Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Regnr.: AWB 10/42605 VRONTN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
[A], V-nummer [nummer], thans verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. P.E. Vos, advocaat te Haarlem,
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Op 12 december 2010 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 20 december 2010. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A. Hakvoort. Tevens was aanwezig R. Musa, tolk in de Somalische taal.
1De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1980 en de Somalische nationaliteit te hebben. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 10 december 2010 waarbij de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vreemdelingenwet (Vw) 2000 staat ter beoordeling of dit besluit in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3 De vreemdeling heeft ter zitting aangevoerd dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Voorts is aangevoerd dat hij de Somalische nationaliteit heeft en dat hij uit Mogadishu komt. Overigens bestaat volgens de vreemdeling voor Somaliërs die afkomstig zijn uit Noord-Somalië eveneens geen zicht op uitzetting.
4 Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat nog steeds zicht op uitzetting bestaat, nu mogelijk sprake is van een vestigingsalternatief.
5 De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de brief van 19 november 2010 van verweerder blijkt dat ervan wordt uitgegaan dat in Mogadishu sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Uit de ter zitting overgelegde brief van 1 december 2010 in een andere zaak volgt dat voor zover uitzetting naar plaatsen buiten Mogadishu plaatsvindt, dit via de internationale luchthaven van Mogadishu gebeurt.
Vaststaat dat in afwachting van de publicatie van het nieuwe Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire Somalië (WBV) geen uitzettingen plaatsvinden naar Mogadishu. Uitzettingen naar plaatsen buiten Mogadishu vinden vooralsnog evenmin plaats.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat thans in onvoldoende mate vast staat dat slechts sprake is van een tijdelijke belemmering om de vreemdeling te verwijderen naar Somalië. Dit leidt tot het oordeel dat thans geen zicht op uitzetting van de vreemdeling naar zijn land van herkomst bestaat binnen een redelijke termijn.
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat onduidelijk is uit welk gebied van Somalië de vreemdeling afkomstig is, waaruit de rechtbank afleidt dat verweerder met een mogelijke herkomst uit Noord-Somalië rekening houdt, is de rechtbank van oordeel dat, wat daar verder ook van zij, dit niet aan het voorgaande afdoet. Verweerder heeft immers erkend dat, voor zover uitzettingen zullen plaatsvinden, vreemdelingen uit Noord-Somalië via de internationale luchthaven van Mogadishu worden uitgezet. Gesteld noch gebleken is dat binnen een redelijke termijn een andere wijze van uitzetting van vreemdelingen uit Noord-Somalië naar Somalië te verwachten valt.
Nu de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer reeds dateert van 19 november 2010, houdt de rechtbank het ervoor dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest.
6 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling vanaf 10 december 2010 onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van heden.
Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 4 x € 105,-- + 7 x € 80,-- = € 980,--.
7 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot € 980,-- ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-- welke kosten verweerder aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. A.P. Pereira Horta, in tegenwoordigheid van de griffier R.A. Ramradj.
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2010.
RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).