdachte heeft zoals bij feit 1 al aan de orde is geweest, bekend, dat hij [slachtoffer] op 18 juli 2009 heeft doodgeschoten. Dat deed hij met een revolver103. Hij heeft ook verklaard, dat hij het wapen al in zijn hand had toen getuige [getuige 2] in de auto stapte om drugs te kopen. In die nacht heeft verdachte dus de beschikking gehad over een vuurwapen. Aangezien hij met het wapen twee kogels heeft afgevuurd, had hij tevens munitie tot zijn beschikking.
Een revolver is, zoals blijkt uit artikel 2, eerste lid van de Wet wapens en munitie, een wapen van categorie III. Patronen kaliber 7.62 mm [merk] zijn centraalvuurpatronen104, derhalve munitie van categorie III.
Verdachte heeft verder in een reeds aangehaalde passage van het verhoor van 10 december 2009 verklaard dat hij in situaties die hij niet vertrouwde het wapen tegen de bijrijdersstoel drukte, maar dat er vervolgens niets gebeurde. Hieruit leidt de rechtbank af, dat hij over een langere periode dan alleen die nacht de beschikking heeft gehad over de revolver.
Ook heeft verdachte verklaard, dat hij mensen die niet (het hele bedrag) betaalden met het wapen bedreigde105.
De rechtbank leidt hieruit af, dat verdachte het wapen gedurende een langere periode tot zijn beschikking heeft gehad, en wel in vereniging met [medeverdachte A], wiens eigendom het was, zoals hiervoor bij feit 1 reeds uitvoerig is betoogd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het wapen en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad in de periode van 19 juni 2009 tot en met 18 juli 2009.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht, met verbetering van type- en/of taalfouten, door welke verbeteringen verdachte niet in zijn belangen is geschaad, te diens aanzien wettig en overtuigend bewezen dat:
ten aanzien van feit 1:
hij op 18 juli 2009 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ten aanzien van feit 2:
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 31 juli 2009 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 3:
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 31 juli 2009 te 's-Gravenhage heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren van (telkens) hoeveelheden van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, te weten cocaïne;
ten aanzien van feit 4:
hij in de periode van 19 juni 2009 tot en met 18 juli 2009 te 's-Gravenhage en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een revolver, en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
4. De strafbaarheid van de feiten
Verdachte en [medeverdachte A] hebben beiden met betrekking tot feit 1 van het begin af aan verklaard, dat er sprake is geweest van noodweer. Nu [medeverdachte A] door het latere slachtoffer werd bedreigd met een mes, kon verdachte naar hun mening niet anders handelen dan door op het slachtoffer te schieten om [medeverdachte A] te beschermen.
De rechtbank merkt hierover het volgende op.
Allereerst is van belang, in hoeverre het gebeurde voor beide verdachten voorzienbaar en vermijdbaar was geweest. Gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer kunnen onder omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer.
Was de ripdeal te voorzien?
Verdachte en [medeverdachte A] handelden in verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid, dat deze op zichzelf al illegale handel veel criminaliteit met zich meebrengt. Daarvan waren beide verdachten zich bewust. Verdachte heeft verklaard, dat hij hiermee zelf is geconfronteerd: hij is meermalen geript. Hij heeft drie incidenten beschreven. [medeverdachte A] was ervan op de hoogte dat de rijders van [medeverdachte C] regelmatig geript werden. Hij noemde zijn halfbroer [medeverdachte E] als voorbeeld. Deze heeft tijdens een verhoor verklaard, dat hij vier of vijf keer is beroofd.106 Uit al deze verklaringen blijkt dat bij die rippartijen het door de ripper dreigen met een mes of een ander wapen niet werd geschuwd.
[medeverdachte A] heeft (zoals vermeld) tijdens het verhoor van 25 januari 2010 verklaard, dat hij vanwege die ripdeals een wapen meenam als hij voor [medeverdachte C] reed. Dat was een revolver. Hij had hem bij zich voor de veiligheid. Dat was ook zo op de bewuste avond. Als [medeverdachte A] reed, droeg degene met wie hij reed, namelijk verdachte, het wapen, omdat het anders zo ongemakkelijk zat.
De rechtbank stelt vast dat uit het vorenstaande blijkt, dat beide verdachten niet alleen konden voorzien maar zelfs daadwerkelijk voorzagen dat zij bij het dealen met een ripdeal geconfronteerd zouden kunnen worden.
