ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8306

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/5989 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit buitengewoon verlof zonder behoud van inkomsten en doorbetaling pensioenpremie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een militair ambtenaar, en de Commandant der Landstrijdkrachten. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 4 september 2007, waarbij hem buitengewoon verlof zonder behoud van militaire inkomsten werd verleend voor de periode van 1 september 2007 tot en met 31 augustus 2010. Dit verlof was onderworpen aan de voorwaarde dat de eiser zowel het werkgevers- als het werknemersdeel van de pensioenpremie moest betalen. De eiser stelde dat deze voorwaarde onterecht was, omdat andere ambtenaren in vergelijkbare situaties wel het werkgeversdeel vergoed kregen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de eiser zich beroept op het gelijkheidsbeginsel en dat verweerder ten onrechte onderscheid maakt tussen burgerlijke en militaire ambtenaren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Commandant der Landstrijdkrachten het verlof terecht heeft verleend op basis van artikel 87, eerste lid, van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR). De rechtbank concludeert dat OCCAR, de organisatie waarvoor de eiser verlof had aangevraagd, niet kan worden aangemerkt als een volkenrechtelijke organisatie, waardoor de toepassing van het vierde lid van artikel 87 AMAR niet aan de orde is.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de eiser is in persoon verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 november 2010 en de uitspraak is gedaan op 15 december 2010.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/5989 MAW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[Eiser], wonende te [plaats],
en
de Commandant der Landstrijdkrachten, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 4 september 2007 heeft verweerder aan eiser buitengewoon verlof zonder behoud van militaire inkomsten en onder voorwaarden verleend voor de periode van 1 september 2007 tot en met 31 augustus 2010.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 22 november 2007 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 27 juni 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 8 november 2010 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.A. Groenewoud-Kralt.
II OVERWEGINGEN
1.1Eiser is op zijn verzoek gedurende de verlofperiode werkzaam voor [bedrijf] gevestigd in Duitsland. Verweerder heeft het buitengewoon verlof aan eiser verleend onder toepassing van artikel 87, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR).
1.2 Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 4 september 2007 heeft verweerder aan eiser onder andere medegedeeld dat gedurende de verlofperiode de pensioenpremies ten behoeve van de pensioenopbouw bij de Stichting Pensioenfonds [...] moeten worden doorbetaald en dat deze volledig voor rekening van eiser komen. Dat wil zeggen dat eiser zowel het werknemers- als het werkgeversdeel van de premies moet betalen.
2.1Eisers bezwaren richten zich met name tegen de voorwaarde dat eiser ook het werkgeversdeel van de pensioenpremie gedurende het buitengewoon verlof moet betalen. Eiser heeft in beroep aangevoerd, kort samengevat, dat verweerder het verlof heeft verleend op een onjuiste grondslag. Naar eisers mening had het verlof moeten worden verleend met toepassing van artikel 87, vierde lid, van het AMAR. Hij stelt daartoe dat aan burgerambtenaren van Defensie die eveneens bij OCCAR werkzaam zijn, buitengewoon verlof wordt verleend onder toepassing van artikel 52, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD), welk artikel nagenoeg gelijkluidend is aan het vierde lid van artikel 87 AMAR. Voor de burgerlijke ambtenaren is door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een aantal circulaires vastgesteld met betrekking tot buitengewoon verlof in verband met functieaanvaarding bij een internationale volkenrechtelijke organisatie. In deze circulaires wordt, zoals eiser stelt, verwezen naar de Verhaalsregeling pensioenpremies sector Rijk bij buitengewoon verlof van lange duur, kenmerk AD96/U795 (verder: Verhaalsregeling). Op grond van de Verhaalsregeling wordt voor de burgerlijke ambtenaren, die overigens in dezelfde omstandigheden verkeren als eiser, het werkgeversdeel van de pensioenpremie door verweerder betaald. Verweerder past deze circulaire ten onrechte wel toe bij de burgerambtenaren maar niet bij de militaire ambtenaren. Naar eisers mening zou er geen onderscheid mogen zijn tussen beide categorieën ambtenaren.
2.2 Eiser heeft tenslotte een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft daarvoor verwezen zowel naar burgerlijke als naar militaire ambtenaren die voorheen bij OCCAR werkzaam waren of dat nog steeds zijn en voor wie verweerder het werkgeversdeel van de pensioenpremie betaalt.
3.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat OCCAR niet is aan te merken als een volkenrechtelijke organisatie als bedoeld in het vierde lid van artikel 87 AMAR en dat reeds daarom het verlof op goede gronden is verleend met toepassing van het eerste lid van artikel 87 AMAR. De door eiser genoemde circulaires zijn niet van toepassing op militaire ambtenaren. Verweerder heeft voorts gesteld dat de hoofdregel is dat ook voor burgerlijke ambtenaren geldt dat zij zowel het werkgevers- als het werknemersdeel van de pensioenpremie voor hun rekening dienen te nemen. Verweerder ziet ook voor de burgerlijke ambtenaren geen reden om van de in het tweede lid van artikel 2 van de Verhaalsregeling neergelegde afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken. Daarbij stelt verweerder dat door OCCAR ten behoeve van de ambtenaren werkzaam bij deze organisatie een maandelijkse bijdrage wordt gestort in een zogenaamd providend fund, welke bijdrage het karakter heeft van een pensioenpremie. Aan het einde van de plaatsing bij OCCAR, mits dit binnen tien jaar na aanvang plaatsvindt, wordt het opgebouwde bedrag als een lumpsum aan de betrokken ambtenaren uitgekeerd. Verweerder stelt dat dit bedrag, dat eiser dus zal ontvangen aan het einde van de drie jaren van het buitengewoon verlof, ruimschoots toereikend zal zijn om de schuld aan verweerder met betrekking tot de afdracht van het werkgeversdeel van de pensioenpremie te voldoen.
