Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 10/16324 (beroep)
AWB 10/16325 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter
[eiseres]
geboren op [geboortedatum] 1964, van Braziliaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster (hierna: eiseres),
gemachtigde: mr. H. Dogan, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 5 februari 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 7 januari 2010 tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 april 2010 ongegrond verklaard.
Op 3 mei 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2010. Eiseres en haar gemachtigde zijn met berichtgeving niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Ten aanzien van het beroep
1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet middels een inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) is aangetoond dat reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding wordt of is gevoerd, nu eiseres zich eerst op 1 februari 2010 heeft ingeschreven in de GBA. Slechts in een uitzonderlijk geval kan desalniettemin sprake zijn van een duurzame relatie en kan om die reden op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden afgeweken van het criterium van zes maanden inschrijving. Een dergelijke uitzonderlijke situatie zal met deugdelijk bewijs moeten worden aangetoond. De door eiseres overgelegde stukken vormen geen deugdelijk en onweerlegbaar bewijs van de duurzaamheid van de relatie. Ook is geen sprake van schending van artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Eiseres heeft de volgende beroepsgronden aangevoerd. Eiseres stelt wel voldoende bewijsmiddelen te hebben overgelegd om te bewijzen dat sprake is van een duurzame relatie. Voorts wordt eiseres een te hoge bewijslast opgelegd, omdat zij vanwege haar illegale verblijf in Nederland geen bankrekening kon openen of officiële handelingen kon verrichten. Dit is in strijd met het gemeenschapsrecht. Eiseres verwijst terzake naar een artikel van [naam] in Migantenrecht nr. 3, 2009. Ook kan eiseres zich niet inschrijven in de GBA als zij geen rechtmatig verblijf heeft. Tot slot is het criterium van een deugdelijk bewezen duurzame relatie in strijd met het non-discriminatiebeginsel, omdat dit criterium niet geldt voor de toelating van vreemdelingen bij een Nederlandse partner. De voorwaarden voor toelating van partners van Unieburgers kunnen immers niet zwaarder zijn dat de voorwaarden voor gezinshereniging met partners in het algemeen, zo volgt uit het arrest van het Hof van Justitie EU van 17 april 1986 (Reed vs. Nederland, 59/85).
3. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Richtlijn) vergemakkelijkt het gastland, onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen, overeenkomstig zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft. Het gastland onderzoekt de persoonlijke situatie nauwkeurig en motiveert een eventuele weigering van toegang of verblijf.
4. Ingevolge artikel 9, eerste lid, voor zover van belang, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder e, sub 2, en artikel 8, onder e, van de Vw 2000, verschaft verweerder aan een familielid van een gemeenschapsonderdaan die rechtmatig verblijf heeft een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
5. Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2 EG/EER van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Ingevolge het vierde lid - voor zover hier van belang - is deze paragraaf eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met de vreemdeling heeft.
6. In paragraaf B10/5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld: “De juridische band tussen de gemeenschapsonderdaan en het familie- of gezinslid is bepalend is voor het verblijfsrecht. Voor ongehuwde partners van de gemeenschapsonderdaan geldt dat, voordat wordt aangenomen dat rechten kunnen worden ontleend aan het gemeenschapsrecht, met deugdelijk bewijs zal moeten worden aangetoond dat sprake is van een duurzame relatie (zie B10/1.7).
7. In paragraaf B10/1.7 van de Vc 2000 is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld: “De duurzame relatie zal in ieder geval worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de EU/EER- onderdaan of onderdaan van Zwitserland, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, buiten Nederland valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam. Als bewijs om aan te tonen dat de ongehuwde partners in Nederland samenwonen dan wel (recentelijk) hebben samengewoond wordt een inschrijving in de GBA op hetzelfde adres verlangd. Om aan tonen dat uit de relatie een kind is geboren dient een geboorteakte te worden overgelegd. In alle gevallen dient het om een (nog immer) bestaande relatie te gaan.”
8. In paragraaf B10/5.1. van de Vc 2000 - voor zover hier van belang - is het volgende vermeld: “Voor ongehuwde partners van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland geldt dat zij in Nederland met hun partner dienen samen te wonen. Voor hetgeen onder samenwonen wordt verstaan wordt verwezen naar B2/4.9. van de Vc 2000.”
9. In paragraaf B2/4.9. van de Vc 2000 is - voor zover hier van belang - het volgende vermeld: “De vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven moeten feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij dienen ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever, de belastingdienst en de zorgverzekeraar hetzelfde adres te voeren. Daarnaast dienen de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de GBA te staan ingeschreven.”
10. Gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank op 10 november 2010 telefonisch medegedeeld dat eiseres nogmaals een aanvraag voor een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 heeft ingediend en dat deze aanvraag inmiddels is ingewilligd. Eiseres heeft gesteld procesbelang bij onderhavig geding te hebben vanwege de ingangsdatum van het verblijfsdocument. Nu de ingangsdatum van het verblijfsdocument van belang is voor de beoordeling van een eventuele aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, is de rechtbank van oordeel dat eiseres procesbelang heeft bij het onderhavige beroep.
11. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres een gemeenschapsonderdaan is. Evenmin in geschil is dat eiseres en referent ten tijde van het bestreden besluit niet zes maanden stonden ingeschreven in de GBA op het adres [adres]. Voorts betwist verweerder niet dat eiseres en referent een affectieve relatie hebben. Het onderhavige geding spitst zich toe op de vraag of eiseres middels bewijsstukken de duurzaamheid van de relatie heeft aangetoond.
12. Eiseres heeft ter onderbouwing van de duurzaamheid van de relatie de volgende bewijsstukken overgelegd:
- een gebruikersovereenkomst woonruimte, gedateerd 5 oktober 2009, voor de woning aan de [adres];
- foto’s waarop eiseres en referent samen zijn te zien;
- een bewijs van inschrijving van eiseres in de GBA van 1 februari 2010 op het adres [adres];
- brieven van creditcardorganisaties, gericht aan eiseres en referent, ongedateerd;
- een verklaring van de verhuurders, het echtpaar [naam 2], van 20 februari 2010, waarin wordt verklaard dat eiseres en referent sinds 1 juni 2009 de woning aan de [adres] huren;
- een schriftelijke verklaring van vriendin [naam 3], ongedateerd;
- een verklaring van de Portugese Vereniging van Amsterdam van 20 februari 2010;
- een verklaring van de heer [naam 4] van 21 februari 2010.
13. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat, indien eiseres niet middels een inschrijving in de GBA heeft aangetoond dat zij reeds gedurende een periode van zes maanden een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd, alleen in een uitzonderlijk geval sprake kan zijn van een duurzame relatie. Verweerder heeft dit standpunt ter zitting als volgt toegelicht. Andere bewijsmiddelen worden in het kader van artikel 4:84 van de Awb pas geaccepteerd, indien door eiseres is aangetoond dat sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat eiseres eerst bijzondere omstandigheden dient aan te voeren waaruit blijkt dat zij niet kan voldoen aan het vereiste van zes maanden inschrijving, alvorens andere bewijsmiddelen inzake de duurzaamheid van de relatie worden geaccepteerd.
14. In navolging van hetgeen deze rechtbank, zittingplaats Arnhem, heeft overwogen in de uitspraak van 19 augustus 2010 (LJN: BN6033), overweegt de rechtbank dat geen gemeenschapsrechtelijke omschrijving bestaat van het begrip “duurzame relatie”. Voorts volgt expliciet noch impliciet uit de Richtlijn dat samenwoning een conditio sine qua non is voor het aannemen van een duurzame relatie. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU (hierna: het Hof) dat de communautaire regelgeving van afgeleid recht op het gebied van verplaatsing en verblijf niet restrictief mag worden uitgelegd (zie met name de arresten van het Hof van 13 februari 1985, [naam 5], 267/83, punten 16 en 17, en 17 september 2002, [naam 6], C-413/99, punt 74). Een restrictieve uitleg zou ook ingaan tegen de bedoeling van de gemeenschapswetgever, die het belang van bescherming van het gezinsleven van personen met de nationaliteit van de lidstaten voor de verwijdering van belemmeringen voor de gebruikmaking van de door het Verdrag gegarandeerde fundamentele vrijheden, heeft erkend (arresten van 11 juli 2002, [naam 7], C-60/00, punt 38, en 25 juli 2002, [naam 8], C-459/99, punt 53). Daarom is, teneinde aan artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn niet zijn effectiviteit te ontnemen, geen plaats voor een restrictieve uitleg van het begrip “duurzame relatie”.
15. Door pas ander bewijs van de duurzaamheid van de relatie te aanvaarden als eiseres middels bijzondere omstandigheden heeft aangetoond niet te kunnen voldoen aan het vereiste van zes maanden inschrijving in de GBA, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een te restrictieve uitleg gegeven van het begrip “duurzame relatie”. De rechtbank acht dit niet in overeenstemming met de tekst en de bedoeling van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn.
16. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de Richtlijn en met voormelde jurisprudentie van het Hof. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
17. De gevraagde voorziening strekt er toe uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
18. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1311,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--; wegingsfactor 1).
19. Op grond van artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 300,-- vergoedt.
De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/16324,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/16325,
De rechtbank/ voorzieningenrechter, in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1311,-- (zegge: dertienhonderdelf euro), te betalen aan eiseres.
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 300,-- (zegge: driehonderd euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Bosman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2010.
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.