Was de ripdeal te vermijden?
Verdachten hadden het risico van een ripdeal eenvoudig kunnen vermijden door van verder dealen af te zien. Zij hebben er in plaats daarvan echter voor gekozen gezamenlijk en bewapend verder te gaan met dealen.
Uit jurisprudentie blijkt, dat het feit dat iemand zich al van een wapen heeft voorzien ('geanticipeerd noodweer'), al is dat wapen, zoals in casu, illegaal, niet in de weg hoeft te staan aan een beroep op noodweer.
Beide verdachten hebben verklaard, dat het potentiële rippers zou hebben afgeschrikt wanneer die twee mannen in de auto hadden zien zitten in plaats van één. [medeverdachte A] heeft verklaard107: “Dan schrikken mensen ook meestal, dan zien ze twee mensen en dan denken ze: O, probeer maar niets.”
Verdachte heeft in het derde verhoor gezegd108: “Waarom zou ik achterin zitten? Als ik voorin zat, dan zag die man toch ook... Ze zijn met zijn tweeën, ik kan niks doen109.
[medeverdachte A] heeft verklaard dat verdachte op de achterbank lag omdat hij moe was of pijn in zijn rug had. Het was hem dus in elk geval duidelijk, dat verdachte van buitenaf niet zichtbaar was. Verdachte zelf heeft tijdens het zesde verhoor110 gezegd, dat hij achterin zat om ervoor te zorgen dat hij als er iets zou gebeuren altijd paraat stond. Het was zijn broer. Dus hij had het wapen bij zich.
Hij heeft ook verklaard (en voorgedaan) hoe hij achterin zat: hij zat helemaal schuin naar rechts, achter de passagiersstoel. De ramen waren donker, geblindeerd. Niemand kon hem zo zien. Verdachte heeft verder verklaard dat hij achterin zat omdat degenen die instapten hem ook niet mochten zien: “Ja, dat was juist die ding juist, ze mochten mij gewoon niet zien, vooral dat ze toch wel zouden pakken”111.
[medeverdachte A] heeft bovendien verklaard, dat hij de situatie niet vertrouwde toen hij aan kwam rijden en in plaats van een, twee mannen zag staan waarvan een met een capuchon op. Het voelde niet goed, zei hij. Hij is in eerste instantie doorgereden. Toen daarover werd gebeld, besloot hij echter toch de deal af te handelen.
Oordeel rechtbank over het beroep op noodweer.
De rechtbank stelt vast, dat verdachten bang waren geript te worden, maar in plaats van dit gevaar uit de weg te gaan door te stoppen met dealen ervoor hebben gekozen het gevaar op te blijven zoeken door voort te gaan met dealen, maar dan gezamenlijk en bewapend.
Een ripdeal had, ook volgens beide verdachten, eenvoudig voorkomen kunnen worden, wanneer ook verdachte zichtbaar was geweest voor potentiële rippers. Verdachte lag echter met medeweten van [medeverdachte A] met het wapen in zijn hand uit het zicht, waar geen enkele preventieve werking van uitging.
Ook het tonen van het wapen had preventief kunnen werken, maar ook hier hebben verdachten niet voor gekozen.
Vervolgens deed zich op 18 juli 2009 een situatie voor, die er riskant uitzag. Ter zitting is ter sprake geweest dat [medeverdachte C] deals op straat ongewenst vond vanwege de veiligheidsrisico’s en dat verdachten dat wisten, maar dat [medeverdachte A] daarin zijn eigen afweging maakte. Hij vond het echter zo verdacht dat de man die eerder probleemloos cocaïne van hem had gekocht zich na het tweede telefoontje liet vergezellen door een ander, die een capuchon op had, dat hij in eerste instantie is doorgereden. Toen daarover werd gebeld, is besloten daaraan voorbij te gaan en terug te keren. Ook hier hebben verdachten het gevaar niet gemeden, maar bewust opgezocht.
