ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8548

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-754219-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag in vereniging en deelname aan criminele organisatie met betrekking tot cocaïnehandel

In deze zaak heeft de rechtbank zich gebogen over de beschuldigingen van doodslag in vereniging en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, samen met zijn medeverdachte, werd beschuldigd van het opzettelijk doden van [slachtoffer] op 18 juli 2009 in 's-Gravenhage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte betrokken waren bij een ripdeal waarbij [slachtoffer] met een mes dreigde. De medeverdachte heeft geschoten, wat resulteerde in de dood van [slachtoffer]. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de verdachte zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft verklaard dat hij en zijn medeverdachte zich in een gevaarlijke situatie bevonden en dat de schietpartij een reactie was op de bedreiging met een mes. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich bewust in een risicovolle situatie hebben begeven door gewapend te blijven dealen in verdovende middelen, ondanks eerdere ervaringen met ripdeals. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag in vereniging en deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij rekening is gehouden met zijn licht verminderde toerekeningsvatbaarheid door een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/754219-09
Datum uitspraak: 23 december 2010
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte A],
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting “De Schie” te Rotterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 februari 2010, 21 april 2010, 29 juni 2010, 14 september 2010, 20 september 2010, 2 december 2010, 6 december 2010, 7 december 2010, 8 december 2010, 14 december 2010 en 15 december 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mr. M.S. Warnaar en mr. C.A.M. Eijgenraam van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. S.F. Degen, advocaat te ’s-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan
niet na kalm beraad en rustig overleg, op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte B] op of omstreeks 18 juli 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk en al
dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers
heeft [medeverdachte B] met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg, op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is
overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 18 juli 2009, althans in en/of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met 18 juli 2009 te ’s-Gravenhage, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door opzettelijk het (vuur)wapen ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte B] en/of door die [medeverdachte B] op de achterbank van zijn auto met dat (vuur)wapen te laten plaatsnemen en/of (vervolgens) samen met die [medeverdachte B] in die auto te gaan rijden en/of (daarbij) kopers van cocaïne (waaronder [slachtoffer]) in die auto te laten plaatsnemen;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 augustus 2009 te
's-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad, (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 31 augustus 2009 te
's-Gravenhage en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk het meermalen verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of
vervoeren en/of aanwezig hebben van (telkens) hoeveelheden van een materiaal
bevattende een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst 1, te weten cocaine;
art 11a lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2008 tot en met 18 juli 2009 te
's-Gravenhage en/of elders in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging
met een ander, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten
een revolver (geschikt voor het afschieten van kogels met het kaliber 7.62 mm
[merk]) en/of bijbehorende munitie, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
5.
hij op of omstreeks 1 januari 2007 tot en met 18 juli 2009 te [woonplaats] (in
zijn, verdachtes, woning aan de [adres]) en/of elders in
Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver
(gelijkend op een revolver met een achthoekige loop en een goudkleurige
trekkerboog), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
6.
hij op of omstreeks 17 november 2009 te [woonplaats] munitie van categorie II
en/of III, te weten (een) patro(o)n(en) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2. De geldigheid van de dagvaarding
2.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de tenlastelegging voor wat betreft de feiten 4 en 5 nietig is. Naar haar mening valt uit de tenlastelegging niet op te maken om welke wapens het gaat, waardoor verdachte geen flauw idee heeft waartegen hij zich moet verdedigen.
2.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de tenlastelegging voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. De dagvaarding moet gelezen worden in combinatie met het dossier, de feiten zijn voldoende duidelijk omschreven en bij verdachte kan geen misverstand zijn gerezen over de vraag op welke wapens de tenlastelegging ziet.
2.3. Het oordeel van de rechtbank
Onder feit 1 is verdachte primair moord ten laste gelegd. Het slachtoffer is om het leven gekomen door twee kogels van het merk [merk], kaliber 7.62 mm. Bij de doorzoeking van de woning van verdachte zijn foto's gevonden waarop hij te zien is met een wapen. Hierover zijn hem door de politie vele vragen gesteld. Verdachte heeft verklaard, dat het slachtoffer is doodgeschoten met het wapen, waarmee hij op de foto's staat. Later is hij geconfronteerd met het feit, dat dit volgens een deskundige niet mogelijk was. Alleen al hierom moet het verdachte helder zijn dat hem het voorhanden hebben van twee verschillende wapens ten laste gelegd zou kunnen worden en welke wapens dat betrof. De wapens zijn geen van beide gevonden, reden waarom de tenlastelegging niet specifieker kon zijn. Daarmee is zij echter niet onduidelijk. Ter zitting is de rechtbank voorts niet gebleken, dat verdachte niet heeft begrepen welke verwijten hem werden gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de tenlastelegging aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en de jurisprudentie daaraan stellen. Het beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding wordt derhalve verworpen.
3. Het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich primair in vereniging schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer], subsidiair aan medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer], aan handel in drugs, deelname aan een criminele organisatie en aan het bezit van verboden wapens en munitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het onderdeel voorbedachte raad en van het onder feit 5 ten laste gelegde wapenbezit, verdachte zal veroordelen voor doodslag op [slachtoffer] en de feiten voor het overige wettig en overtuigend bewezen zal verklaren.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van feit 1 primair dient te worden vrijgesproken, subsidiair dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging; dat verdachte ten aanzien van de feiten 4 en 5 dient te worden vrijgesproken; dat feit 6 wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat de feiten 2 en 3 eveneens wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, zij het voor een (aanzienlijk) kortere dan de ten laste gelegde periode.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1
3.3.1. Vrijspraak feit 5
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat noch op grond van de foto’s, noch op grond van het dossier kan worden vastgesteld of het ten aanzien van het voorwerp als omschreven onder feit 5 gaat om een echte percussierevolver of om een replica. Daarmee kan evenmin worden vastgesteld of het voorhanden hebben van dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp een strafbaar feit is of valt onder daarvoor geldende vrijstellingen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 5 ten laste gelegde.
3.3.2. Ten aanzien van feit 1
Ten aanzien van de verdenking dat verdachte [slachtoffer] in vereniging opzettelijk, al of niet met voorbedachten rade, om het leven heeft gebracht, overweegt de rechtbank het volgende.
Getuige [getuige 1] heeft het volgende verklaard2.
Op zaterdag 18 juli 2009 omstreeks 05.00 uur hoorde getuige een felle klap. Toen hij naar het raam van zijn aan de Aaltje Noordewierstraat te Den Haag gelegen woning toeliep, zag hij een auto dwars geparkeerd staan met de voorwielen op de stoep. De bestuurder stapte uit en liep achter de auto om. Hij maakte het rechter zijportier open en pakte een persoon vast, die niet meegaf. Die persoon gaf geen teken van leven meer. Hij werd als een soort dood gewicht uit de auto getrokken. Het slachtoffer had de capuchon van zijn sweater over zijn hoofd heen3. De bijrijder is even uitgestapt om de bestuurder te helpen.
De getuige heeft daarop het alarmnummer 112 gebeld.
Twee verbalisanten hebben het volgende verklaard4.
De verbalisanten zagen op 18 juli 2009 omstreeks 4.56 uur ter hoogte van Aaltje Noordewierstraat nummer 5 een manspersoon levenloos half op straat en half op het trottoir liggen. De man lag haaks tussen de geparkeerde auto’s. Hij lag op zijn buik. Zijn gelaat leunde op de trottoirband waarbij zijn onderlichaam op de parkeerhaven lag. Rechts naast zijn hoofd zag een van de verbalisanten een kleine, goudkleurige huls liggen. Tevens zag hij een groot zilverkleurig mes op de grond liggen. Dit lag ongeveer 1 meter links van het slachtoffer ter hoogte van zijn rechterknie in de parkeerhaven.
In een proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek5 is vermeld, dat het mes opengeklapt was. Het had een totale lengte van 20 cm. Het lemmet was 8 centimeter lang.
Het slachtoffer is geïdentificeerd als [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats]6.
Uit een sectieverslag7 opgemaakt door A. Maes, patholoog, blijkt het volgende.
[slachtoffer], 29 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van twee schotverwondingen.
Links op de rug, op 134 cm en 159 cm van de voetzolen, zaten twee vermoedelijke inschotverwondingen. Midden voor op de borst, op 133 cm vanaf de voetzolen, zat een vermoedelijke uitschotverwonding. Er was een schotkanaal dwars door de linkerzijde van de borst te herleiden. Long en hart waren geperforeerd. Ook was er een schotkanaal te herleiden van links naar rechts in de nekspieren. Er was een geelmetalen kogel hoog in de halsspieren rechts. Daardoor waren geen vitale delen geraakt.
Het overlijden is het gevolg geweest van het massale bloedverlies, de opgelopen weefselschade en functieverlies van het hart als gevolg van tamponade. Het schotletsel in de nek heeft door bloedverlies en weefselschade een bijdrage geleverd aan het overlijden.
Uit een proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek8 blijkt het volgende.
Op de plaats delict is een kogel aangetroffen en veilig gesteld. Tijdens de sectie is een tweede kogel in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen en veilig gesteld. Blijkens een deskundigenrapport van het NFI zijn beide kogels waarschijnlijk afgevuurd uit een en dezelfde loop. De kogels passen bij het kaliber 7.62 mm [merk].
Getuige [getuige 2] heeft het volgende verklaard9.
Hij en [getuige 3] zouden door [getuige 4] (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 4]) worden opgehaald, maar [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) was er ook bij. Bij getuige thuis hebben ze met zijn vieren cocaïne zitten roken. Toen dat op was, heeft [slachtoffer] iemand gebeld om cocaïne te halen. Getuige is toen samen met [slachtoffer] cocaïne gaan halen. Die hebben ze zitten gebruiken. Omstreeks 4 uur heeft getuige het nummer van [medeverdachte C] gebeld om opnieuw cocaïne te kopen en hij heeft gevraagd, of de dealer nog even naar het eind van de Laan van Meerdervoort kon komen. Getuige hoorde op dat moment een soort woordenwisseling aan de andere kant van de lijn, maar de man zei: “We komen, maar wel op zeker daar staan.” Getuige is toen naar de afgesproken plek gegaan en zag een klein model auto aankomen. Hij is ingestapt. Er zat op dat moment één persoon in de auto achter het stuur. Getuige heeft zes ballen cocaïne van 10 euro gekocht en twee van 20.
De cocaïne was snel op en [slachtoffer] wilde nog voor de laatste keer gaan halen. Het geld van [getuige 4] en getuige was op. Getuige belde het nummer van [medeverdachte C]. Hij kreeg voor zijn gevoel dezelfde jongen aan de lijn en sprak weer met hem af op dezelfde plek. [slachtoffer] vroeg hem, of hij mee wilde lopen. Toen ze beneden waren, pakte [slachtoffer] zijn jas uit de auto, waarschijnlijk omdat het regende. Hij zette zijn capuchon op. Ze hebben toen samen op de hoek van de Laan van Meerdervoort en de Heliotrooplaan staan wachten. Getuige zag de auto die hij eerder had gezien weer aan komen rijden, maar hij zag dat de auto doorreed. Hij heeft toen gelijk het nummer weer gebeld met de vraag of hij nog om zou keren. De man aan de telefoon zei, dat hij om zou keren. Getuige is toen samen met [slachtoffer] naar de overkant gelopen op de hoek van de Aaltje Noordewierstraat. Hij zag de auto aan komen rijden en op de hoek stoppen. [slachtoffer] zei: “Ga jij maar vast, ik regel het wel.” Getuige liep richting zijn flat. Toen hij halverwege de Aaltje Noordewierstraat was, hoorde hij een doffe knal. Hij keek om en zag een auto aan komen scheuren. Hij dacht op dat moment gelijk: “Een gunshot.” Hij zag dat de auto op zijn hoogte stopte. Hij keek om en hoorde de bijrijder tegen hem zeggen: “Je gaat niets zeggen he.” Van de bestuurder heeft hij verder niets gezien. Hij is toen naar zijn flat gelopen en heeft tegen [getuige 3] en [getuige 4] gezegd dat hij dacht dat [slachtoffer] was neergeschoten.
Bij zijn tweede verhoor10 heeft getuige [getuige 2] verklaard, dat hij bij de eerste deal vluchtig contact heeft gehad met een lange, magere, verzorgde Marokkaanse jongen. Bij de tweede deal zag getuige, toen [slachtoffer] het ging regelen, dat er twee man in de auto zaten. De bestuurder heeft hij die keer niet gezien, de bijrijder wel. Dat was een andere jongen dan hij bij de eerste deal had gezien.
Getuige [getuige 3] heeft het volgende verklaard11.
Getuige heeft [slachtoffer] op vrijdag 17 juli 2009 voor het laatst gezien. [slachtoffer] was bijna altijd in het bezit van een mes. Getuige heeft een mes op de bank zien liggen en na het vertrek van [slachtoffer] zag hij het niet meer.
Getuige was samen met [getuige 2] en [slachtoffer] was met [getuige 4] ([getuige 4]). Ze zijn met zijn allen naar het huis van [getuige 2] gegaan. Bij [getuige 2] hebben ze zitten basen. Later hebben [getuige 2] en [getuige 4] nog wat geld bij elkaar gelegd en hiervan zijn [slachtoffer] en [getuige 2] nog meer cocaïne gaan halen. Dat is vervolgens ook opgerookt. Toen zijn [getuige 4] en [slachtoffer] weer op pad gegaan om nieuwe te halen. Dat lukte niet. [getuige 2] heeft toen ze terugkwamen nog iemand gebeld. Hij is vervolgens weggegaan en kwam na 20 minuten terug met voor € 100 cocaïne. Die hebben ze ook opgerookt. Omstreeks 4.30 uur zijn [getuige 2] en [slachtoffer] weer weggegaan om cocaïne te halen. Om 4.48 uur kwam [getuige 2] terug en zei dat hij het ergste vreesde. Hij dacht dat [slachtoffer] die gasten met een mes had bedreigd en dat hij een gunshot hoorde.
Bij zijn tweede verhoor12 heeft [getuige 3] verklaard, dat het nummer van [medeverdachte C] [nummer 1] is.
Getuige [getuige 4] heeft het relaas van [getuige 3] en [getuige 2] over de gang van zaken in de nacht van 17-18 juli 2009 bevestigd.13 Hij heeft nog verklaard, dat [medeverdachte C] een bekende dealer is onder gebruikers en dat hij diens naam al een jaar eerder van [getuige 3] of [getuige 2] had gehoord.
Het slachtoffer had volgens deze getuige een opklapmes bij zich.
Het telefoonnummer dat op 18 juli 2009 door getuige [getuige 2] was gebeld om drugs te bestellen, werd gebruikt door een zekere [medeverdachte C]14. Uit onderzoek bleek voorts, dat het telefoonnummer van [medeverdachte C] vanaf 26 juni 2009 [nummer 2] was. Uit analyse van historische telefoongegevens bleek, dat op 18 juli 2009 eerstgenoemd nummer stond doorgeschakeld naar laatstgenoemd nummer15. Vanaf 18 juli 2009 was eerstgenoemd nummer niet meer in gebruik16.
