ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8373

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/40122 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar Somalië

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 december 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan een vreemdeling, die de Somalische nationaliteit heeft. De vreemdeling had op 17 november 2010 aangegeven asiel te willen aanvragen en heeft op 25 november 2010 een formele asielaanvraag ingediend. De rechtbank constateert dat de vreemdeling tijdig in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag in te dienen, en dat de verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, voldoende voortvarend heeft gehandeld in deze procedure.

De rechtbank heeft echter ook overwogen dat er op dat moment geen zicht op uitzetting naar Somalië bestond. Dit oordeel is gebaseerd op informatie van de verweerder, waarin werd aangegeven dat er de komende maanden geen uitzettingen naar Mogadishu gepland stonden. De rechtbank concludeert dat de bewaring van de vreemdeling onrechtmatig is geworden met ingang van 20 november 2010, omdat er geen redelijke termijn was voor een mogelijke uitzetting.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring. Tevens kent de rechtbank een schadevergoeding toe van € 1305,-- voor de 16 dagen onrechtmatige bewaring en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van € 874,--. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de procedure afgesloten met de mededeling dat hoger beroep mogelijk is tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Regnr.: AWB 10/40122 VRONTN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
in het geding tussen
[A], V-nummer [nummer], thans verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. M.I. Vennik, advocaat te Amsterdam,
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Op 18 november 2010 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 29 november 2010. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. E. Sölemez. Tevens was aanwezig A.A. Ibrahim, tolk in de Somalische taal.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft op 30 november 2010 het onderzoek heropend, inhoudende dat verweerder nadere informatie verstrekt omtrent de asielaanvraag en uitzettingen naar Somalië.
Bij schrijven van 1 december 2010 heeft verweerder de gevraagde nadere informatie verstrekt. Hierop is bij schrijven van 3 december 2010 door de vreemdeling gereageerd. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting de zaak af te doen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
II OVERWEGINGEN
1De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1988 en de Somalische nationaliteit te hebben. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 17 november 2010 waarbij de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 staat ter beoordeling of dit besluit in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
De vreemdeling heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij te laat in de gelegenheid is gesteld om zijn asielaanvraag in te dienen nadat hij daartoe de wens heeft geuit.
Subsidiair heeft de vreemdeling aangegeven dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. In dat kader geeft de vreemdeling aan dat alle uitzettingen via Mogadishu gaan, zodat de doorreis naar de plaats van herkomst een probleem is.
De rechtbank heeft na heropening van het onderzoek aan verweerder verzocht om over te leggen een gedagtekende en ondertekende asielaanvraag van de vreemdeling.
Voorts heeft de rechtbank verweerder verzocht om aan te geven of er thans uitzettingen plaatsvinden naar plaatsen die buiten Mogadishu zijn gelegen.
Ten aanzien van het primaire standpunt van de vreemdeling overweegt de rechtbank als volgt. De vreemdeling heeft op 17 november 2010 aangegeven dat hij asiel wenst aan te vragen. De rechtbank constateert dat uit de nadere schriftelijke informatie van verweerder van 1 december 2010 blijkt dat de vreemdeling op 25 november 2010 een schriftelijke asielaanvraag heeft gedaan. De vreemdeling is derhalve binnen acht dagen, nadat hij zijn wens heeft geuit om een asielaanvraag in te dienen, in de gelegenheid gesteld die aanvraag daadwerkelijk te doen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten aanzien hiervan voldoende voortvarend heeft gehandeld.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van de vreemdeling dat geen zicht op uitzetting bestaat overweegt de rechtbank het volgende.
Na de heropening van het onderzoek heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat, in afwachting van de publicatie van het nieuwe Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire Somalië (hierna: WBV), geen uitzettingen plaatsvinden naar Somalië. Uitzettingen naar plaatsen buiten Mogadishu vinden vooralsnog evenmin plaats. De gemachtigde van verweerder deelt in dat kader mede dat geen uitvoering wordt gegeven aan het MOU met de autoriteiten van Somaliland in afwachting van de verkiezingen aldaar.
Voorts verwijst de gemachtigde van verweerder naar de brief van verweerder van 19 november 2010, waarbij kamervragen zijn beantwoord. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat, indien na de individuele beoordeling blijkt dat er een vestigingsalternatief is in een ander deel van Somalië, terugkeer aan de orde is. De gemachtigde van verweerder geeft tevens aan dat primair wordt ingezet op zelfstandig vertrek en laat voorts weten dat indien gedwongen terugkeer aan de orde is, uitgezet zal worden naar de internationale luchthaven van Mogadishu die in handen is van de Transitional Federal Goverment, gesteund door de troepen van de African Union Mission in Somalië, vanwaar betrokkene kan doorreizen naar het vestigingsalternatief. Verweerder deelt aansluitend mede dat een concrete zaak waarin dit speelt zich vooralsnog niet heeft voorgedaan.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat thans in onvoldoende mate vast staat dat slechts sprake is van een tijdelijke belemmering om de vreemdeling te verwijderen naar Somalië. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat verweerder in eerdergenoemde brief van 19 november 2010 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heeft aangegeven dat er de komende maanden geen uitzettingen gepland staan naar Mogadishu, alsmede dat verweerder niet heeft aangegeven wanneer het nieuwe WBV in werking treedt dan wel dat daarin zal staan binnen welke termijn de uitzettingen naar Somalië zullen worden hervat. Dit leidt tot het oordeel dat thans geen zicht op uitzetting van de vreemdeling naar zijn land van herkomst bestaat binnen een redelijke termijn.
Nu de brief van de verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer reeds dateert van 19 november 2010, houdt de rechtbank het ervoor dat de bewaring met ingang van 20 november 2010 onrechtmatig is geworden.
De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en de opheffing van de bewaring gelasten met ingang van heden.
Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van € 1305,--. (1x € 105,-- politiecel, 15x € 80.-- voor HvB).
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage:
RECHT DOENDE:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot € 1305,-- ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-- welke kosten verweerder aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.C. Dijkstra, in tegenwoordigheid van de griffier J.J. Kip.
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2010.
RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).