Door simpele voorzorgsmaatregelen hadden beide verdachten vervolgens alsnog het risico van een ripdeal, waar [medeverdachte A] kennelijk bang voor was, tot nul kunnen reduceren. Verdachte had immers rechtop kunnen gaan zitten of zelfs voorin. Voor dit laatste was tijd geweest, omdat ze immers na het telefoontje nog terug moesten rijden. Dan hadden de beide klanten dan wel het latere slachtoffer geweten, dat [medeverdachte A] niet alleen in de auto zat en derhalve geen eenvoudig te rippen dealer was. Ook had het wapen kunnen worden getoond. Daarvoor hebben verdachten echter allemaal niet gekozen; verdachte is, zoals hij dat steeds deed, onzichtbaar met de revolver achterin blijven zitten.
Verdachten hebben er dus noch in het algemeen, noch in deze specifieke, als gevaarlijk beoordeelde situatie voor gekozen maatregelen te treffen om een ripdeal te vermijden, integendeel, zij hebben zich bewust in die situatie begeven.
Daarom komt verdachten, ondanks het feit dat [slachtoffer] in de gang van zaken een eigen aandeel heeft gehad, geen beroep op noodweer toe.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn persoonlijkheid door een psychiater en een psycholoog. H.E.M. van Beek, psychiater, en W.J.L. Lander, psycholoog, hebben dan ook niet vast kunnen stellen of verdachte leed aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dan wel een psychische stoornis, zoals zij in hun rapporten van 4 respectievelijk 9 maart 2010 hebben uiteengezet. Beiden hebben geadviseerd verdachte ter observatie op te doen nemen in het Pieter Baan Centrum. Aangezien verdachte heeft aangekondigd ook daaraan niet te zullen meewerken, heeft dit niet plaatsgehad.
Wel is er over de geestestoestand van verdachte informatie beschikbaar naar aanleiding van een eerdere veroordeling van 27 januari 2005 en de daarop volgende plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen, in casu Den Hey-Acker.
Over de voorgeschiedenis van verdachte blijkt daaruit het volgende.
Verdachte heeft een moeilijke jeugd gehad. Zijn ouders gingen al snel uit elkaar en zijn moeder heeft hem en zijn broer [medeverdachte A] in feite verstoten. Op tienjarige leeftijd werd verdachte aangemeld bij de RIAGG wegens ernstige gedragsproblemen. In 1998 (toen hij 12 was) werd hij onder toezicht gesteld. In 2000 volgde een verlengingsadvies wegens het gevaar van afglijden naar het criminele circuit. Hij spijbelde veel, verkocht softdrugs en kwam veel in aanraking met de politie. Zijn vader wilde hem niet langer in huis hebben. Uit de crisisopvang liep verdachte weg en op school werd hij geschorst. Op 15 november 2000 werd voor het eerst een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) opgelegd. Er was toen al sprake van beginnende scheefgroei van zijn persoonlijkheid, met antisociale en narcistische trekken. Toen in 2004 duidelijk werd dat (opnieuw) verlenging van de PIJ-maatregel zou worden geadviseerd, liep verdachte weg en maakte zich met zijn broer en medeverdachte schuldig aan een poging doodslag in vereniging, meermalen gepleegd, door twee jongens in de hals te steken respectievelijk op het hoofd te stompen en met een mes in het hoofd te steken.
Op 27 januari 2005 is verdachte naar aanleiding van die feiten voor de tweede keer een PIJ-maatregel opgelegd, terwijl de eerste nog liep.
Uit het vonnis, dat door de officier van justitie is overgelegd, blijkt, dat verdachte en zijn broer de jongens ernstig letsel hebben toegebracht en dat het niet aan verdachte te danken was dat beiden het overleefd hebben.
De rechtbank haalde in dit vonnis een rapportage aan van een psychologisch-pedagogisch pro justitia onderzoek112, waarvan het verslag van de psycholoog door de officier van justitie eveneens is overgelegd en waaruit bleek dat er bij verdachte toen sprake was van een ernstige gedragsstoornis en een daaraan ten grondslag liggende gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Die gebrekkige ontwikkeling komt mede voort uit een lacunaire gewetensontwikkeling, gebrekkige ego-functies (geringe frustratietolerantie) en een zichtbare ontwikkeling van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte hield vrijwel geen rekening met de grenzen en gevoelens van een ander en de gevolgen van zijn gedrag. Het sterk ontremde, grenzeloos agressieve karakter van zijn handelingen bij het toen ten laste gelegde delict speelde een zorgwekkende rol. De impulscontrole schoot al lange tijd te kort en schuld- en schaamtegevoelens kwamen bij verdachte volgens de onderzoeker niet naar boven. Met de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens werd er een direct causaal verband gevonden tussen enerzijds de gebrekkige ontwikkeling en anderzijds het ten laste gelegde delict. Daardoor was te spreken van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De kans op herhaling van een soortgelijk delict werd naar het oordeel van de rapporteur vergroot door de gedragsstoornis en de tendens naar een diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis en de daaraan ten grondslag liggende gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
De voornoemde rapportage is gebaseerd op onderzoek dat eind 2004 is verricht. Verdachte was toen 18 jaar oud. De persoonlijkheid van een achttienjarige is nog in ontwikkeling, reden waarom de rechtbank de conclusies uit de rapportage niet zonder meer van toepassing kan achten op de situatie van 2009.