Ook is gebleken dat er door een groot aantal nummers naar eerstgenoemd nummer werd gebeld, ook op 18 juli 2009. Uit het telecomonderzoek blijkt, dat er door enkele frequent inbellende nummers nog tot 29 juli 2009 naar dat nummer werd gebeld, maar daarna niet meer. Uit de historische gegevens van vier frequent inbellende nummers blijkt, dat zij in de periode van 17 juli tot en met 13 augustus 2009 veel hebben gebeld met nummer [nummer 3]. Dit nummer is getapt. Het bleek dat dit nummer voortdurend was doorgeschakeld naar [nummer 4]17.
Proces-verbaal van bevindingen telecommunicatie18
Tijdens het onderzoek is gebleken, dat de kopers van verdovende middelen inbelden op telefoonnummer [nummer 3] en vervolgens werden doorgeschakeld naar een ander nummer, in gebruik bij personen die daadwerkelijk de levering van de bestelde verdovende middelen uitvoerden. Tot 4 november 2009 werd doorgeschakeld naar het telefoonnummer [nummer 4]. Op die datum is [medeverdachte D] aangehouden en hij was toen in het bezit van een toestel met dit telefoonnummer. Na 4 november 2009 werden kopers van verdovende middelen die inbelden op het nummer [nummer 3] doorgeschakeld naar het telefoonnummer [nummer 5]. Tijdens de doorzoeking in de [adres], het adres van verdachte [medeverdachte C], werd een lege simkaarthouder met nummer [nummer 5] aangetroffen.
[medeverdachte C] (hierna: [medeverdachte C]) heeft tijdens een verhoor van 19 november 2009 het volgende verklaard19.
[medeverdachte C] merkte onder meer op dat hij er niet mee kon en wilde leven, hij kon niet meer slapen en niet meer eten en had enorm in de stress gezeten: “Ik bedoel, moord en handel in verdovende middelen zijn twee verschillende dingen”.
[medeverdachte C] heeft vervolgens verklaard, dat verdachte drugs voor hem rond heeft gebracht. Maar met verdachte kwam zijn broer [medeverdachte B] (hierna: medeverdachte B]) mee, een beetje voor de veiligheid van verdachte.
Die dag (de rechtbank begrijpt: op 19 juli 2009) belde [medeverdachte C] hen op, maar ze namen niet op. Toen belde hij verdachte op diens eigen nummer, maar verdachte wilde niet over de telefoon praten. Hij zei dat ze wel naar [medeverdachte C] toe zouden komen. Ze vertelden toen, dat verdachte die nacht reed en [medeverdachte B] reed voor de veiligheid mee. Ze reden met zijn tweeën. Ze vertelden dat een Nederlander wat had gekocht. Dat ging gewoon relaxed. Een half uur daarna belde diezelfde Nederlander weer op. Ze liepen met zijn tweeën en één gozer had een capuchon op. Hij had tegen die Nederlander gezegd: “Lopen, lopen.” Die gozer stapte in bij verdachte. [medeverdachte C] heeft gehoord, dat [medeverdachte B] in zwarte kleding plat achter in de auto lag. [slachtoffer] zei toen: “Goed spul, goed spul, geef mij 100”. [slachtoffer] had tegen verdachte gezegd:”Rij verder, rijd het hoekje om.” Verdachte reed toen door en [slachtoffer] trok een mes en zei: “Begin maar alles te geven.”
[medeverdachte B] zei: “Ik kwam omhoog.” Daarop heeft hij een wapen getrokken. Hij zei: “Ik heb geschoten.”
[medeverdachte C] vroeg: “Mijn nummer wordt gebeld en jullie doen zo?” [medeverdachte B] zei: “Respect. Wij zijn nog langs die Nederlander gereden en hebben gezegd: “Jij houdt je bek”. De tv stond aan en [medeverdachte C] zag op het nieuws een item over een lijk dat tussen geparkeerde auto’s was gevonden. Hij vroeg aan [medeverdachte B]: “Is dit die gozer?” [medeverdachte B] zei dat hij dacht van wel. Verdachte zei, dat hij om de auto heen was gelopen en hem uit de auto heeft getrokken en op straat heeft gegooid. [medeverdachte C] zei: “Hij is toch niet dood?” [medeverdachte B] antwoordde: “Zo eis je juist respect.”
Op 21 augustus 2009 is ter hoogte van de [adres] in [woonplaats], waar verdachte woonde, een grijze Daihatsu Charade gezien20, kenteken [kenteken 1]. Het betrof een hatchback, driedeurs. De beide achterzijruiten waren donker getint, net als de hele achterruit. Deze auto stond op naam van verdachte21.
Bij de doorzoeking van voornoemd adres is in de ouderslaapkamer een patroon met bodemstempel 7.62 GFL [merk], aangetroffen22.
Opname vertrouwelijke communicatie
Uit een opname vertrouwelijke communicatie23 blijkt dat [medeverdachte E], geboren op [geboortedatum] 1989 en een halfbroer van medeverdachte [medeverdachte B] en verdachte (wiens eerste voornaam [eerste voornaam] is) in zijn auto met een zekere [R] en een andere man op 19 november 2009 het volgende gesprek voerde:
“Toen ze voor die [medeverdachte C] gingen werken, was er een klant die deed moeilijk. [verdachte] en [medeverdachte B] waren samen gaan werken, dat was op mijn verjaardag gebeurd. Toen waren ze gekomen en ze waren weggegaan, was er een klant die wou hun beroven, die had een mes. Die zat daar voor en [medeverdachte B] zat achterin, was die Daihatsu. En uh ja… die man die wou… die begon tegen [verdachte], die zei toen: “He geef alles of ik steek je” weet je. [verdachte] schreeuwde naar [medeverdachte B], want [medeverdachte B] had het me verteld, hij schreeuwde naar [medeverdachte B]: “[medeverdachte B] [medeverdachte B] doe het doe het” en [medeverdachte B] die pipa (fragment niet te verstaan) hij had toen die man neergeschoten hebben ze uit de auto gegooid.”
Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte E] als getuige van 21 september 2010 24
Op vragen van de raadslieden van (mede)verdachten verklaarde de getuige, dat hij voordat [medeverdachte B] werd opgepakt van hem had gehoord dat hij met zijn broer [verdachte] naar een klant was en dat daar iets gebeurde waardoor hij in paniek raakte en schoot met het vuurwapen. Dat vertelde hij een maand na de verjaardag van getuige. Hij vertelde dat de klant naar verdachte toeging en schreeuwde en dreigde. Verdachte riep: “Help, help!” en medeverdachte [medeverdachte B] is daarop ingegaan. [medeverdachte B] had een wapen en heeft daarmee geschoten.
De verklaringen van verdachte
Verdachte is op 17 november 2009 aangehouden.
Verdachte is tijdens het vierde verhoor inhoudelijk gaan verklaren. Dit verhoor vond plaats op 27 november 2009. Het is in drie delen op schrift uitgewerkt.25
Het eerste deel26 betreft een samenvatting van het hele verhoor, opgemaakt als apart proces-verbaal en door verdachte ondertekend.
Verdachte heeft blijkens dit proces-verbaal onder meer het volgende verklaard.
Hij kon sinds hij in januari/februari 2009 terug was uit Engeland geen werk vinden. Zijn broers [medeverdachte E] en [medeverdachte B] werkten al voor [medeverdachte C]. Ze verkochten verdovende middelen voor hem. Op een bepaald moment is verdachte voor [medeverdachte C] gaan werken. Dat betrof eveneens de verkoop van verdovende middelen.
De avond dat [slachtoffer] om het leven is gekomen, werkten verdachte en zijn broer [medeverdachte B] samen. Ze zaten in de auto van verdachte. Verdachte was die avond al eerder gebeld door een blanke, Nederlandse man. Hij bestelde voor 90 á 100 euro en dat ging allemaal goed. Dat was daar achter bij de Laan van Meerdervoort of de Heliotrooplaan. Later belde die man nog een keer. Verdachte bestuurde de auto. [medeverdachte B] lag op de achterbank, hij was moe. Toen ze bij de Heliotrooplaan aankwamen, zag verdachte dat er twee mannen stonden. Hij is rechtdoor gereden, omdat het niet goed voelde. Daarna werden ze door die man gebeld. Hij vroeg waarom ze doorreden. Verdachte is toen gekeerd en teruggereden.
Op de hoek van de Aaltje Noordewierstraat stapte een van die twee mannen voorin de auto. Voordat verdachte het wist, trok die man, [slachtoffer], een mes en eiste alles op. Hij zei: “Goeie goeie en geef me alles.” Verdachte dacht, dat hij zijn vrouw en kind nooit meer zou zien. De man maakte met dat mes stekende bewegingen naar hem. Verdachte dacht, dat hij zijn keel door zou snijden. Die man was natuurlijk verslaafd en verdachte vreesde ook door het mes een ziekte op te lopen. Hij riep toen: “[B], [B]!” Voor hij het wist, was het gebeurd. Hij was gewoon verstijfd. [medeverdachte B] en hij hebben de man vervolgens uit de auto gehaald. [medeverdachte B] heeft een stuk verderop de autodeur opengedaan en iets tegen die lange Nederlandse man gezegd. Hij heeft hem niet bedreigd of zo. Verdachte verklaarde, dat het wapen een revolver was. Hij heeft het wapen destijds van iemand gekocht voor € 300. Er zaten kogels in toen hij het kocht. Hij dacht dat het wapen het niet deed. [medeverdachte B] heeft volgens verdachte zijn leven gered en hij is hem daar dankbaar voor.
Het tweede deel27 van het proces-verbaal is een letterlijke weergave van wat verdachte op 27 november 2009 heeft verklaard.
Verdachte zei - op de vraag waarom [medeverdachte B] moest schieten - dat [slachtoffer] met heel andere bedoelingen in de auto kwam.28 Hij verklaarde dat hij en [medeverdachte B] niet met voorbedachte raad hebben gehandeld.
Het derde deel van het proces-verbaal29 is een letterlijke weergave van wat verdachte op 27 november 2009 verder nog heeft verklaard.
De rechtbank citeert de volgende passages.
“Ja! Hij trok een mes, ja! Toen kwam-ie in die auto en ja hij zei: hé dit is goeie, dit is een goeie, zegt-ie. ‘Dit is gewoon dezelfde, toch?’ Ja. Dat is dezelfde. En in één keer voordat ik het wist zag ik een mes voor mijn neus. Ik schrok, ik denk hij snijdt mijn keel open of zo. Je weet het maar nooit met drugsverslaafden. Je weet niet waar die mes in is geweest. Misschien zit er wel aids op of heroïne.(..) En ik riep inderdaad [B][B]. En voordat ik het wist, eh, ja… Ik wist niet wat me overkwam.”
Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer] bewusteloos was. Hij zei dat hij zijn broertje dankbaar is dat hij er was, hij heeft zijn leven misschien gered. Hij verklaarde verder over hoe het was gegaan: dat [slachtoffer] een mes trok, alles opeiste wat hij bij zich had, en dat hij bewegingen maakte van steken. Verdachte dacht dat [slachtoffer] het mes in zijn rechterhand had; hij kwam dichtbij; “hij kon me gewoon raken, als ik niet uitgeweken had, als ik niet naar [medeverdachte B] geroepen had, dan had-ie me zeker geraakt. Dat weet ik zeker. (..) en ik schrok gewoon en ik riep: “[B] [B]”.
Ik kon hem niet direct zien. Ik keek naar wat er gebeurde. Voordat ik het wist was het gebeurd en lag hij daar. Het ging gewoon heel snel. Ik was gewoon verstijfd.”
Verdachte reed rechtdoor omdat hij er geen goed gevoel bij had. Als die lange man alleen was geweest, had hij gedacht dat het net zoals daarnet zou gaan. Maar het leek alsof die [slachtoffer] het mes al van tevoren in zijn handen had en die man duwde van: “He! He! He!”
Volgens verdachte lag [medeverdachte B] achterin omdat hij moe was.30
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zei dat ze de hoek om moesten rijden, toen zei dat ze stil moesten staan, en toen trok hij het mes en zei: “Geven, geven” en maakte stekende bewegingen. Vervolgens heeft verdachte over het wapen dat [medeverdachte B] had, verklaard dat het een revolver was. Gevraagd of hij die eerder bij zijn broer [medeverdachte B] had gezien zei verdachte “Na, nee, ja”31. Het is het wapen, waarmee hij op foto's staat. Die munitie had verdachte van de opa van zijn vriendin gekregen. Die revolver had hij eens van iemand gekocht, heel goedkoop.32 Hij heeft verklaard dat hij dat ding bij zich had voor de veiligheid. Verdachte bewaarde hem in zijn sokkenla.33 Hij heeft er ongeveer twee-, driehonderd euro voor betaald. Hij denkt wel dat hij hem al had voor hij naar Engeland ging.34
Proces-verbaal van het vijfde verhoor van verdachte op 25 januari 2010 35.
Het eerste deel betreft een samenvatting van het hele verhoor, opgemaakt als apart proces-verbaal en door verdachte ondertekend. Hierin is onder meer het volgende door verdachte verklaard.
Verbalisanten hebben verdachte voorgehouden dat zijn broer [medeverdachte B] heeft verklaard dat hij voor de veiligheid achterin lag. Verdachte heeft daarop geantwoord dat als [medeverdachte B] dat zo zegt, dan zal dat wel, hij heeft daar niets op te zeggen. Hij heeft verklaard dat het wapen waarmee die avond is geschoten, van hem was. Hij heeft dat wapen ongeveer 1,5 jaar geleden aan [medeverdachte C] laten zien.
Als verdachte voor [medeverdachte C] reed, had hij het wapen regelmatig bij zich. Als ze voor [medeverdachte C] reden, wisselde het wie het wapen droeg. Als verdachte reed dan droeg degene met wie hij reed, het wapen. Het wapen droeg verdachte, zo heeft hij verklaard, omdat hij wist dat rijders van [medeverdachte C] regelmatig geript werden. Volgens verdachte hadden ze het wapen bij zich voor hun veiligheid.
Het tweede deel van het proces-verbaal is een letterlijke weergave van wat verdachte op 25 januari 2010 heeft verklaard. De rechtbank haalt hieruit de volgende passages aan.