3.2 Met betrekking tot de gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel stelt verweerder dat in het verleden fouten zijn gemaakt. Toen dit is bemerkt zijn deze fouten niet herhaald. Een eenmaal gemaakte fout behoeft niet voor de toekomst te worden herhaald.
4.1Ingevolge artikel 87, eerste lid, AMAR, kan het hoofd defensieonderdeel, indien daartoe naar zijn oordeel aanleiding bestaat, aan de militair op diens aanvraag buitengewoon verlof van lange duur verlenen, al of niet met behoud van militaire inkomsten en volgens nader bij ministeriële regeling te stellen regels.
Ingevolge artikel 87, vierde lid, AMAR, kan het verlof in beginsel worden verleend voor ten hoogste drie jaren en zonder behoud van militaire inkomsten, indien het verlof, bedoeld in het eerste lid, ten doel heeft de militair in de gelegenheid te stellen anders dan in vaste dienst, hetzij een functie te vervullen in dienst van een volkenrechtelijke organisatie, hetzij tijdelijk werkzaam te zijn ten behoeve van de Nederlandse Antillen dan wel als deskundige ten behoeve van een vreemde mogendheid, en naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel met de verlening van het verlof in overwegende mate het algemeen belang wordt gediend.
4.2 Ingevolge artikel 48, eerste lid, BARD, kan aan de ambtenaar op zijn aanvraag buitengewoon verlof van lange duur worden verleend door het hoofd defensieonderdeel al dan niet met behoud van bezoldiging en al dan niet onder bepaalde voorwaarden.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, BARD, kan het verlof in beginsel voor ten hoogste drie jaren zonder behoud van bezoldiging worden verleend, indien het verlof, genoemd in artikel 48, ten doel heeft de ambtenaar in de gelegenheid te stellen anders dan in vaste dienst hetzij een functie in dienst van een volkenrechtelijke organisatie te vervullen hetzij ten behoeve van de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel als deskundige tijdelijk ten behoeve van een vreemde mogendheid werkzaam te zijn en met verlofverlening naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel het algemeen belang in overwegende mate wordt gediend.
4.3 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verhaalsregeling pensioenpremies sector Rijk bij buitengewoon verlof van lange duur, vastgesteld op 2 oktober 1996 door de minister van Binnenlandse Zaken, is gedurende de tijd waarin de deelnemer in verband met buitengewoon verlof geheel is ontheven van de uitoefening van zijn functie anders dan voor de vervulling van een politieke functie waarin pensioenaanspraken worden verkregen, het verhaal gelijk aan de pensioenpremies die de betrokken werkgever voor hem is verschuldigd, tenzij door of namens de werkgever anders is bepaald.
5.1De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder het buitengewoon verlof terecht heeft verleend met toepassing van artikel 87, eerste lid AMAR. Het vierde lid van artikel 87 AMAR zou alleen toegepast kunnen worden indien OCCAR moet worden aangemerkt als een volkenrechtelijke organisatie. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting nader toegelicht dat OCCAR niet op grond van een volkenrechtelijk verdrag is ingesteld, geen orgaan heeft dat uit regeringsvertegenwoordigers bestaat en geen (beslissings)bevoegdheden heeft die van invloed kunnen zijn op de politiek of de wetgeving van staten en internationale organisaties. De rechtbank is gezien deze toelichting van oordeel dat OCCAR niet kan worden aangemerkt als een volkenrechtelijke organisatie en dat verweerder terecht aan eiser buitengewoon verlof heeft verleend met toepassing van het eerste lid van artikel 87 AMAR.
5.2 Aan eisers stelling dat verweerder de Verhaalsregeling ook op hem als militair ambtenaar zou moeten toepassen en dat in dat kader van belang is dat hem verlof is verleend in het algemeen en niet louter in het persoonlijk belang is hiermede de grondslag ontvallen. De rechtbank overweegt, in dit licht bezien ten overvloede, dat een onderscheid in rechtspositie en het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling tussen burgerlijke en militaire ambtenaren, gezien hun verschillende positie binnen de krijgsmacht, kan worden aanvaard (zie LJN BC5625, CRvB 21-02-2008). Dat aan eiser verlof is verleend in het algemeen belang is dus niet relevant.
5.3 Eiser heeft een aantal beslissingen van verweerder, waarvan een tweetal uit 2008, overgelegd, waaruit naar voren komt dat verweerder voor sommige (burgerlijke) ambtenaren, die overigens in dezelfde positie verkeren als eiser, het werkgeversdeel van de premie voor zijn rekening neemt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het in alle gevallen gaat om foutieve beslissingen, ten dele genomen door of namens een ander bestuursorgaan dan verweerder, en dat het verweerders beleid is om zowel het werkgevers- als het werknemersdeel van de pensioenpremie te verhalen. Verweerder heeft, om onduidelijkheid weg te nemen, zijn beleid neergelegd in een nota van 9 maart 2010. Verweerder heeft hiermede voldoende aangetoond dat het om foutieve beslissingen gaat. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het gelijkheidsbeginsel niet zover reikt dat verweerder deze fout ook ten aanzien van eiser zou moeten herhalen.
6.1Het beroep is ongegrond.
6.2 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, mr. C. Fetter en B. Dedden, generaal-majoor b.d., militair lid, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.