Uit een beschikking van deze rechtbank van 24 augustus 2007, waarbij de PIJ-maatregel werd verlengd, blijkt, dat toen al geconstateerd was dat intrapsychische behandeling van de agressie die verdachte onderdrukt niet haalbaar bleek.
Over de periode tot eind 2008 zijn door de officier van justitie rapportages overgelegd, waaronder een verslag van 1 juli 2008, opgemaakt door drs. J. de Veth, Gz-psycholoog bij Den Hey-Acker.
Deze deskundige heeft allereerst de conclusies van de Fora-psychiater en -psycholoog aangehaald, die (logischerwijs) overeenkomen met de hiervoor al vermelde conclusies van deze psycholoog. Naar het oordeel van mevrouw De Veth is de kernproblematiek dat er bij verdachte sprake is van forse agressie vanwege onderliggende narcistische tendensen. Daardoor is verdachte snel gekrenkt. Intern loopt de spanning op en op het moment dat verdachte in een situatie komt waarin hij zijn agressie niet meer kan onderdrukken, raakt hij de controle erover volledig kwijt. Verdachte moest frustraties tijdig ervaren en uit leren spreken in plaats van ze intern op te laten lopen. Het lukte niet om hem op dit punt te behandelen en dat werd daarom als doel losgelaten. Toen is besloten de scheefgegroeide persoonlijkheid van verdachte te stutten middels resocialisatie door een baan, goede woonruimte en zinvolle vrijetijdsbesteding.
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af, dat kennelijk volgens deze psycholoog de in 2005 geconstateerde ontwikkeling van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis in 2008 een voldongen feit was en dat verdachte wat betreft het omgaan met agressie onbehandelbaar werd geacht.
Verdachte zat in november 2008 bij het einde van de PIJ-maatregel in een begeleid wonen traject en zou in aanmerking komen voor een huurwoning. Het vinden van een baan mislukte eerst steeds. Uiteindelijk werd hij aangenomen bij supermarktketen Hoogvliet als orderpicker. Hij deed meermalen per week aan fitness in een sportschool en op zijn kamer. Op dat moment had hij zijn leven op orde.
Ter zitting kon verdachte niet goed uitleggen wat er vervolgens is misgegaan, behalve dat hij op het werk allerlei opdrachten kreeg en onverwacht langer moest doorwerken, waardoor hij daar niet wilde blijven.
Behalve deze baan raakte hij ook zijn woning kwijt. Zes maanden na het einde van het toezicht is verdachte drugs gaan dealen en acht maanden later schoot hij [slachtoffer] dood.
De rechtbank leidt uit de aangehaalde rapportages, het feit dat verdachte volstrekt niet in staat bleek zelfstandig zijn woning en baan vast te houden en het vervolgens snelle afglijden van verdachte naar het criminele circuit af, dat de diagnose dat sprake is van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis voor verdachte nog steeds opgeld doet. Evenals de rechtbank dat in 2005 deed, gaat zij ervan uit dat hij ook thans verminderd toerekeningsvatbaar geacht moet worden op grond van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
6. De straf/maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd, dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Indien de rechtbank geen terbeschikkingstelling oplegt, vordert de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman, die van mening was dat verdachte ten aanzien van feit 1 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, heeft gesteld dat verdachte zijn straf voor de andere ten laste gelegde feiten al ruimschoots heeft uitgezeten. Hij heeft de rechtbank verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht na te melden straf en maatregel in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag (in vereniging) op [slachtoffer]. Daarmee heeft hij het slachtoffer diens hoogste goed, zijn leven, ontnomen. Het slachtoffer was op dat moment 29 jaar oud en had nog een groot deel van zijn leven voor zich moeten hebben. Hij laat een vrouw en twee jonge kinderen achter, die zonder hem verder zullen moeten leven. Hoe moeilijk dat is en wat voor consequenties zijn gewelddadige dood heeft gehad en nog altijd heeft, heeft de partner van het slachtoffer, mevrouw [getuige 7], helder verwoord in de slachtofferverklaring die zij op 6 december 2010 heeft voorgelezen. Ook de vader en een van de zussen van het slachtoffer hebben in verklaringen toegelicht, hoe moeilijk zij het hebben met de dood van hun zoon en broer.