Geconfronteerd met de verklaring van [medeverdachte B] dat hij achterin lag voor de veiligheid heeft verdachte gezegd dat dat best zou kunnen, als [medeverdachte B] dat zo gezegd heeft. Dan heeft [medeverdachte B] het zo gezegd en verdachte heeft daar niets op te zeggen. Verdachte zei dat ze met z’n tweeën op pad gingen omdat dat veiliger was maar dat hij zich niet veiliger of onveiliger voelde als [medeverdachte B] achterin lag. Verdachte heeft verklaard dat als [medeverdachte B] zegt dat hij het wapen voor nood bij zich had, dat de woorden van [medeverdachte B] zijn en dat hij er verder niets van weet.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet bij wie het vuurwapen is gebleven.36 Verdachte heeft op verzoek van één van de verbalisanten gepoogd het wapen te tekenen. Hij heeft daarbij verklaard dat hij niet weet hoe de kolf van het wapen eruit zag en dat het wapen zwart was. Hij heeft verklaard dat er ongeveer 5 a 6 patronen in de kamer gingen.37
Geconfronteerd met de mededeling dat het wapen waarmee hij op foto's staat niet het wapen is waarmee geschoten is, antwoordde verdachte dat het wel dat wapen was.38 Hij heeft het wapen een keertje meegenomen, gewoon, naar [medeverdachte C], naar [medeverdachte B]. Het hing ervan af waar hij naar toe ging.39 De laatste twee dagen heeft hij dat ding pas meegenomen. De reden dat hij het had meegenomen was misschien dat hij zich onveilig voelde. Hij droeg het aan de voorkant bij zijn riem. Hij had het bij zich als hij voor [medeverdachte C] reed.40 Toevallig die dag was het ding in hun bezit. Dat was net die laatste paar dagen omdat ze heel vaak geript werden en zo. Voor die tijd lag het wapen bij hem. Een of anderhalf jaar geleden had hij dat wapen al aan [medeverdachte C] laten zien41. Hij heeft het wapen ook laten zien aan iemand die spullen af probeerde te nemen. Hij heeft het ding toen laten zien en is toen snel weggelopen.42 Dat was in het begin van de tweede maand dat hij voor [medeverdachte C] reed. Als hij voor [medeverdachte C] reed, had hij het meestal bij zich43. Dan wisselde het wie hem bij zich had; Verdachte bevestigde dat hij vaak reed en dan zat het onhandig. Toen een van de verbalisanten vroeg: “Wat was er die dag dan anders? Of is het gewoon hetzelfde gegaan als altijd?” antwoordde verdachte: “Ja.” Op de vraag “Jullie zijn samen op pad geweest en jullie hebben dat ding gewoon meegenomen.”antwoordde verdachte “Ja.” En op de stelling “Je hebt hem niet van tevoren ergens meegenomen en je bent hem ook niet verloren” antwoordde verdachte: “Nee, was dat maar zo44”.
Verdachte heeft verder verklaard, dat het ding bij hem in de ondergoed/sokkenla lag als ze hem niet bij zich hadden.45
Als bijlage bij het verhoor van 25 januari 2010 is gevoegd de tekening die verdachte tijdens het verhoor heeft gemaakt van het wapen46.
Proces-verbaal van het zesde verhoor van verdachte op 9 september 2010 47.
Verdachte heeft verklaard, dat ze over het incident niet aan iemand anders dan [medeverdachte C] hebben verteld, voor zover hij weet. Aan verdachte is voorgehouden dat hij in zijn vorige verklaring heeft gezegd dat hij wist dat [medeverdachte B] het wapen bij zich had, maar dat hij nooit precies heeft gezegd waarom hij dat bij zich had. Ditmaal antwoordde verdachte dat zijn broer [medeverdachte B] wel een paralyzer had, maar dat hij niet wist dat hij een vuurwapen had.48
Ter zitting49 heeft verdachte bevestigd, dat hij aan professor dr. J.J. Baneke (de psycholoog die hem heeft onderzocht) heeft verteld dat hij (de rechtbank begrijpt: op 18 juli 2009) een revolver bij zich had die hij kort daarvoor had gekocht omdat hij en zijn broertjes zo vaak werden geript.
Proces-verbaal van verhoor [verdachte] als getuige van 9 september 2010 50.
Getuige verklaarde op vragen van de raadslieden van (mede)verdachten onder meer, dat hij het wapen nooit eerder bij zich heeft gehad en [medeverdachte B] ook niet. Er is ook nooit over het vuurwapen gesproken, wel over de paralyzer. Getuige weet dat zijn broer last van zijn onderrug heeft. Hij heeft aangenomen dat dat op de bewuste nacht ook zo was. Als [medeverdachte B] dat wapen niet had gehad, zou [slachtoffer] hem in zijn hand hebben gestoken of misschien nog wel naar getuige toe.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte B]
Medeverdachte [medeverdachte B] is op 19 november 2009 aangehouden. Hij heeft over de dood van [slachtoffer] onder meer het volgende verklaard.
Proces-verbaal van het derde verhoor van [medeverdachte B], op 21 november 2009 51.
[medeverdachte B] heeft hierbij onder meer gezegd:
“Waarom zou ik achterin zitten? Als ik voorin zat, dan zag die man toch ook... Ze zijn met zijn tweeën, ik kan niks doen52.
Proces-verbaal van het zesde verhoor van [medeverdachte B], op 10 december 2009 53.
[medeverdachte B] heeft verklaard dat hij na het (hierna nog te noemen) incident in de Van Diemenstraat is gebeld door iemand die zei: “He, ik ben [slachtoffer] en ik heb je beroofd en zeg tegen [medeverdachte C] dat ik hem ga beroven.”
Over 18 juli 2009 heeft [medeverdachte B] verklaard dat hij [slachtoffer] niet meteen herkende toen die in de auto stapte.
Uiteindelijk heeft [medeverdachte B] zijn aanvankelijke verklaring in dit verhoor gewijzigd in die zin, dat hij zei dat zijn broer [verdachte] - verdachte - er wel bij was en dat hij zelf achter in de auto zat en dat die Turkse man voorin de auto stapte54. Hij heeft verklaard dat hij die man niet gezien had, hij zag alleen zijn achterhoofd.
[medeverdachte B] zei dat die man op een gegeven moment een mes had richting verdachte, en dat zijn broer zijn naam twee keer schreeuwde: “[B], [B]!”. [medeverdachte B] heeft vervolgens verklaard: “En ik schrok. Ik had het geeneens door dat hij die mes gepakt, dus ik schoof naar links en ik zag hem en ik schoot twee keer, bap, bap. En toen zag ik hem gewoon bewusteloos, ogen dicht.”55 [medeverdachte B] heeft details aangevuld56, waaronder dat hij zelf stoned en dronken was toen hij achterin zat, en ook hoe hij achterin zat: hij heeft daarover verklaard: helemaal schuin naar rechts, achter de passagiersstoel. De ramen waren donker, geblindeerd. Niemand kon hem zo zien.
[medeverdachte B] heeft verklaard dat zij na het schietincident die Nederlandse man weer zagen, dat hij het raam openmaakte en dat hij tegen hem zei: “Houd je bek”. Hij heeft ook getekend waar zij precies reden op het moment van rippen en schieten. [medeverdachte B] heeft verklaard dat hij zelf niet goed heeft gezien hoe die Turkse man die Nederlandse man duwde, want hij zat achterin. Hij heeft het wel gezien. Hij zegt toen geen mes te hebben gezien57. Hij herkende het slachtoffer niet, maar had wel twijfels, maar hij wist het niet 100% zeker.
Medeverdachte [B] zei dat toen het slachtoffer was ingestapt, hij het mes ook niet meteen heeft gezien. Hij kon het ook niet goed zien. [medeverdachte B] heeft verklaard: ”Hij trekt het. Toen zag ik hem niet. Hij deed bij mijn broer en toen zag ik hem.” [slachtoffer] had volgens [medeverdachte B] het mes in zijn rechterhand.58 [medeverdachte B] heeft verklaard dat hij zelf ook met zijn rechterhand heeft geschoten. Toen het latere slachtoffer instapte, had [medeverdachte B] het wapen bij zich (volgens verbalisanten deed hij voor hoe hij het vuurwapen vasthield met zijn rechterhand en voor zijn broeksband hield)59. Op de vraag of dat iedere keer zo ging, antwoordde hij: “Die wapen was uit nood. Die wapen is niet gebruikt bij anderen maar is ook gebruikt om mensen te laten schrikken.60
We hadden geen afspraken. Het was gewoon uit veiligheid van hé weet je wat, ik houd die wapen bij me. Mocht er wat zijn dat die mannetje of iemand verkeerde bewegingen doet. Dan bedreigde ik het gewoon. Want soms had ik een vermoeden. Dan hield ik gewoon die pistool zo bij me. Maar dan tegen die persoon aan. Niet dat die persoon iets zou voelen, maar dan tegen die stoel zo aan. ([medeverdachte B] deed volgens de verbalisanten voor, hoe hij het wapen tegen de voorstoel aandrukte.) En ja, voor de rest kwam er niks. Het was ook de eerste keer dat ik heb geschoten in mijn hele leven61.”Hij verklaarde dat hij het wapen de eerste keer, toen bij de Heliotrooplaan, ook vast had.62 Het wapen had hij bij zich gewoon uit nood, het is ook gebruikt om mensen te laten schrikken.
Er konden andere opties geweest zijn, maar op dat moment dacht hij niet na.
[medeverdachte B] heeft in zijn verklaring meermalen gezegd dat hij op de achterbank van rechts naar links schoof en dat hij toen meteen twee keer heeft geschoten.63
[medeverdachte B] heeft verklaard dat toen het gebeurde, de auto stopte. Verdachte is daarna uitgestapt en heeft het slachtoffer uit de auto getrokken. Hij viel op de grond, tegen de stoep. [medeverdachte B] zei dat hij ook de auto uit schoof, naar voren, hij kon vanaf de achterbank zo naar voren stappen tussen de voorstoelen. De passagiersdeur stond open omdat [slachtoffer] eruit getrokken was.64 Daarna zijn ze weer weggereden en heeft [medeverdachte B] tegen die Nederlandse man geroepen: “Hé, je moet je bek houden.”
[medeverdachte B] heeft verklaard dat ze de volgende dag over het schietincident aan [medeverdachte C] hebben verteld.65
Proces-verbaal van het zevende verhoor van [medeverdachte B], op 2 februari 2010.66
[medeverdachte B] heeft herhaald dat hij achterin zat, uiterst rechts. Het raam was beslagen en geblindeerd. Je kon niet zien dat hij achterin zat – ja, als je naar achteren keek, maar anders niet. Hij heeft verklaard dat hij het wapen voor zich vast hield, met zijn rechterhand. Ook in dit verhoor heeft [medeverdachte B] verklaard dat hij zijn naam hoorde roepen, [B] [B], en dat hij opzij schoof naar links en twee keer in de zij van die Turkse man schoot. Het ging van pab pab. Het was niet met voorbedachten rade.
Proces-verbaal van het achtste verhoor van [medeverdachte B], op 2 september 2010 67.
[medeverdachte B] is geconfronteerd met de uitgeluisterde gesprekken die zijn opgenomen in de Chrysler van [medeverdachte E]. [medeverdachte B] heeft verklaard dat hij niet weet met wie [medeverdachte E] daarover heeft gesproken. Hij zegt dat hij het zelf niet was. Aan [medeverdachte B] is voorgehouden dat [medeverdachte E] heeft gezegd dat hij het van [medeverdachte B] heeft gehoord; [medeverdachte B] heeft daarop geantwoord dat hij het niet heeft gezegd en dat hij ook niet weet waarom [medeverdachte E] dat gezegd heeft.
Desgevraagd heeft [medeverdachte B] bevestigd dat op de reconstructie te zien is dat hij achter in de auto van links naar rechts ging en de revolver naar boven deed, waarbij hij op dat moment het mes zag. Ten slotte heeft [medeverdachte B] verklaard dat hij achter in de auto niet zo heel slaperig was en dat hij goed tegen blowen kon en daar niet zoveel last van had op dat moment.
Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte B] als getuige van 9 september 201068.
Getuige verklaarde op vragen van de raadslieden, dat hij [slachtoffer] (pas) de volgende dag heeft herkend op de televisie als degene die hem eerder had beroofd.
Hij denkt dat er niet eens een minuut is verstreken tussen het moment dat [slachtoffer] instapte en uit de auto werd gezet.
Het ging heel snel. Hij zag een zwaaiende beweging naar zijn broer zijn keel en schoof toen naar links en handelde.
Reconstructie, deskundigenrapport en 3D-reconstructie
In de nacht van 26 mei 2010 heeft een reconstructie plaatsgevonden van het gebeurde rond de dood van [slachtoffer]. Verdachte en zijn broer hebben daaraan meegewerkt. De raadslieden, de officier van justitie en forensisch arts B.F.L. Oude Grotebevelsborg zijn hierbij aanwezig geweest. Van de reconstructie is een dvd gemaakt, die door de rechtbank buiten zitting is bekeken.
De rechtbank heeft uit de reconstructie afgeleid, dat het slachtoffer volgens beide verdachten met zijn rug vrijwel recht tegen de bijrijdersstoel aan heeft gezeten of iets naar voren. Om [verdachte] te bedreigen, zou het slachtoffer alleen zijn schouders en bovenlichaam hebben gedraaid. Uit de beelden heeft de rechtbank afgeleid dat beide verdachten de positie van het slachtoffer ook na herhaald verzoek zó hebben aangegeven, dat hij niet met zijn bovenlichaam tussen de voorstoelen in is gekomen en dat de onderste helft van zijn rug tegen de stoelleuning aan gedrukt is gebleven.
Van de positie waarin de medewerker van de politie zat die de rol van het slachtoffer speelde toen medeverdachte [medeverdachte B] het mes in beeld kreeg, zijn foto's gemaakt en aan het dossier toegevoegd.
Op basis van wat verdachte en zijn broer tijdens de reconstructie hebben verklaard over de houding waarin het slachtoffer ten tijde van het incident in de auto zat, zijn aan de forensisch arts vragen voorgelegd. Zij was, zoals vermeld, bij de reconstructie aanwezig. Over deze vragen is tevoren overleg geweest met de raadslieden. De arts heeft naar aanleiding van de vragen een deskundigenrapport69 opgemaakt. Zij heeft daarin het volgende opgemerkt.
In de verklaring die tijdens de reconstructie werd gegeven over de onderlinge posities van verdachte en het slachtoffer bevond de rug van het slachtoffer zich steeds tegen de rugleuning van de bijrijdersstoel, waardoor het huidgebied waar de inschotverwonding links aan de rug op 134 centimeter van de voetzolen zich bevond, bedekt was door de rugleuning van de stoel. Omdat de bijrijdersstoel niet door kogels beschadigd was, kunnen de letsels niet worden verklaard door de door verdachten aangegeven houding van het slachtoffer in de stoel. Deze letsels zouden wel verklaard kunnen worden door een houding van het slachtoffer waarbij het huidgebied waar genoemde inschotverwonding zich bevond niet bedekt was door de rugleuning van de stoel, bijvoorbeeld door voorovergebogen, naar rechts gedraaid of met de rug links van het midden in de stoel te zitten.
Ter zitting van 2 december 2010 heeft de deskundige haar standpunt herhaald en toegelicht en vragen van de raadslieden, de verdachten, de officier van justitie en de rechtbank beantwoord.
Tevens is er op die zitting door twee forensisch medewerkers van de politie een driedimensionale reconstructie van het gebeuren vertoond, eveneens gebaseerd op de dvd van de reconstructie in combinatie met de gegevens van het opmeten van verdachten. Hieruit bleek, dat er verschillende verklaringen mogelijk waren voor de verwondingen die het slachtoffer zijn toegebracht, maar dat het niet zo gegaan kan zijn als de verdachten bij de reconstructie hebben verklaard. Om geraakt te zijn zoals hij is geraakt, moet het slachtoffer meer naar links hebben gezeten of de schutter een andere positie hebben ingenomen dan verdachten hebben gesteld.
Verklaringen van getuigen en (mede)verdachten over rippen door [slachtoffer]
[medeverdachte C] heeft tijdens het verhoor van 19 november 2009 over dit onderwerp het volgende verklaard70.
[medeverdachte C] merkte op, dat hij in die tijd heel vaak werd geript. Dat gebeurde wel twee of drie keer in de week. Het ging vaak van: een mes in je flikker, een boksbal en geef je snoepgoed af. [medeverdachte C] dacht dat het wel weg zou ebben, maar dat was niet zo. Die [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) kende hij van daarvoor, dat was een normale jongen, helemaal niet bedreigend. Maar toen hoorde [medeverdachte C] van iemand: hij ript mensen. En dat begon hij ook waar te maken, het was gewoon dagelijkse kost. Hij liet gewoon andere mensen bellen. [medeverdachte C] weet dat [slachtoffer] drie verschillende rijders heeft geript. Een keer was dat gebeurd bij een benzinepomp. Hij liet een dame bellen, die rijder kwam en werd met een mes geript, het spul werd afgepakt.
De volgende dag belde weer die meid. [medeverdachte C] werd toen opgebeld, maar hij wist niet dat het over [slachtoffer] ging. Het was diezelfde vrouw, dezelfde stem; hij moest er iets aan doen. [medeverdachte B] was erbij en zei dat de beller in de Van Diemenstraat stond. [medeverdachte C] is erheen gegaan en heeft een honkbalknuppel meegenomen. Hij wilde slechts gewoon een paar klappen uitdelen. [slachtoffer] vluchtte toen door het achterraam naar buiten en vluchtte een auto in, een Volkswagen Polo. [medeverdachte B] had een paralyzer bij zich en zette die zo in de nek van dat meisje. [medeverdachte C] haalde de hand van [medeverdachte B] weg.
[medeverdachte C] vertelde hier nog over, dat de ze die dag met een auto stonden. Terwijl het meisje gebukt voor het autoraampje stond, kwam [slachtoffer] gebukt aanrennen. Maar gelukkig had de jongen die reed het gezien en kon toen wegrijden.
Twee dagen erna kwam [medeverdachte B] naar [medeverdachte C] toe en zei dat hij was gebeld door [slachtoffer]. [slachtoffer] had gezegd: “Ik ben [slachtoffer], ik heb jullie geript, ik pak jullie een voor een, ik zal jullie een lesje leren.”
Getuige [getuige 5] heeft het over het incident in de Van Diemenstraat het volgende verklaard71.
[slachtoffer], bijgenaamd [bijnaam slachtoffer], kwam gemiddeld een of twee keer per week bij haar thuis gebruiken. Ze hoorde vaak stoere verhalen van hem, onder andere dat hij van drugsdealers hun handel afpakte als ze te laat waren of te bijdehand.
Ongeveer twee weken voor [slachtoffer] werd doodgeschoten, kwam [naam vrouw] bij getuige langs. Ze zei dat ze iets ergs had gedaan. [slachtoffer] kwam 10 minuten later met [getuige 4] en heeft bij haar getelefoneerd. Ze hoorde hem zeggen: “Waar spreken we af?” Op een gegeven moment werd er heftig op haar voordeur gebonsd. [slachtoffer] en [getuige 4] zijn hierop via de slaapkamer het huis uit gevlucht. Voor de deur zag ze ongeveer vijf mannen met honkbalknuppels staan. Ze zeiden dat ze niet voor [naam] en haar kwamen. Twee of drie mannen liepen de slaapkamer in. Een had volgens getuige een pistool in beide handen vast. De mannen verlieten de woning. Van [naam vrouw] hoorde getuige, dat de aanleiding een door [slachtoffer] enkele dagen daarvoor gepleegde ripdeal was.
Aangever [aangever] heeft verklaard72, dat hij op 9 juli 2009 is beroofd. Hij heeft verteld dat hij een afspraak had gemaakt met een man die hem mobiele telefoons kon leveren. Die man reed in een paarse Volkswagen Polo, [kenteken 2] of [..]. De rechtbank merkt op, dat blijkens een verklaring van getuige [getuige 6] het kenteken van de auto waarin [slachtoffer] placht te rijden [kenteken 2] was. De man kwam naast aangever in de auto zitten. Ernaast kwam een blauwe Volkswagen Golf staan. De man had een mes in zijn handen beet en dreigde ermee in aangevers richting. Hij zei: “Geef me je geld, geef me al je geld! Ik prik je!” Hij maakte dreigende, stekende bewegingen. Aangever gaf zijn portemonnee met daarin € 950,- af. De man stapte in de Volkswagen Golf, die wegreed. De Polo was later niet meer te vinden.
Het nummer waarmee aangever was gebeld voor de afspraak, stond volgens de politie op naam van [slachtoffer].
Getuige [getuige 3] heeft het volgende verklaard73.
Het slachtoffer heeft bij twee personen een mes op de keel gezet en was bijna altijd in het bezit van een mes. Als de cocaïne op was en het geld op was, dan ripte hij iemand. Dit waren bekenden van hem, dealers. Getuige zat een keer in de blauwe Volkswagen Polo van het slachtoffer. Hij belde een dealer. Die kwam en [slachtoffer] is naar hem toegegaan. Getuige hoorde vervolgens slaan en hoorde [slachtoffer] roepen: “Geef me je handel, je telefoon en je geld”. [slachtoffer] deed vervolgens alsof er niets aan de hand was. Hij zei dan lachend en een beetje trots dat hij weer mensen geript had.
Getuige [getuige 7/partner slachtoffer] heeft verklaard74 dat haar partner [slachtoffer] vanaf januari weer verzeild was geraakt in de drugswereld. Iemand had hem laatst opgebeld om te zeggen dat er jongens naar hem op zoek waren. Het slachtoffer was hier trots op.
Conclusies van de rechtbank over de dood van [slachtoffer]
Samengevat hebben verdachte en [medeverdachte B], ook ter zitting75, gezegd dat zij die nacht voor [medeverdachte C] drugs bezorgden en dat er werd gebeld door een Nederlandse man, die voor € 100 cocaïne kocht. Deze transactie vond plaats op de kruising van de Heliotrooplaan met de Laan van Meerdervoort. Korte tijd later belde die man weer. Verdachte en zijn broer zijn wederom naar de Heliotrooplaan gereden. Deze keer waren daar twee mannen, van wie een met een capuchon op. Verdachte, die reed, vertrouwde het niet en reed door, maar vrijwel direct werd er door de Nederlandse man gebeld, waarop hij een stukje verder is gekeerd en is teruggereden. Vervolgens liep de Nederlandse man weg en stapte de andere man in de auto. In plaats van af te rekenen, bedreigde hij verdachte met een mes en zei hem alles te geven. Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat hij zijn vrouw en kind nooit meer zou zien en twee maal de naam van zijn broer riep. Daarop heeft [medeverdachte B], die zich op de achterbank bevond, twee keer geschoten.
De rechtbank heeft voor de beschrijving van de gang van zaken slechts de beschikking over de verklaringen van verdachte en [medeverdachte B]. Andere scenario's dan het hunne zijn denkbaar, te meer daar beide verdachten pas vier maanden na het feit zijn aangehouden en dus ruimschoots de tijd hebben gehad om hun verklaringen over de gang van zaken op elkaar af te stemmen. De verklaring van [medeverdachte C] over wat beiden hem een dag na het schietincident verteld hebben en het door [medeverdachte E] gevoerde, afgeluisterde gesprek zijn echter, hoewel het hier gaat om informatie die eveneens van deze beide verdachten afkomstig is, vrijwel identiek aan hun hiervoor samengevatte verklaringen bij de politie en ter zitting. Bij gebrek aan bewijs voor een andere gang van zaken zal de rechtbank er dan ook van uitgaan dat het incident heeft plaatsgehad zoals verdachten dat hebben beschreven.
De rechtbank weegt hierbij mee dat diverse getuigen en verdachten hebben verklaard dat [slachtoffer] zich bij herhaling aan het rippen van dealers schuldig heeft gemaakt. Voor dit aspect van de verklaring van beide verdachten is dus steun in het dossier te vinden. Ook is bij het lijk een opengeklapt mes aangetroffen.
[medeverdachte B] heeft een- en andermaal verklaard en bij de reconstructie voorgedaan, dat hij toen zijn broer zijn naam riep overeind kwam, van rechts naar links schoof en in het voorbijgaan zag dat het latere slachtoffer een mes in zijn hand had, waarop hij schoot.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, dat [medeverdachte B] [slachtoffer] in de hals en rug heeft geschoten.
Voorbedachte raad
Met de officier van justitie stelt de rechtbank vast, dat er in het dossier aanwijzingen zijn voor voorbedachte raad. Zo heeft [medeverdachte B] in eerste instantie verklaard, dat hij [slachtoffer], toen die in de auto stapte, herkende als iemand die hem eerder had geript.
De rechtbank overweegt voorts, dat de lezing van verdachten over hoe de schietpartij precies is verlopen niet kan kloppen, gelet op de door hen een- en andermaal beschreven houding van het slachtoffer in combinatie met het feit dat er niet door de rugleuning van de bijrijdersstoel heen was geschoten. Ook had [slachtoffer] gehoord, dat er jongens naar hem op zoek waren.
Eveneens wijst de lezing van [medeverdachte E], waarbij verdachte geroepen zou hebben: “[B], [B], doe het, doe het!” in de richting van voorbedachte raad.
De rechtbank is tot de conclusie gekomen, dat het vorenstaande onvoldoende is om te concluderen dat [medeverdachte B] (al of niet in overleg met verdachte) bewust heeft besloten een einde te maken aan het leven van [slachtoffer]. Zijn verklaring dat hij het slachtoffer herkende, heeft hij namelijk gedaan in een verhoor waarin hij stelde alleen te zijn geweest in de auto, wat aantoonbaar onjuist is. Het heeft er de schijn van, dat [medeverdachte B], zoals hij ook heeft verklaard, met zijn toen gedane bekentenis zijn broer heeft willen beschermen. Beide verdachten hebben voorts, gelet op hetgeen de deskundigen daarover hebben opgemerkt, welke conclusies de rechtbank tot de hare maakt, onjuist verklaard over de houding waarin het slachtoffer zat toen er werd geschoten. De rechtbank kan daaraan voor wat betreft het bestanddeel voorbedachte raad echter geen conclusies verbinden. Verder is het mogelijk, dat [medeverdachte E] zijn verklaring heeft aangedikt. Hij heeft later ontkend, dat hij had gehoord dat verdachte “Doe het, doe het!” geroepen zou hebben.
Dat [medeverdachte B] het slachtoffer met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht, acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Doodslag
De rechtbank heeft zowel op de dvd van de reconstructie als bij de 3D-reconstructie gezien, dat de auto waarin de schietpartij plaatsvond en dus ook de afstand tussen [medeverdachte B] en het slachtoffer klein was. Door van zo dichtbij twee maal te schieten in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer, waarin zich vele vitale organen bevinden, heeft [medeverdachte B] willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer dodelijk zou treffen, welke kans zich ook heeft verwezenlijkt. De rechtbank deelt niet het standpunt van de officier van justitie dat uit deze handelwijze opzet in onvoorwaardelijke zin kan worden afgeleid. [medeverdachte B] heeft aangevoerd, dat hij op de arm van het slachtoffer richtte.
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af, dat medeverdachte [medeverdachte B] [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht door op hem te schieten.
Medeplegen
Medeplegen van doodslag veronderstelt bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en zijn mededader, welke gericht moet zijn op de dood van het slachtoffer. Uit een uitspraak van 22 december 2009, LJN BK3356, van de Hoge Raad blijkt, dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegd strafbaar feit, alsmede het louter instemmen daarmee, onvoldoende zijn om medeplegen aan te nemen.
Het bestaan van afspraken over het te plegen strafbare feit is niet doorslaggevend; bewuste samenwerking kan ook stilzwijgend geschieden.
Verdachte heeft in casu geen uitvoeringshandelingen verricht. Wel heeft hij in het reeds aangehaalde verhoor van 25 januari 2010 verklaard, dat hij [medeverdachte B] een revolver heeft gegeven. Als hij voor [medeverdachte C] drugs rondbracht, had hij het wapen meestal bij zich, zo ook op 18 juli 2009. Het zat onhandig als hij reed en daarom had de bijrijder, [medeverdachte B], het dan bij zich. Het was voor de veiligheid, omdat er zo veel werd geript.
Ter zitting76 heeft verdachte bevestigd, dat hij professor Baneke (de psycholoog die hem heeft onderzocht) heeft verteld dat hij (de rechtbank begrijpt: op 18 juli 2009) een revolver bij zich had die hij kort daarvoor had gekocht omdat hij en zijn broertjes zo vaak werden geript.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte is in de ouderslaapkamer een patroon met bodemstempel 7.62 GFL [merk] aangetroffen. De kogels waardoor [slachtoffer] is getroffen, passen bij het kaliber 7,62 mm [merk].
Op basis van deze gegevens staat voor de rechtbank vast, dat verdachte inderdaad zijn eigen revolver aan [medeverdachte B] heeft gegeven.
Bij de bespreking van feit 4 zal de rechtbank toelichten waarom zij de latere verklaringen van verdachte inhoudende dat hij, daar waar in de verhoren een wapen ter sprake kwam, steeds doelde op een paralyser, ongeloofwaardig acht.
Gezien het feit dat verdachte [medeverdachte B] zijn revolver heeft gegeven voor de veiligheid, vanwege het feit dat er zo vaak werd geript, moest hij er ernstig rekening mee houden dat [medeverdachte B] dat wapen zou gebruiken wanneer zich een ripdeal voordeed. Sterker nog, dit moet zelfs zijn bedoeling zijn geweest, want anders had het meenemen van de revolver geen zin. Wat voor gebruik hem voor ogen stond, blijkt niet uit het dossier. Volgens verdachte zijn daar geen afspraken over gemaakt. Door zich echter met de gewapende [medeverdachte B] te begeven in een situatie die hij zelf zo riskant achtte dat hij zich er in eerste instantie aan wilde onttrekken – hij reed immers in eerste instantie door, maar is omgedraaid en teruggekeerd naar de twee mannen- heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte B], toen het daadwerkelijk tot een poging tot rippen kwam, zou schieten en daarbij het slachtoffer dodelijk zou verwonden. De rechtbank acht daarom ook bij verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer aanwezig.
De rechtbank merkt voorts op, dat verdachte en [medeverdachte B] zich in 2005, toen [medeverdachte B] zich aan een hem opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen had onttrokken, gezamenlijk schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd, waarbij [medeverdachte B] daadwerkelijk met een mes heeft gestoken. Verdachte wist dus dat [medeverdachte B] het gebruik van geweld niet uit de weg ging.
De raadsvrouw heeft een aantal uitspraken aangehaald om duidelijk te maken, dat in die uitspraken, wanneer er medeplegen werd aangenomen, in geen enkele situatie sprake is van het uitblijven van een rol van de zijde van de medepleger. De rechtbank deelt (zoals hiervoor reeds toegelicht) het standpunt van de raadsvrouw dat verdachte een relevante rol moet hebben gespeeld, wil het tot een veroordeling voor medeplegen kunnen komen.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank, zoals uit het vorenstaande blijkt, van oordeel dat het aandeel van verdachte in de dood van [slachtoffer] zich niet heeft beperkt tot het enkele daarbij aanwezig zijn en zich daarvan niet distantiëren. Juist voor een situatie als de onderhavige, namelijk dat hij het slachtoffer zou worden van een ripdeal, heeft verdachte immers zijn broer een revolver ter hand gesteld, waaruit volgt dat het zijn bedoeling moet zijn geweest dat zijn broer dat wapen bij een ripdeal ook zou gebruiken. Dat hij zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en door het latere slachtoffer met geweld werd geconfronteerd, doet daaraan niet af.