Verder heeft verdachte zich gedurende een periode van twee maanden schuldig gemaakt aan het als lid van een criminele organisatie handelen in cocaïne. Ook dit vindt de rechtbank heel ernstig. Dergelijke handel veroorzaakt op zijn beurt allerlei criminaliteit van verslaafde gebruikers, zoals verdachte maar al te goed weet. Cocaïne is bovendien zeer schadelijk voor de gezondheid. Verdachte heeft dit wel beseft, maar vond het belangrijker dat hij op deze illegale manier geld kon verdienen.
Verdachte heeft voorts een revolver en munitie voorhanden gehad. Ook dit is een ernstig feit, omdat het bezit van zo’n wapen maar al te gauw leidt tot het gebruik ervan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit, zoals hiervoor al is vermeld, blijkt dat hij zich in 2005 eveneens, zoals reeds vermeld ook samen met zijn broer, schuldig heeft gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf. In 2000 is hij veroordeeld voor een hele serie misdrijven. Tussen 2000 en 2008 is verdachte nauwelijks op vrije voeten geweest, omdat hij beide malen een PIJ-maatregel kreeg opgelegd.
De feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een lange gevangenisstraf. Daarbij dient echter het eigen aandeel van het slachtoffer in aanmerking genomen te worden en tot enige strafvermindering te leiden.
De officier van justitie heeft gevorderd, dat de rechtbank verdachte niet alleen een gevangenisstraf, maar ook de maatregel van terbeschikkingstelling oplegt.
Zoals vermeld heeft de verdachte in de onderhavige strafzaak geweigerd medewerking te verlenen aan een onderzoek door een psychiater en een psycholoog, dat had kunnen dienen als advies als bedoeld in artikel 37 lid 2, juncto 37a lid 3, van het Wetboek van strafrecht. Daarom heeft de rechtbank- ter beantwoording van de vraag of een last als bedoeld in artikel 37a lid 1 van het Wetboek van Strafrecht wenselijk of noodzakelijk is - acht geslagen op de hiervoor genoemde andere rapporten en adviezen waaruit blijkt van de persoonlijkheid van de verdachte, aan de totstandkoming waarvan verdachte destijds wel bereid is geweest medewerking te verlenen.
De rechtbank heeft reeds geconcludeerd, dat de in 2005 vastgestelde ontwikkeling van de persoonlijkheid van verdachte in de richting van een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis heeft doorgezet. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast, dat deze stoornis ook ten tijde van het begaan van de onderhavige feiten heeft bestaan. Met inachtneming van de haar ter beschikking staande informatie, die de periode bestrijkt van 2005 tot eind 2008, is de rechtbank - zoals hiervoor reeds overwogen - van oordeel dat verdachte ook thans verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eisen naar het oordeel van de rechtbank - naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - het opleggen van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte, met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Uit het strafblad van verdachte en uit de rapportages, alsmede uit de feiten waarvoor verdachte thans terecht staat, blijkt het gevaar van herhaling. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte zoals vermeld ten tijde van het plegen van de feiten lijdende was aan een zodanig ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens dat deze feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Aan de wettelijke voorwaarden is voldaan.
De thans ten laste gelegde feiten zijn zeer ernstig van aard en vormen een risico voor de samenleving. De rechtbank is van oordeel dat verdachte behandeld dient te worden en wel binnen een dwingend kader, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit vereist. Daarom acht de rechtbank terbeschikkingstelling met dwangverpleging de geëigende maatregel.
De verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte houdt in, dat hij het strafwaardige karakter van zijn handelen niet geheel heeft kunnen overzien. Dit dient tot uitdrukking te komen in een lagere gevangenisstraf dan aan een volledig toerekeningsvatbare persoon in een vergelijkbare situatie zou worden opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank komen bij de eis het eigen aandeel van het slachtoffer, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het belang dat aan de behandeling van verdachte wordt gehecht onvoldoende tot uitdrukking. De rechtbank legt daarom een lagere gevangenisstraf op dan is gevorderd.
De rechtbank zal, zoals duidelijk moge zijn, de voorlopige hechtenis van verdachte niet opheffen.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel
[partner slachtoffer/getuige 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.841,40. Eveneens heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 7.453,39.
7.1. De vordering van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [partner slachtoffer/getuige 7] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de posten betreffende de kosten voor de vliegtickets voor de begrafenis, de vliegtickets voor het plaatsen van de gedenksteen en het aanvragen van de overlijdensakte. Voor de overige posten heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de posten die betrekking hebben op de begrafenis en de vliegtickets voor het plaatsen van de gedenksteen. Voor de overige posten heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank ten aanzien van beide vorderingen aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen dan wel afwijzing van hun vorderingen bepleit, omdat de nabestaanden niet voegingsgerechtigd zijn voor wat betreft een deel van de schade en voorts omdat de onderbouwing voor een deel niet in de Nederlandse taal heeft plaatsgevonden of om andere redenen onduidelijk is.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [partner slachtoffer/getuige 7], voor zover deze betrekking heeft op de posten vliegtickets begrafenis, vliegtickets plaatsen gedenksteen en aanvraag overlijdensakte, van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd en uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal, voor zover deze vordering betrekking heeft op de overige posten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak en het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering van [partner slachtoffer/getuige 7] toewijzen tot een bedrag van € 2.398,50.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 juli 2009 is ontstaan.
Nu verdachte jegens de nabestaanden naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.398,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [partner slachtoffer/getuige 7].
De rechtbank zal bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door [medeverdachte A] aan de benadeelde partij [partner slachtoffer/getuige 7] dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan [medeverdachte A] opgelegde verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2], voor zover deze betrekking heeft op de posten gedenksteen, vliegtickets begrafenis en vliegtickets plaatsen gedenksteen, van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd en uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal, voor zover deze vordering betrekking heeft op de overige posten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak en het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering van [benadeelde partij 2] toewijzen tot een bedrag van € 3.067,84.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 juli 2009 is ontstaan.
Nu verdachte jegens de nabestaanden naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.067,84, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2].
De rechtbank zal bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door [medeverdachte A] aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan [medeverdachte A] opgelegde verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
Het bovenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie;
- 2, 10, 11a, van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen doodslag;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [partner slachtoffer/getuige 7] gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [partner slachtoffer/getuige 7], een bedrag van € 2.398,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door [medeverdachte A] aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan [medeverdachte A] opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.398,50 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [partner slachtoffer/getuige 7];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 33 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], een bedrag van € 3.067,84, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door [medeverdachte A] aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan [medeverdachte A] opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.067,84 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr.J. Eisses, voorzitter,