In het door de raadsvrouw aangehaalde Nomadsarrest (Hof Amsterdam, 15 juli 2007, LJN BA7689) heeft het Hof (slechts) geconcludeerd dat niet duidelijk is wat er precies gebeurd is en dat voor elk van de verdachten geldt dat op grond van bevindingen en open vragen de eindconclusie moet zijn dat noch het individueel plegen, noch het medeplegen van één of meer van de levensberovingen bewezen kan worden geacht en dat voor dit feit voor alle verdachten dus vrijspraak dient te volgen. Zoals de raadsvrouw ook aanvoert, hebben verdachte en [medeverdachte B] wel verklaringen afgelegd en op deze verklaringen heeft de rechtbank haar oordeel gebaseerd.
In de zaak van de Rijswijkse stoeptegelmoord (Hoge Raad, 18 maart 2008, LJN BC 6157) heeft de Hoge Raad, anders dan de raadsvrouw stelt, niet overwogen dat medeplegen alleen mag worden gevonden in de uitvoering van een gezamenlijk opgevat voornemen (wat hier verder ook van zij). Deze uitspraak ligt naar het oordeel van de rechtbank in de lijn van de hiervoor vermelde uitspraak van 22 december 2009. Uit de uitspraak blijkt, dat voor het aannemen van medeplegen kennis van het voornemen tot het plegen van het feit en het zich niet distantiëren niet voldoende is in combinatie met het niet verrichten van uitvoeringshandelingen en het niet blijken van instemming met het te plegen delict. Naar het oordeel van de rechtbank doet dat niets toe of af aan haar hiervoor vermelde conclusies.
De rechtbank is dan ook van oordeel, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag in vereniging.
3.3.3. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 (verdenking van handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie die handel in cocaïne beoogde)
De rechtbank overweegt het volgende.
Aanleiding.
Getuige [getuige 2] heeft naar aanleiding van de dood van [slachtoffer] onder meer het volgende verklaard77.
Getuige, [getuige 3], [getuige 4] ([getuige 4]) en [slachtoffer] ([slachtoffer]) hebben in de nacht van 17 op 18 juli 2009 samen in de woning van getuige cocaïne gebruikt. Omstreeks 4 uur ’s nachts vroeg getuige aan [getuige 3] of die nog een nummer (van een dealer) had. Het was zo laat, dat je niet iedereen meer kon bellen voor het leveren van cocaïne. [getuige 3] zei, dat hij het nummer van [medeverdachte C] nog had. Getuige heeft [medeverdachte C] vervolgens gebeld met zijn eigen telefoon en gevraagd, of die nog even naar het eind van de Laan van Meerdervoort kon komen. Getuige heeft toen zes ballen (cocaïne) van 10 (euro) gekocht en twee van 20. De ballen van 10 waren blauw en die van 20 wit.
Getuige heeft, toen de cocaïne weer op was, opnieuw het nummer van [medeverdachte C] gebeld.
Onderzoek telefoonnummer(s)
Het telefoonnummer dat op 18 juli 2009 door [getuige 2] was gebeld om drugs te bestellen bleek [nummer 1] te zijn. Dit nummer werd gebruikt door [medeverdachte C]78. Het telefoonnummer is volgens informatie van T-Mobile79 actief sinds 9 april 2007.
Uit onderzoek bleek voorts dat vanaf 26 juni 2009 op dit nummer inkomende gesprekken werden doorgeschakeld naar nummer [nummer 2]80. Uit analyse van historische telefoongegevens bleek, dat ook op 18 juli 2009 eerstgenoemd nummer stond doorgeschakeld naar laatstgenoemd nummer81. Vanaf 18 juli 2009 was eerstgenoemd nummer niet meer in gebruik82.
Voorts is gebleken dat er door een groot aantal nummers naar eerstgenoemd nummer werd gebeld, ook op 18 juli 2009. Uit het telecomonderzoek blijkt, dat er door enkele frequent inbellende nummers nog tot 29 juli 2009 naar dat nummer werd gebeld, maar daarna niet meer. Uit de historische gegevens van vier frequent inbellende nummers blijkt, dat zij in de periode van 17 juli tot en met 13 augustus 2009 veel hebben gebeld met nummer [nummer 3]83. Dit nummer is getapt. Het nummer bleek in gebruik bij [medeverdachte C] 84. Het bleek dat dit nummer voortdurend was doorgeschakeld naar [nummer 4]85.
Tijdens het onderzoek is gebleken, dat de kopers van verdovende middelen inbelden op telefoonnummer [nummer 3] en vervolgens werden doorgeschakeld naar een ander nummer, in gebruik bij personen die daadwerkelijk de levering van de bestelde verdovende middelen uitvoerden.
Bij een doorzoeking van de woning van genoemde [medeverdachte C]86 is onder meer zijn paspoort aangetroffen met daarin87 twee vermoedelijk Turkse stempels, gedateerd 25-7-09 en 8-8-09.
Verklaringen gebruikers
Getuige [getuige 8] heeft het volgende verklaard88.
Op de vraag welke dealer hij zou bellen als hij ’s nachts om 4 of 5 uur drugs nodig heeft, antwoordde de getuige: “Wat 24 uur draait is [medeverdachte C], ik zou hem bellen om die tijd. De laatste keer dat ik hem belde was denk ik januari 2009. Als je vraagt wie kan je 24 uur per dag bellen als je wat nodig hebt, zeg ik [medeverdachte C]. In december 2008/januari 2009 ging het slecht met mij en toen belde ik hem meerdere keren per dag. Ik belde hem dan voornamelijk ’s nachts. We spraken dan ergens af. Er kwamen verschillende jongens, het kon elke keer anders zijn. Er zijn verschillende mensen die voor [medeverdachte C] rijden. [medeverdachte C] is de baas. Ze komen met de brommer en met de auto.”
Getuige [getuige 9] heeft het volgende verklaard89.
Hij kan zich herinneren dat hij op 18 juli 2009 contact heeft gehad met het nummer [nummer 1]. Hij weet uit ervaring dat er steeds verschillende mensen cocaïne komen brengen. Hij heeft zitten wachten voor niets. Hij gaat geen andere dealer bellen. Hij wist dat je die telefoonlijn 24 uur per dag kon bellen. Het was eigenlijk net een pizzalijn. Ook daar moet je altijd ongeveer een half uurtje op je bestelling wachten.
Dan kwam er een Marokkaan en dan een Nederlander. Het waren verschillende jongens. Ze kwamen met een bromfiets of met de auto. Het bestelnummer werd geregeld veranderd.
Als getuige heeft [getuige 10] het volgende verklaard90.
Het nummer van de dealerlijn is [nummer 3]. Daarvoor was het [nummer 1]. Getuige belde dat nummer al sinds 2008. Als hij geld had, belde hij iedere dag. Dan sprak hij ergens af, dan kreeg hij wat hij wilde hebben en dan betaalde hij daarvoor.
Getuige denkt dat er een stuk of vier rijders waren.
De bolletjes waren in plastic verpakt. Die waren € 10. In zwart plastic waren de kleine bolletjes en de grote bolletjes en doorzichtig of wit waren € 20.
Met het nieuwe nummer kwamen er ook nieuwe rijders. Dat was rond de zomer.
Getuige [getuige 11] heeft verklaard91 dat hij [medeverdachte C] van vroeger kent en dat hij, voor zover getuige weet, al twee jaar in drugs handelt. Foto 1 herkent hij. Deze man heeft hij maar een paar weken gezien. Foto 2 kent hij ook. Foto 3 is een broer van foto 2, denkt getuige. Foto 4 is [medeverdachte C]. Foto 5 is [medeverdachte F]. Foto 6 is [medeverdachte D]. Foto 7 kent hij niet, maar foto 8 heet volgens hem [voornaam]. Alle personen die getuige herkende, hebben drugs gebracht voor [medeverdachte C].
In een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 201092 is gerelateerd dat aan afnemers van verdovende middelen foto’s zijn getoond. De foto’s waren allen voorzien van een nummer.
Op foto 1 is te zien: [medeverdachte E]
Op foto 2 is te zien: [verdachte]
Op foto 3 is te zien: [medeverdachte B]
Op foto 4 is te zien: [medeverdachte C]
Op foto 5 is te zien: [medeverdachte F]
Op foto 6 is te zien: [medeverdachte D]
Op foto 7 is te zien: [naam]
Op foto 8 is te zien: [medeverdachte G]
Verklaringen getuigen
Getuige [getuige 12] heeft het volgende verklaard93.
[medeverdachte C] verkocht drugs. Hij gaf de drugs aan mensen en die verkochten dat dan voor hem. Die mensen gingen met de auto of met de brommer. Ze weet dat [medeverdachte C] twee brommers heeft. Ze heeft wel eens een paar mensen gezien. Er kwam wel eens een [medeverdachte F], een [Y] en [Z]. [medeverdachte D] was ook iemand die voor [medeverdachte C] reed. Ze kwamen wel eens om 10 uur ’s avonds bij [medeverdachte C] langs. Dan kwam er een rijder en ging [medeverdachte C] met ze naar de keuken. Ze heeft wel eens gezien, dat [medeverdachte C] dan verdovende middelen op tafel legde en dat de rijder dat dan pakte. Dat waren witte plastic bolletjes. Er kwamen een of twee rijders bij [medeverdachte C] langs. Als er twee kwamen, moest de ene het overdragen aan de andere.
Nu ze daarover nadenkt, herinnert getuige zich twee broers. Een broer heet [verdachte]. Hij was een rijder van [medeverdachte C]. Hij was met zijn oudere en jongere broer. [verdachte] reed verdovende middelen voor [medeverdachte C] in de zomer tot aan hun vakantie in Turkije. Getuige heeft hem in ieder geval daarna niet meer gezien. De keren dat hij bij [medeverdachte C] kwam om te rijden was hij met zijn oudere broer. Die heet [medeverdachte B]. Het zijn Hindoestanen.
[medeverdachte E] heeft als getuige op 21 september 2010 het volgende verklaard94
Op vragen van de raadslieden van medeverdachten verklaarde de getuige dat [verdachte] voor [medeverdachte C] reed en [medeverdachte B] eigenlijk meeliep. [medeverdachte B] is na getuige begonnen en die is in de zomer begonnen. Hij kwam [medeverdachte C] begin juni tegen en denkt dat [medeverdachte B] twee weken daarna is begonnen. [verdachte] is waarschijnlijk de eerste week van juni begonnen. In ieder geval na [medeverdachte B].
Verklaringen medeverdachten
Medeverdachte [C] heeft het volgende verklaard95.
[medeverdachte C] had drie telefoons. Dat zijn de telefoons die in zijn huis zijn aangetroffen. Het nummer van de werktelefoon was [nummer 3]. Die telefoon lag thuis en [medeverdachte C] had hem doorgeschakeld naar een ander nummer. Hij belde er de klanten wel eens mee of de rijders. Het was een prepaid telefoon en [medeverdachte C] waardeerde het beltegoed op. Dat deed hij zo om de dag. Het doorschakelen naar dat nummer stopte op 4 november, omdat [medeverdachte C] van die jongen die was aangehouden, [medeverdachte D], hoorde dat zijn spullen voor onderzoek bij de politie bleven. Toen heeft [medeverdachte C] een andere telefoon gekocht. De handel ging heel slecht, de rijders waren allemaal bang om geript te worden.
[medeverdachte C] had een aantal vaste personen die voor hem reden. Soms kwamen ze bij elkaar en dan bespraken ze dat. [medeverdachte C] reed zelf ook wel als de jongens niet durfden na een beroving.
Het wisselen om 10 en 22 uur regelden ze onder elkaar. Soms was er een rooster, maar soms ook niet. Vaak zaten ze bij elkaar en maakten een rooster, maar dan werd er helemaal niet volgens het rooster gereden. Een rijder kreeg voor € 300 mee. Dat was verdeeld in bolletjes van 20 en 10. Als het bijna op was, werd [medeverdachte C] gebeld en zorgde hij ervoor dat ze weer nieuwe kregen. Op de vraag of een rijder ongeveer € 80 voor een dagdienst en € 120 voor een nachtdienst verdiende en een bonus kreeg als hij voor € 1000 omzette, antwoordde [medeverdachte C] dat dat verschilde. Als je eigen vervoer had, kreeg je meer en [Z] die met de tram ging, kreeg maar € 50. [medeverdachte C] denkt dat hij nu 12-13 maanden bezig is met dit dealen. Het vervoer deden de rijders per auto of brommer, meestal hadden ze zelf vervoer en als het echt niet ging, leende [medeverdachte C] zijn brommer uit.
[medeverdachte C] lichtte toe, dat witte bolletjes € 20 kostten en blauwe € 10. Op een gegeven moment was het blauwe plastic op en is hij overgestapt op zwart plastic. Voor € 10 kreeg je 0,2 gram cocaïne en voor € 20 tussen de 0,35 en 0,4 gram. Tijdens een verhoor op 21 januari 2010 heeft [medeverdachte C] het volgende verklaard96.
Het telefoonnummer [nummer 1] heeft [medeverdachte C] twaalf maanden in gebruik gehad, dus ongeveer vanaf juli 2008.
[medeverdachte C] heeft verklaard97, dat verdachte een paar maanden voor hem heeft gereden en [medeverdachte B] korter dan verdachte, hij denkt 2,5 maand.
Tijdens zijn tweede verhoor98 heeft medeverdachte [medeverdachte D] verklaard, dat hij [verdachte] en [medeverdachte B] kent; dat waren ook rijders van [medeverdachte C] maar die zijn begin juni of juli gestopt. [verdachte], [medeverdachte B] en [medeverdachte E] kwamen bij [medeverdachte D] thuis toen [medeverdachte C] op vakantie was. [medeverdachte B] stopte tijdens de vakantie van [medeverdachte C]. Ze hebben toen nog misschien drie keer gereden, daarna zijn ze gestopt. Als [medeverdachte C] in augustus terugkwam, is het in augustus geweest dat ze gestopt zijn. [verdachte] en [medeverdachte E] zijn nadat [medeverdachte C] terugkwam van vakantie gestopt.
Medeverdachte [medeverdachte B] heeft tijdens een verhoor op 21 november 2009 het volgende verklaard99.
Hij wil verklaren dat hij voor [medeverdachte C] heeft gewerkt. Zijn broer [verdachte] heeft ook verdovende middelen voor [medeverdachte C] rondgebracht. [medeverdachte B] werkte zo’n 12 uur voor [medeverdachte C]. Dat was van 10 uur ’s ochtends tot 10 uur ’s avonds en dan kreeg verdachte € 80, of van 10 uur ’s avonds tot 10 uur ’s ochtends en dan kreeg hij € 120. Wanneer hij voor € 1000 omzette, kreeg hij een bonus van € 20. Witte bolletjes kostten € 20 en blauwe € 10.
Verdachte verklaarde, dat ze bij [medeverdachte C] thuis wel eens een keer vergadering gehad hebben. Daarbij werd besproken wie welke diensten ging draaien.
Verdachte kent drie andere rijders en natuurlijk [medeverdachte E] en [verdachte].
Verdachte verklaarde dat hij de spullen meekreeg en een telefoon waarop ze gebeld werden. In de tijd na de berovingen wilde [medeverdachte C] een ander telefoonnummer invoeren. Ze kregen toen twee telefoons mee, een met het oude en een met het nieuwe nummer. Ze moesten het nieuwe nummer aan de goede klanten doorgeven, zodat de klanten die de berovingen deden niet meer konden bellen.
Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte B], 10 december 2009.100
Medeverdachte [medeverdachte B] heeft verklaard: “Nou, heel eerlijk: ik dealde drugs”101. Hij heeft verteld dat het zo werkte: al die klantjes die bellen naar [medeverdachte C]s nummer en er wordt doorgeschakeld naar twee mobieltjes, die de rijders krijgen. Er was eerst één telefoon volgens [medeverdachte B], maar toen ging het zo slecht met die berovingen, toen zijn er twee mobiele telefoons gekomen en die gaven ze aan mensen die te vertrouwen waren. [medeverdachte B] heeft verklaard dat [medeverdachte C] daarover heeft gezegd: de mensen op straat, niet doen. Maar [medeverdachte B] vond sommige mensen op straat wel te vertrouwen, dus die deed hij dan wel, zo heeft hij verklaard.102 Zij draaiden diensten van 10 uur ’s avonds tot 10 uur ’s ochtends. De witte waren twintig euro en de blauwe tien euro, aldus verdachte. Als je 1000 had kreeg je een kreeg je een bonus van 20 euro er bij.
[medeverdachte B] heeft verklaard dat hij het in het weekend altijd druk had. Soms had hij tien, soms vijftien klantjes in een uur.103
Verdachte zelf heeft tijdens het verhoor van 27 november 2009 104 het volgende verklaard.
Hij kon sinds hij (in januari/februari 2009) terug was uit Engeland geen werk vinden. Zijn broers [medeverdachte E] en [medeverdachte B] werkten al voor [medeverdachte C]. Ze verkochten verdovende middelen voor hem. Op een bepaald moment werd verdachte door [medeverdachte C] gebeld, die bood hem werk aan. Dat was het rijden van verdovende middelen. Hij verdiende daarmee € 100 per dienst. Je kon [medeverdachte C] 24 uur per dag bellen105. Als je dienst had, werkte je van 10 tot 10. Hij werkte een of maximaal twee keer in de week voor [medeverdachte C]. Je wist je rooster omdat je dan bij hem moest komen. Er kwamen ook anderen, [medeverdachte D], [Y]. Verdachte zegt ook die “[Z]” er een keertje te hebben gezien. Verdachte en [medeverdachte B] werkten meestal gewoon samen. Ze gingen altijd met de auto.
Verdachte zei dat hij voor [medeverdachte C] is gaan werken omdat hij [medeverdachte E] en [medeverdachte B] er uit wilde hebben. Verdachte verkocht coke, hij weet niet of er iets anders in de bolletjes zat. Het was verpakt in blauw en wit. Tientjes waren blauw en die witte waren twintigjes. Je kreeg van [medeverdachte C] een bepaalde voorraad mee en als het op was moest je bij hem nieuwe halen.106
Tijdens zijn verhoor op 25 januari 2010 heeft verdachte verklaard dat hij niet altijd voor [medeverdachte C] heeft gereden. Over de periode verklaarde verdachte dat hij zeker niet meer na het incident met [slachtoffer] heeft gereden, en daarvoor ook maar heel kort. Hij zei dat hij erin was gegaan om zijn broertjes eruit te halen.107 Verdachte verklaarde later in hetzelfde verhoor dat hij in totaal twee maanden voor hem heeft gereden. Verdachte heeft verklaard dat de keer dat hij een wapen aan iemand heeft laten zien en toen snel is weggelopen, dat was “net na de eerste maand, geloof ik. Ja, in het begin van de tweede maand of zo, dat ik voor hem reed dan”108.
Verdachte heeft in zijn verhoor op 9 september 2010 het volgende verklaard.109
Hij denkt dat het tijdsbestek dat hij voor [medeverdachte C] heeft gereden, een maand of zo is geweest. Hij reed een keer in de week voor [medeverdachte C]. Hij dacht dat [medeverdachte B] iets langer voor [medeverdachte C] heeft gewerkt dan [medeverdachte E], hij schat [medeverdachte B] een maand of drie en [medeverdachte E] een maand of twee.110
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij pas met rijden voor [medeverdachte C] is begonnen op de het moment dat de brommer van zijn halfbroer [medeverdachte E] was gestolen, dus pas vanaf begin juli 2009. Hij zegt dat hij pas later de koppeling heeft gemaakt met de gestolen brommer van [medeverdachte E] en het moment waarop hij begon. Na 18 juli 2009 zegt hij niet meer te hebben gereden.111
De conclusies van de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij voor [medeverdachte C] drugs heeft verkocht. Deze verklaring wordt door de medeverdachten [medeverdachte C], [medeverdachte B], [medeverdachte D] en [medeverdachte E] bevestigd. Getuige [getuige 11] heeft de foto van verdachte herkend als die van een van de rijders.
Over de periode waarin verdachte zich met de handel in drugs heeft beziggehouden, is ook door hemzelf verschillend verklaard. Bij de politie heeft verdachte aanvankelijk gezegd dat het twee maanden betrof. Maanden later heeft hij dat gewijzigd in een periode van ongeveer één maand. Ter zitting heeft hij verklaard dat het een korte periode is geweest van hooguit één maand.
Medeverdachte [medeverdachte D] heeft verklaard dat [verdachte], [medeverdachte B] en [medeverdachte E] bij hem thuis kwamen toen [medeverdachte C] op vakantie was en dat verdachte en [medeverdachte E] gestopt zijn nadat [medeverdachte C] terug kwam van vakantie. Ze hebben nog misschien drie keer gereden, daarna zijn ze gestopt. Als [medeverdachte C] in augustus terugkwam, is het in augustus geweest dat ze gestopt zijn. Deze verklaring sluit aan bij hetgeen verdachte aanvankelijk heeft verklaard over een periode van twee maanden. Medeverdachte [medeverdachte C] houdt het op enkele maanden, in elk geval iets langer dan zijn broer [medeverdachte B], wiens deelname door [medeverdachte C] op 2,5 maanden werd geschat. Getuige [getuige 12] verklaart eveneens dat verdachte voor [medeverdachte C] reed tot aan hun vakantie naar Turkije.
Uit de stempels in het paspoort van [medeverdachte C] blijkt dat hij van 25 juli tot 8 augustus 2009 in Turkije heeft verbleven.
Bovengenoemde verklaringen ondersteunen de aanvankelijke verklaring van verdachte over een periode van twee maanden. Zijn verklaringen nadien, waarbij hij die periode aanzienlijk tracht terug te brengen, zijn eerst geruime tijd later afgelegd en worden niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal daarom aan de latere verklaringen van verdachte omtrent de periode voorbijgaan.
Uit vorenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte in elk geval tot het eind van de vakantie van [medeverdachte C] drugs voor hem heeft verkocht. Voor wat betreft het begin van de periode sluit de rechtbank aan bij de verklaring van [medeverdachte E] als getuige, die heeft verklaard dat verdachte waarschijnlijk in de eerste week van juni 2009 is begonnen met rijden. Deze verklaring sluit ook aan bij de periode die door [medeverdachte C] is genoemd.
De rechtbank gaat daarom uit van een periode van 1 juni 2009 tot en met 8 augustus 2009.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de rechtbank op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen acht, dat verdachte cocaïne heeft gedeald vanaf 1 juni 2009 tot en met 8 augustus 2009.
Criminele organisatie
Onder feit 3 is aan verdachte het misdrijf van artikel 11a Opiumwet ten laste gelegd, namelijk dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet. Dit artikel is een lex specialis van de generalis uit artikel 140 Wetboek van Strafrecht, hetgeen betekent dat de jurisprudentie die op dat artikel betrekking heeft, van overeenkomstige toepassing is.
Volgens bestendige jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht worden verstaan “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is”112.
Naar het oordeel van de rechtbank is er tussen [medeverdachte C] en verdachte, alsmede de overige personen die voor [medeverdachte C] reden en cocaïne rondbrachten sprake van een dergelijk samenwerkingsverband: [medeverdachte C] kocht de cocaïne in en voorzag zijn rijders vervolgens van bolletjes cocaïne van diverse hoeveelheden, hij benaderde mensen om voor hem drugs te rijden, hij had een telefoon- en roostersysteem uitgedacht zodat afnemers 24 uur per dag konden bellen voor drugs, hij regelde de betaling en werktijden van de rijders en zorgde zo nodig voor hun vervoer, de rijders losten elkaar af waarbij de drugs en de telefoon werden doorgegeven.
Verdachte had in deze organisatie dan wel geen leidende rol, maar hij had daarin wel een rol. Hij was immers een van degenen die drugs rondbrachten.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende dezelfde periode van 1 juni 2009 tot en met 8 augustus 2009 heeft deelgenomen aan een organisatie welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen verkopen van cocaïne.
3.3.4. Ten aanzien van feit 4: wapenbezit (revolver geschikt voor het afschieten van kogels met het kaliber 7.62 mm [merk] en bijbehorende munitie)
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
Medeverdachte [medeverdachte B] heeft bekend dat hij [slachtoffer] op 18 juli 2009 heeft doodgeschoten. Dat deed hij met een revolver113. Op de plaats delict is een kogel aangetroffen en veilig gesteld. Tijdens de sectie is een tweede kogel in het lichaam van het slachtoffer aangetroffen en veilig gesteld. Blijkens een deskundigenrapport van het NFI zijn beide kogels waarschijnlijk afgevuurd uit een en dezelfde loop. De kogels passen bij het kaliber 7.62 mm [merk]114 .
Een revolver is, zoals blijkt uit artikel 2, eerste lid van de Wet wapens en munitie, een wapen van categorie III. Patronen kaliber 7.62 mm [merk] zijn centraalvuurpatronen115, derhalve munitie van categorie III.
Het dossier bevat ten aanzien van dit feit onder meer de navolgende verklaringen.
Proces-verbaal van verhoor verdachte van 27 november 2009, derde deel116.
Verdachte heeft over het wapen, dat [medeverdachte B] op 18 juli 2009 had gebruikt, verklaard dat het een revolver was. Gevraagd of hij die eerder bij zijn broer [medeverdachte B] had gezien zei verdachte “Na, nee, ja”117. Het wapen is het wapen, waarmee hij op foto's staat. 118 Hij heeft verklaard dat hij dat ding bij zich had voor de veiligheid. Verdachte bewaarde het in zijn sokkenla.119 Hij denkt wel dat hij hem al had voor hij naar Engeland ging120.
Proces-verbaal van verhoor verdachte 25 januari 2010 121.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet bij wie het vuurwapen is gebleven122. Verdachte heeft op verzoek van één van de verbalisanten gepoogd het wapen te tekenen. Hij heeft verklaard dat er ongeveer 5 a 6 patronen in de kamer gingen123. Geconfronteerd met de mededeling dat het wapen waarmee hij op foto's staat niet het wapen is waarmee geschoten is, antwoordde verdachte dat het wel dat wapen was124.
Verdachte heeft verklaard niet te weten wat [medeverdachte B] precies met het wapen heeft gedaan. 125. Daarop doorgevraagd zegt hij dat hij van zijn broer heeft gehoord dat hij het heeft weggegooid en dat hij denkt dat het “in de vuil” is weggegooid126.
Verdachte heeft het wapen een keertje meegenomen, gewoon, naar [medeverdachte C], naar [medeverdachte B]. Het hing ervan af waar hij naar toe ging.127 De laatste twee dagen heeft hij dat ding pas meegenomen. De reden dat hij het had meegenomen was misschien dat hij zich onveilig voelde. Hij had het bij zich als hij voor [medeverdachte C] reed.128 Toevallig die dag was het ding in hun bezit. Dat was net die laatste paar dagen omdat ze heel vaak geript werden en zo. Voor die tijd lag het wapen bij hem. Een of anderhalf jaar geleden had hij dat wapen al aan [medeverdachte C] laten zien129. Hij heeft het wapen ook laten zien aan iemand die spullen af probeerde te nemen. Hij heeft het ding toen laten zien en is toen snel weggelopen.130 Dat was in het begin van de tweede maand dat hij voor [medeverdachte C] reed. Als hij voor [medeverdachte C] reed, had hij het meestal bij zich131. Dan wisselde het wie hem bij zich had. Verdachte bevestigde dat hij vaak reed en dan zat het onhandig. Toen een van de verbalisanten vroeg: “Wat was er die dag dan anders? Of is het gewoon hetzelfde gegaan als altijd?” antwoordde verdachte: “Ja.” Op de vraag “Jullie zijn samen op pad geweest en jullie hebben dat ding gewoon meegenomen.”antwoordde verdachte “Ja.” En op de stelling: “Je hebt hem niet van tevoren ergens meegenomen en je bent hem ook niet verloren” antwoordde verdachte: “Nee, was dat maar zo132”.
Verdachte heeft verder verklaard, dat het ding bij hem in de ondergoed/sokkenla lag als ze hem niet bij zich hadden.133
Als bijlage bij het verhoor van 25 januari 2010 is gevoegd de tekening die verdachte tijdens het verhoor heeft gemaakt van het wapen134.
Proces-verbaal van het zesde verhoor van verdachte op 9 september 2010 135.
Aan verdachte is voorgehouden dat hij in zijn vorige verklaring heeft gezegd dat hij wist dat [medeverdachte B] het wapen bij zich had, maar dat hij nooit precies heeft gezegd waarom hij dat bij zich had. Ditmaal antwoordde verdachte dat zijn broer [medeverdachte B] wel een paralyzer had, maar dat hij niet wist dat hij een vuurwapen had.136
Ter zitting137 heeft verdachte herhaald dat hij bij zijn eerdere verhoor van 25 januari 2010, waar hij sprak over een wapen, het steeds over een paralyzer heeft gehad. Hij heeft verklaard dat hij steeds in de veronderstelling verkeerde dat de verbalisanten die hem ondervroegen, het ook over een paralyzer hadden en dat het hem pas veel later duidelijk werd dat zij het kennelijk over een vuurwapen hadden.
Ter zitting138 heeft verdachte bevestigd, dat hij aan professor Baneke (de psycholoog die hem heeft onderzocht) heeft verteld dat hij (de rechtbank begrijpt: op 18 juli 2009) een revolver bij zich had die hij kort daarvoor had gekocht omdat hij en zijn broertjes zo vaak werden geript.
Medeverdachte [B] heeft verklaard139 dat hij in situaties die hij niet vertrouwde het wapen tegen de bijrijdersstoel drukte, maar dat er vervolgens niets gebeurde. Ook heeft hij verklaard dat hij mensen die niet (het hele bedrag) betaalden, met het wapen bedreigde140.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het verhoor van 25 januari 2010 blijkt dat aan verdachte reeds vroeg in het verhoor een passage is voorgelezen uit het verhoor van [medeverdachte B], waarin wordt gesproken over een vuurwapen. De verbalisanten hebben gedurende het gehele verhoor in hun vraagstelling herhaaldelijk het woord “vuurwapen” gebruikt, spraken over een wapen waar kogels in gaan of verwezen naar de verklaring van [medeverdachte B], waar hij het over het vuurwapen of de revolver heeft.141 Waar is gesproken over het wapen dat verdachte op de bijgevoegde foto’s vasthield is evident dat het gaat om een vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp en niet over een paralyzer. Verdachte heeft bovendien tijdens dit verhoor, op het verzoek van de verbalisant om “het wapen” te tekenen, een vuurwapen getekend waarvan een kopie bij het proces-verbaal is gevoegd.