mrs.M.H. Rochat en M.T. Renckens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Kuipers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal met bijlagen, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s betreft dit pagina’s van het proces-verbaal met bijlagen in het onderzoek 15 TGO 09-120 zaaksdossier “apollo” respectievelijk zaaksdossier “maan” van politie Haaglanden
2 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], 0/OPV/G/01
3 Concept van verhoor getuige [getuige 1], 0/OPV/G/10
4 Proces-verbaal van bevindingen, 18-7-09, 0/OPV/AH/05
5 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, 26-11-09, 0/OPV/AH/15
6 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek van 14 januari 2010, FD/44
7 0/OPV/GD/1-3
8 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, 26-11-09, 0/opv/AH/18-19
9 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 20-7-09, 0/opv/G/83-89
10 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 20-8-09, 0/opv/G/145
11 Proces-verbaal van getuige [getuige 3] van 20-7-09, 0/opv/G/61
12 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 20-8-09, 0/opv/G/149
13 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 20-7-09, 0/opv/G/ 76
14 Proces-verbaal van bevindingen van 16-9-09, ZD/maan/AH/2
15 ZD/maan/AH/6
16 ZD/maan/AH/10
17 ZD/maan/AH/11
18 Proces-verbaal van bevindingen telecommunicatie, ZD/maan01/AH/118-119
19 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte C], 19-11-09, ZD/maan/V/23-27
20 Proces-verbaal van bevindingen van 25-8-09, 0/opv/AH/623
21 Kentekengegevens, 0/opv/AH/632
22 0/OPV/AH/18-19
23 2/OPV/AH/1024
24 Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte E] van 21-9-10, 0 /OPV/G/224
25 V/RVV/51
26 V/RVV/80-129
27 V/RVV/92
28 V/RVV/98
29 V/RVV/99
30 V/RVV/100
31 V/RVV/102
32 V/RVV/106
33 V/RVV/106
34 V/RVV/106
35 V/RVV/106
36 V/RVV/113
37 V/RVV/118 en 119
38 V/RVV/120
39 V/RVV/141-146
40 V/RVV/155-159
41 2/OPV/G/216-218
42 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte A], V/MLO/59-61; 67-77 en 78-123
43 V/MLO/59 t/m 61
44 V/MLO/67 t/m 77
45 V/MLO/73
46 V/MLO/78-123
47 V/MLO/110
48 V/MLO/153
49 V/MLO/129-131 (samengevat) en 132-152 (letterlijk)
50 V/MLO/142
51 V/MLO/143
52 V/MLO/145/146
53 V/MLO/147
54 V/MLO/148
55 V/MLO/150
56 V/MLO/151
57 V/MLO/157-162
58 V/MLO/160
59 Proces-verbaal van terechtzitting van 6 december 2010
60 Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte A]; 2/OPV/G/221-226
61 Deskundigenrapport van 24/8/10, opgemaakt door B.F.L. Oude Grotebevelsborg
62 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte C] van 19-11-09, ZD/maan/V/23-27
63 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 8-1-10, 0/OPV/G/114-116 = ZD/maan01/GT/47
64 Proces-verbaal van aangifte [aangever] van 9 juni 2009, 0/OPV/AG/2
65 Proces-verbaal van getuige [getuige 3] van 20-7-09, 0/opv/G/61
66 Proces-verbaal van verhoor [getuige 7] van 18-7-09, 0/opv/G/39
67 Verklaring van verdachte en verdachte [medeverdachte A] ter zitting van 6 december 2010
68 Proces-verbaal van terechtzitting van 6 december 2010
69 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], 20-7-09, ZD/maan/GT/1-7
70 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/2
71Geschrift, zijnde een brief van T-Mobile, ZD/maan01/AH/124
72 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/2
73 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/6
74 Proces-verbaal van bevindingen identificatie, ZD/maan/AH/10
75 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/2-3
76 Proces-verbaal van bevindingen identificatie, ZD/maan/AH/11
77 Idem, ZD/maan/AH/11
78 ZD/maan/AH/64-66
79 ZD/maan/AH/70
80 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] van 27-7-09, ZD/maan/GT/22-25
81 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] van 31-8-09, ZD/maan/GT/27-29
82 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10], 19-1-10, ZD/maan01/GT/51-53
83 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 11] van 27-4-10, Zd/maan04/GT/76-77
84 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan03/AH/157
85 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] van 18-11-09, 0/OPV/G/202-205 = ZD/maan/GT/41-45
86 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte C] 24-11-09, ZD/maan/V/29-33
87 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte C], 21-1-10, ZD/maan01/V/102
88 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte C] van 16-9-10, 1/V/Rijk/57
89 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte A] van 27-11-09, ZD/maan/V/35-37
90 V/MLO/102
91 V/MLO/107
92 V/MLO/157-162
93 V/MLO/158
94 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte D] van 17-12-09, ZD/maan/V/14-16
95 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 21-11-09, ZD/maan/V/ 38-41
96 Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris op 24-11-09
97 V/RVV/80-129
98 V/RVV/82
99 V/RVV/84
100 V/RVV/88
101 V/RVV/114
102 Arrest Hoge Raad d.d. 2 februari 2010, LJN BK5172
103 V/RVV/61
104 Deskundigenrapport NFI d.d. 11 februari 2010 nummer 2009.07.17.083, blz. 4
105 V/RVV/106
106 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte E], 20-4-10,ZD/maan03/V/138
107 V/MLO/108
108 V/RVV/48-64
109 V/RVV/51
110 V/RVV/80-129
111 V/RVV/104
112 Rapport van drs. A. Lauwrijssen van 4 januari 2005