De latere verklaringen van verdachte, dat hij steeds een paralyzer bedoelde als hij het over een wapen had en dat hij dacht dat de verbalisanten het ook over een paralyzer hadden, acht de rechtbank in dit licht volstrekt ongeloofwaardig. Daaruit volgt dat de rechtbank verdachte houdt aan zijn verklaring van 25 januari 2010 zoals die in het proces-verbaal is weergegeven en waaruit blijkt dat verdachte steeds heeft gesproken over een vuurwapen.
Een revolver is, zoals blijkt uit artikel 2, eerste lid van de Wet wapens en munitie, een wapen van categorie III. Patronen kaliber 7.62 mm [merk] zijn centraalvuurpatronen142, derhalve munitie van categorie III.
Uit een rapport van het NFI en de op 18 juli 2009 gebruikte munitie blijkt dat het wapen waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten, niet het wapen kan zijn waarmee verdachte op de foto’s staat143. Verdachte heeft aanvankelijk volgehouden dat dit wel zo was, maar is daar later op teruggekomen. Nadat hem de bevindingen van het NFI waren voorgehouden, heeft verdachte nog verder vragen beantwoord over het wapen waarmee [medeverdachte B] op [slachtoffer] heeft geschoten. Hij heeft in dat verband - onder meer - verklaard dat het wisselde wie het wapen droeg en dat als zij het wapen niet bij zich hadden, het bij hem in zijn ondergoed/sokkenla lag. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte, waar hij spreekt over het wapen dat op 18 juli 2009 door medeverdachte [medeverdachte B] is gebruikt, niet langer doelt op het wapen waarmee hij op de foto’s staat, maar een ander wapen bedoelt. Voorts leidt de rechtbank uit voormelde verklaringen af dat verdachte het wapen vaker bij zich heeft gehad.
Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdac[medeverdachte B] hebben verklaard dat het om een revolver ging. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij die revolver een tijdje eerder van iemand had gekocht. Zijn bevestiging ter zitting dat hij tegen professor Baneke heeft gezegd dat hij op 18 juli 2009 een revolver bij zich had die hij kort tevoren had gekocht, sluit hierbij aan. Ook zijn verklaring dat hij het wapen aan een klant heeft laten zien aan het eind van de eerste maand dat hij voor [medeverdachte C] reed, is hiermee in overeenstemming. De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat het wapen eigendom was van verdachte en in elk geval ongeveer een maand vóór 18 juli 2009 reeds in zijn bezit was. De rechtbank zal daarom uitgaan van een periode van 19 juni tot en met 18 juli 2009.
Medeverdachte [B] heeft het wapen niet alleen op 18 juli 2009 gebruikt toen hij op [slachtoffer] heeft geschoten. De rechtbank leidt uit zijn verklaringen af dat [medeverdachte B] de revolver ook vóór 18 juli 2009 verschillende malen in handen heeft gehad en onder meer heeft gebruikt om anderen te dwingen voor cocaïne te betalen. Dit leidt tot de conclusie dat verdachte de revolver deels tezamen en in vereniging met [medeverdachte B] voorhanden heeft gehad.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een revolver, geschikt voor het afschieten van kogels met het kaliber 7.62 mm [merk], en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad, al dan niet tezamen en in vereniging met [medeverdachte B], in de periode van 19 juni tot en met 18 juli 2009.
3.3.5. Ten aanzien van feit 6: voorhanden hebben van munitie
Op 17 november 2009 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte [verdachte]144. Uit een blikje dat zich bevond op een plank boven het bed in de slaapkamer werden 3 patronen in beslag genomen, nl. 1 x 45auto CBC, 1 x GFL 9mm [merk] en 1 x een patroon met de inscriptie “c”.
Uit een plastic zakje in een ladenkast in diezelfde slaapkamer werd in beslag genomen een patroon, zijnde een PFL 7.52 [merk] (de rechtbank begrijpt: [merk] van het kaliber 7.62). Bij het proces-verbaal van doorzoeking is een foto van deze patroon gevoegd145.
Bij de bespreking van feit 4 heeft de rechtbank reeds overwogen dat munitie kaliber 7.62 [merk] munitie van categorie III is.
Gelet op de van de overige aangetroffen munitie gegeven beschrijving en de categorie-indeling van de Wet wapens en munitie, stelt de rechtbank vast dat dit munitie van categorie II of III betreft.
Verdachte heeft verklaard dat hij de munitie, die in zijn huis is aangetroffen, van de opa van zijn vriendin heeft gekregen.146 Ter zitting heeft hij herhaald dat in zijn huis munitie is aangetroffen en dat hij die heeft gekregen van de opa van zijn vriendin147.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 november 2009 munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht, met verbetering van type- en taalfouten, waardoor verdachte niet in zijn belangen is geschaad, wettig en overtuigend bewezen dat hij
Ten aanzien feit 1:
hij op 18 juli 2009 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Ten aanzien feit 2.
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 8 augustus 2009 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Ten aanzien feit 3.
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 8 augustus 2009 te ’s-Gravenhage heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren van (telkens) hoeveelheden van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, te weten cocaïne;
Ten aanzien feit 4.
hij in de periode van 19 juni 2009 tot en met 18 juli 2009 te ’s-Gravenhage en elders in Nederland, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een revolver (geschikt voor het afschieten van kogels met het kaliber 7.62 mm [merk]) en bijbehorende munitie, voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien feit 6.
hij op 17 november 2009 te [woonplaats] munitie van categorie II en/of III, te weten patronen voorhanden heeft gehad.
4. De strafbaarheid van de feiten
Verdachte en [medeverdachte B] hebben beiden met betrekking tot feit 1 van het begin af aan verklaard, dat er sprake is geweest van noodweer. Nu verdachte door het latere slachtoffer werd bedreigd met een mes, kon [medeverdachte B] naar hun mening niet anders handelen dan door op het slachtoffer te schieten om verdachte te beschermen.
De rechtbank merkt hierover het volgende op.
Allereerst is van belang, in hoeverre het gebeurde voor beide verdachten voorzienbaar en vermijdbaar was geweest.
Was de ripdeal te voorzien?
Verdachte en [medeverdachte B] handelden in verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid, dat deze op zichzelf al illegale handel veel criminaliteit met zich meebrengt. Daarvan waren beide verdachten zich bewust. [medeverdachte B] heeft verklaard, dat hij hiermee zelf is geconfronteerd: hij is meermalen geript. Hij heeft drie incidenten beschreven. Verdachte was ervan op de hoogte dat de rijders van [medeverdachte C] regelmatig geript werden. Hij noemde zijn halfbroer [medeverdachte E] als voorbeeld. Deze heeft tijdens een verhoor verklaard, dat hij vier of vijf keer is beroofd148. Uit al deze verklaringen blijkt dat bij die rippartijen het door de ripper dreigen met een mes of een ander wapen niet werd geschuwd.
Verdachte heeft (zoals vermeld) tijdens het verhoord van 25 januari 2010 verklaard, dat hij vanwege die ripdeals een wapen meenam als hij voor [medeverdachte C] reed. Dat was een revolver. Hij had hem bij zich voor de veiligheid. Dat was ook zo op de bewuste avond. Als verdachte reed, droeg degene met wie hij reed, namelijk [medeverdachte B], het wapen, omdat het anders zo ongemakkelijk zat.
De rechtbank stelt vast dat uit het vorenstaande blijkt, dat beide verdachten niet alleen konden voorzien maar zelfs daadwerkelijk voorzagen dat zij bij het dealen met een ripdeal geconfronteerd zouden kunnen worden.
Was de ripdeal te vermijden?
Verdachten hadden het risico van een ripdeal eenvoudig kunnen vermijden door van verder dealen af te zien. Zij hebben er in plaats daarvan echter voor gekozen gezamenlijk en bewapend verder te gaan met dealen.
Uit jurisprudentie blijkt, dat het feit dat iemand zich al van een wapen heeft voorzien ('geanticipeerd noodweer'), al is dat wapen, zoals in casu, illegaal, niet in de weg hoeft te staan aan een beroep op noodweer.
Beide verdachten hebben verklaard, dat het potentiële rippers zou hebben afgeschrikt wanneer die twee mannen in de auto hadden zien zitten in plaats van één. [verdachte] heeft verklaard149: “Dan schrikken mensen ook meestal, dan zien ze twee mensen en dan denken ze: O, probeer maar niets.”
Medeverdachte [B] heeft in het derde verhoor gezegd150: “Waarom zou ik achterin zitten? Als ik voorin zat, dan zag die man toch ook... Ze zijn met zijn tweeën, ik kan niks doen”151.
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte B] op de achterbank lag omdat hij moe was of pijn in zijn rug had. Het was verdachte dus in elk geval duidelijk, dat [medeverdachte B] van buitenaf niet zichtbaar was. [medeverdachte B] heeft daarover tijdens het zesde verhoor152 gezegd, dat hij achterin zat om ervoor te zorgen dat hij als er iets zou gebeuren altijd paraat stond. Het was zijn broer. Dus hij had het wapen bij zich.
[medeverdachte B] heeft ook verklaard (en voorgedaan) hoe hij achterin zat: hij zat helemaal schuin naar rechts, achter de passagiersstoel. De ramen waren donker, geblindeerd. Niemand kon hem zo zien. Hij heeft verder verklaard dat hij achterin zat omdat degenen die instapten hem ook niet mochten zien: “Ja, dat was juist die ding juist, ze mochten mij gewoon niet zien, vooral dat ze toch wel zouden pakken”153.
Verdachte heeft bovendien verklaard, dat hij de situatie niet vertrouwde toen hij aan kwam rijden en in plaats van één, twee mannen zag staan waarvan een met een capuchon op. Het voelde niet goed, zei hij. Hij is in eerste instantie doorgereden. Toen daarover werd gebeld, besloot hij echter toch de deal af te handelen.
Oordeel rechtbank over het beroep op noodweer
De rechtbank stelt vast, dat verdachten bang waren geript te worden, maar in plaats van dit gevaar uit de weg te gaan door te stoppen met dealen ervoor hebben gekozen het gevaar op te blijven zoeken door voort te gaan met dealen, maar dan gezamenlijk en bewapend.
Een ripdeal had, ook volgens beide verdachten, eenvoudig voorkomen kunnen worden, wanneer ook [medeverdachte B] zichtbaar was geweest voor potentiële rippers. [medeverdachte B] lag echter met medeweten van verdachte met het wapen in zijn hand uit het zicht, waar geen enkele preventieve werking van uitging.
Ook het tonen van het wapen had preventief kunnen werken, maar ook hier hebben verdachten niet voor gekozen.
Vervolgens deed zich op 18 juli 2009 een situatie voor, die er riskant uitzag. Ter zitting is ter sprake geweest dat [medeverdachte C] deals op straat ongewenst vond vanwege de veiligheidsrisico’s en dat verdachten dat wisten, maar dat verdachte daarin zijn eigen afweging maakte. Hij vond het echter zó verdacht dat de man die eerder probleemloos cocaïne van hem had gekocht zich na het tweede telefoontje liet vergezellen door een ander, die een capuchon op had, dat hij in eerste instantie is doorgereden. Toen daarover werd gebeld, is besloten daaraan voorbij te gaan en terug te keren. Ook hier hebben verdachten het gevaar niet gemeden, maar bewust opgezocht.
Door simpele voorzorgsmaatregelen hadden beide verdachten vervolgens alsnog het risico van een ripdeal, waar verdachte kennelijk bang voor was, tot nul kunnen reduceren. [medeverdachte B] had immers rechtop kunnen gaan zitten of zelfs voorin. Voor dit laatste was tijd geweest, omdat ze immers na het telefoontje nog terug moesten rijden. Dan hadden de beide klanten dan wel het latere slachtoffer geweten, dat verdachte niet alleen in de auto zat en derhalve geen eenvoudig te rippen dealer was. Ook had het wapen kunnen worden getoond. Daarvoor hebben verdachten echter allemaal niet gekozen; [medeverdachte B] is, zoals hij dat steeds deed, onzichtbaar met de revolver achterin blijven zitten.
Verdachten hebben er dus noch in het algemeen, noch in deze specifieke, als gevaarlijk beoordeelde situatie voor gekozen maatregelen te treffen om een ripdeal te vermijden, in tegendeel, zij hebben zich bewust in die situatie begeven.
Daarom komt verdachten, ondanks het feit dat [slachtoffer] in de gang van zaken een eigen aandeel heeft gehad, geen beroep op noodweer toe.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte heeft zijn medewerking verleend aan een onderzoek door klinisch psycholoog prof. dr. J.J. Baneke. Deze heeft daarvan op 19 april 2010 een rapportage opgemaakt. Naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de raadsvrouw van verdachte heeft hij op 12 november 2010 een aanvullend verslag opgesteld.
De deskundige heeft geconstateerd, dat verdachte coöperatief en positief ingesteld is. Hij lijkt niet erg te lijden onder de detentie en de strafzaak, al mist hij zijn gezin erg. Hij is opmerkelijk opgewekt. Er is weinig stress en geen psychopathologie. Er is wel een grote behoefte aan affectie, vermoedelijk als gevolg van affectieve tekorten in de jeugd, en er zijn daarmee samenhangende autoriteitsproblemen en oppositionele trekken. Dit kan leiden tot antisociaal gedrag, wat bevestigd wordt in de feitelijke (delict)geschiedenis.
Er zijn aanwijzingen voor een risico op misbruik van alcohol en andere middelen.
Verdachte is gestagneerd in zijn ontwikkeling. Insufficiëntiegevoelens worden op narcistische wijze overdekt. De gewetensontwikkeling is beperkt. Er zijn voldoende aanwijzingen voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Zowel het middelengebruik als de delicten zijn uitingen van een gebrek aan zelfregulatie. Ook in het huidige delict blijkt de gebrekkige realiteitszin van verdachte.
De deskundige heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van afhankelijkheid van diverse middelen en van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, mede veroorzaakt door ernstige affectieve tekorten in de jeugd en een stagnatie in de ontwikkeling. Door deze combinatie van stoornissen is betrokkene niet in staat zich blijvend te onthouden van middelengebruik en zich niet in het drugs- en dealerscircuit te begeven, hoewel hij dit wel diverse malen heeft geprobeerd. Geadviseerd wordt betrokkene als licht/enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Voor het gevaar van herhaling is relevant dat er een verhoogde kans is op riskante situaties en riskant gedrag van betrokkene. Behandeling wordt met klem geadviseerd.
In de aanvullende rapportage heeft de deskundige toegelicht, dat hoewel verdachte heeft verklaard (en kennelijk niet in twijfel wordt getrokken) dat hij alleen nog af en toe blowde en verder geen middelen meer gebruikte, naar de huidige stand van de wetenschap afhankelijkheid van middelen wordt gezien als iets dat ofwel genetisch al in bepaalde mate aanwezig is in de hersenen, of als iets dat door gebruik van bepaalde stoffen/middelen relatief snel kan ontstaan en leidt tot blijvende veranderingen in bepaalde delen van de hersenen, ofwel als een combinatie van beide.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is over en maakt deze tot de hare. Zij baseert dat vooral op het feit dat bij verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis is geconstateerd. Dit oordeel acht zij voldoende gemotiveerd. De rol van de geconstateerde verslavingsziekte bij de delicten is de rechtbank niet geheel duidelijk geworden, tenzij in de vorm van de vermelde veranderingen in de hersenen.
6. De straf/maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd dat een eventueel op te leggen straf de duur van de voorlopige hechtenis niet te boven kan gaan en heeft opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht na te melden straf in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag in vereniging op [slachtoffer]. Daarmee heeft hij het slachtoffer diens hoogste goed, zijn leven, ontnomen. Het slachtoffer was op dat moment 29 jaar oud en had nog een groot deel van zijn leven voor zich moeten hebben. Hij laat een vrouw en twee jonge kinderen achter, die zonder hem verder zullen moeten leven. Hoe moeilijk dat is en wat voor consequenties zijn gewelddadige dood heeft gehad en nog altijd heeft, heeft de partner van het slachtoffer, mevrouw [partner slachtoffer], helder verwoord in de slachtofferverklaring die zij op 6 december 2010 heeft voorgelezen. Ook de vader en een van de zussen van het slachtoffer hebben in verklaringen toegelicht, hoe moeilijk zij het hebben met de dood van hun zoon en broer.
Verder heeft verdachte zich gedurende een periode van ruim twee maanden schuldig gemaakt aan het als lid van een criminele organisatie handelen in cocaïne. Ook dit vindt de rechtbank heel ernstig. Die organisatie werkte met een ingenieus bel- en roostersysteem, waardoor afnemers 24 uur per dag, zeven dagen per week konden worden bediend. Verdachte draaide daarin zijn diensten. Dergelijke handel veroorzaakt op zijn beurt allerlei criminaliteit van verslaafde gebruikers, zoals verdachte maar al te goed weet. Cocaïne is bovendien zeer schadelijk voor de gezondheid. Dat verdachte is gaan dealen zodat zijn broers ermee zouden stoppen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit het voorgaande is bijvoorbeeld gebleken, dat hij juist samen met zijn broer op pad ging omdat dat veiliger was.
Verdachte heeft voorts een revolver en munitie voorhanden gehad. Ook dit is een ernstig feit, omdat het bezit van zo'n wapen maar al te gauw leidt tot het gebruik ervan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit, zoals hiervoor al is vermeld, blijkt dat hij zich in 2005 eveneens, zoals bekend ook samen met zijn broer, schuldig heeft gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf.
Uit een reclasseringsrapportage van 16 november 2010 blijkt, dat verdachte op geen enkel leefgebied problemen zegt te ervaren, een standpunt dat door de rapporteur niet wordt gedeeld. Deze ziet wel problemen op de leefgebieden houding, emotioneel welzijn en gedrag. Financiën en familierelaties ondersteunen volgens de rapporteur deze probleemgebieden (in negatieve zin), waarbij de relatie van verdachte met zijn broer een risicoverhogende factor blijkt te zijn. Beschermende factoren zijn het eigen gezin, de eigen woning en het feit dat verdachte inmiddels een legale baan had.
De rapporteur beoordeelde het recidiverisico als hoog gemiddeld. De houding en het gedrag van verdachte vond hij ongrijpbaar en beide hebben alles te maken met de manier waarop verdachte naar het delict kijkt.
De reclassering acht geen indicatie aanwezig voor een gedragsinterventie. Professor Baneke vindt het daarentegen van groot belang dat verdachte behandeling ondergaat. De rechtbank zal dit echter niet als voorwaarde opleggen.
De feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een zodanig lange gevangenisstraf dat het wettelijk niet mogelijk is daarvan een deel voorwaardelijk op te leggen. Gezien de lange duur van de op te leggen straf ziet de rechtbank ook geen aanleiding om daarnaast nog een andere hoofdstraf voorwaardelijk op te leggen. Behandeling kan eventueel aan de orde komen als voorwaarde voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte houdt in, dat hij het strafwaardige karakter van zijn handelen niet geheel heeft kunnen overzien. Dit dient tot uitdrukking te komen in een lagere gevangenisstraf dan aan een volledig toerekeningsvatbare persoon in een vergelijkbare situatie zou worden opgelegd. Ook dient rekening gehouden te worden met het eigen aandeel van het slachtoffer in de aanloop naar het onder 1 ten laste gelegde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank komen deze aspecten in de eis van de officier van justitie onvoldoende tot uitdrukking. De rechtbank legt daarom een lagere gevangenisstraf op dan is gevorderd.
De rechtbank zal, zoals duidelijk moge zijn, de voorlopige hechtenis van verdachte niet opheffen.
7. De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel
[partner slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.841,40. Eveneens heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 7.453,39.
7.1. De vordering van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [partner slachtoffer] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de posten betreffende de kosten voor de vliegtickets voor de begrafenis, de vliegtickets voor het plaatsen van de gedenksteen en het aanvragen van de overlijdensakte. Voor de overige posten heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de posten die betrekking hebben op de begrafenis en de vliegtickets voor het plaatsen van de gedenksteen. Voor de overige posten heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank ten aanzien van beide vorderingen aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft primair afwijzing van de vorderingen bepleit, omdat verdachte naar haar mening dient te worden vrijgesproken of te worden ontslagen van alle rechtsvervolging terzake van het tenlastegelegde feit waarop de vorderingen zijn gebaseerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in hun vorderingen bepleit, omdat de vorderingen niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in deze strafzaak en het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [partner slachtoffer] voor zover deze betrekking heeft op de posten: vliegtickets begrafenis, vliegtickets plaatsen gedenksteen en aanvraag overlijdensakte, van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd en uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit
De rechtbank zal, voor zover deze vordering betrekking heeft op de overige posten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak en het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering van [partner slachtoffer] toewijzen tot een bedrag van € 2.398,50.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 juli 2009 is ontstaan.
Nu verdachte jegens de nabestaanden naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.398,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [partner slachtoffer].
De rechtbank zal bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door [medeverdachte B] aan de benadeelde partij [partner slachtoffer], dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan [medeverdachte B] opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor zover deze betrekking heeft op de posten: gedenksteen, vliegtickets begrafenis en vliegtickets plaatsen gedenksteen, van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd en uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal, voor zover deze vordering betrekking heeft op de overige posten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak en het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering van [benadeelde partij 2] toewijzen tot een bedrag van € 3.067,84.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 juli 2009 is ontstaan.
Nu verdachte jegens de nabestaanden naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.067,84, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2].
De rechtbank zal bepalen dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door [medeverdachte B] aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan [medeverdachte B] opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
Het bovenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 2, 5, 6, 7 en 8 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard en dat de onder 4 en 9 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer. Zij heeft voorts geconcludeerd dat het onder 1 genummerde voorwerp buiten beschouwing gelaten dient te worden, omdat dit voorwerp abusievelijk in de beslaglijst is opgenomen.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het onder 2 genummerde voorwerp dient te worden teruggegeven aan verdachte, omdat er onvoldoende aanleiding is voor verbeurdverklaring. Ten aanzien van de overige voorwerpen heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2, 5, 6, 7 en 8 genummerde voorwerpen verbeurdverklaren. Het onder 2 genummerde 2 voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met behulp van dat voorwerp de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan. De onder 5, 6, 7 en 8 genummerde voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de onder 4 en 6 bewezenverklaarde feiten zijn begaan. Het onder 6 vermelde voorwerp zal de rechtbank ter verbetering van een kennelijke misslag lezen als een patroon 7.62 [merk], door welke verbetering verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 4 en 9 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24, 24c, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 55 van de Wet wapens en munitie;
- 2, 10, 11a, van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 5 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen doodslag;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 6:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [partner slachtoffer] gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [partner slachtoffer], een bedrag van € 2.398,50, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door [medeverdachte B] aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan [medeverdachte B] opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.398,50 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [partner slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 33 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], een bedrag van € 3.067,84, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 juli 2009 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door [medeverdachte B] aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan [medeverdachte B] opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.067,84 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 2, 5, 6, 7 en 8 genummerde voorwerpen, te weten:
2 1.00 STK Personenauto [kenteken 1]
DAIHATSU Charade
5 1.00 STK Patroon
-
Inscriptie C
6 1.00 STK Patroon
PFL 7.62 [merk]
7 1.00 STK Patroon
GFL 9MM [merk]
8 1.00 STK Patroon
CBC 45 [merk];
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 4 en 9 genummerde voorwerpen, te weten:
4 10.00 STK Pil Kl:blauw
-
Logo paddenstoel
9 2.00 STK Pil
-
Zakje met 2 pillen logo CK.
Dit vonnis is gewezen door:
mr.J. Eisses, voorzitter,
mrs.M.H. Rochat en M.T. Renckens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Kuipers, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2010.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal met bijlagen, opgemaakt in de wettelijke vorm door een of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s betreft dit pagina’s van het proces-verbaal met bijlagen in het onderzoek 15 TGO 09-120 zaaksdossier “Apollo” respectievelijk zaaksdossier “Maan” van politie Haaglanden
2 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], 0/OPV/G/01
3 Concept van verhoor getuige [getuige 1], 0/OPV/G/10
4 Proces-verbaal van bevindingen, 18-7-09, 0/OPV/AH/05
5 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, 26-11-09, 0/OPV/AH/15
6 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek van 14 januari 2010, FD/44
7 0/OPV/GD/1-3
8 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, 26-11-09, 0/opv/AH/18-19
9 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 20-7-09, 0/opv/G/83-89
10 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 20-8-09, 0/opv/G/145
11 Proces-verbaal van getuige [getuige 3] van 20-7-09, 0/opv/G/61
12 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 20-8-09, 0/opv/G/149
13 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 20-7-09, 0/opv/G/ 76
14 Proces-verbaal van bevindingen van 16-9-09, ZD/maan/AH/2
15 ZD/maan/AH/6
16 ZD/maan/AH/10
17 ZD/maan/AH/11
18 Proces-verbaal van bevindingen telecommunicatie, ZD/maan01/AH/118-119
19 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte C], 19-11-09, ZD/maan/V/23-27
20 Proces-verbaal van bevindingen van 25-8-09, 0/opv/AH/623
21 Kentekengegevens, 0/opv/AH/632
22 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, Beslagdossier Apollo/155-157
23 2/OPV/AH/1024
24 Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte E] van 21-9-10, 0 /OPV/G/224
25 Proces-verbaal van verhoor verdachte; V/MLO/59-61; 67-77 en 78-123
26 V/MLO/59 t/m 61
27 V/MLO/67 t/m 77
28 V/MLO/73
29 V/MLO/78-123
30 V/MLO/110
31 V/MLO/113
32 V/MLO/114
33 V/MLO/115
34 V/MLO/116
35 V/MLO/129-131 (samengevat) en 132-152 (letterlijk)
36 V/MLO/136
37 V/MLO/138
38 V/MLO/138
39 V/MLO/142
40 V/MLO/143
41 V/MLO/145/146
42 V/MLO/147
43 V/MLO/148
44 V/MLO/150
45 V/MLO/151
46 V/MLO/154
47 V/MLO/157-162
48 V/MLO/160
49 Proces-verbaal van terechtzitting van 6 december 2010
50 Proces-verbaal van getuige [verdachte]; 2/OPV/G/221-226
51 V/RVV/42-44;
52 V/RVV/51
53 V/RVV/80-129
54 V/RVV/98
55 V/RVV/99
56 V/RVV/100
57 V/RVV/102
58 V/RVV/106
59 V/RVV/106
60 V/RVV/106
61 V/RVV/106
62 V/RVV/106
63 V/RVV/113
64 V/RVV/118 en 119
65 V/RVV/120
66 V/RVV/141-146
67 V/RVV/155-159
68 Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte B], 2/OPV/G/216-218
69 Deskundigenrapport van 24/8/10, opgemaakt door B.F.L. Oude Grotebevelsborg
70 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte C] van 19-11-09, ZD/maan/V/23-27
71 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 8-1-10, 0/OPV/G/114-116 = ZD/maan01/GT/47
72 Proces-verbaal van aangifte [aangever] van 9 juni 2009, 0/OPV/AG/2
73 Proces-verbaal van getuige [getuige 3] van 20-7-09, 0/opv/G/61
74 Proces-verbaal van verhoor getuige [partner slachtoffer/getuige 7] van 18-7-09, 0/opv/G/39
75 Verklaring van verdachte en verdachte [verdachte] ter zitting van 6 december 2010
76 Proces-verbaal van terechtzitting van 6 december 2010
77 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], 20-7-09, ZD/maan/GT/1-7
78 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/2
79 Geschrift, zijnde een brief van T-Mobile, ZD/maan01/AH/124
80 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/2
81 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/6
82 Proces-verbaal van bevindingen identificatie, ZD/maan/AH/10
83 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan/AH/2-3
84 Proces-verbaal van bevindingen identificatie, ZD/maan/AH/11
85 Idem, ZD/maan/AH/11
86 ZD/maan/AH/64-66
87 ZD/maan/AH/70
88 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] van 27-7-09, ZD/maan/GT/22-25
89 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] van 31-8-09, ZD/maan/GT/27-29
90 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10], 19-1-10, ZD/maan01/GT/51-53
91 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 11] van 27-4-10, Zd/maan04/Gt/76-77
92 Proces-verbaal van bevindingen, ZD/maan03/AH/157
93 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 12] van 18-11-09, 0/OPV/G/202-205= ZD/maan/GT/41-45
94 Proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte E] van 21-9-10, 0/OPV/G/224
95 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte C] 24-11-09, ZD/maan/V/29-33
96 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte C], 21-1-10, ZD/maan01/V/102
97 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte C] van 16-9-10, 1/V/Rijk/57
98 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte D] van 17-12-09, ZD/maan/V/14-16
99 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte B] van 21-11-09, ZD/maan/V/ 38-41
100 V/RVV/80-129
101 V/RVV/82
102 V/RVV/88
103 V/RVV/114
104 Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 27-11-09, ZD/maan/V/35-37
105 V/MLO/102
106 V/MLO/107
107 V/MLO/144
108 V/MLO/147
109 V/MLO/157-162
110 V/MLO/158
111 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 december 2010
112 Arrest Hoge Raad d.d. 2 februari 2010, LJN BK5172
113 V/RVV/61
114 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, 26-11-09, 0/opv/AH/18-19
115 Deskundigenrapport NFI d.d. 11 februari 2010 nummer 2009.07.17.083, blz. 4
116 V/MLO/78-123
117 V/MLO/113
118 V/MLO/114
119 V/MLO/115
120 V/MLO/116
121 V/MLO/129-131 (samengevat) en 132-152 (letterlijk)
122 V/MLO/136
123 V/MLO/138
124 V/MLO/138
125 V/MLO/140
126 V/MLO/142
127 V/MLO/142
128 V/MLO/143
129 V/MLO/145/146
130 V/MLO/147
131 V/MLO/148
132 V/MLO/150
133 V/MLO/151
134 V/MLO/154
135 V/MLO/157-162
136 V/MLO/160
137 Proces-verbaal van terechtzitting van 6 december 2010
138 Proces-verbaal van terechtzitting van 6 december 2010
139 V/RVV/106
140 V/RVV/106
141 V/MLO/136, 138, 141, 142, 151
142 Deskundigenrapport NFI d.d. 11 februari 2010 nummer 2009.07.17.083, blz. 4
143 Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, 26-11-09, 0/opv/AH/18-19
144 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, Beslagdossier Apollo/155-157
145 Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, Beslagdossier Apollo/163
146 V/MLO/114
147 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 december 2009
148 Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte E], 20-4-10,ZD/maan03/V/138
149 V/MLO/108
150 V/RVV/48-64
151 V/RVV/51
152 V/RVV/80-129
153 V/RVV/104