ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7371

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/30969
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting na nationaliteitsverklaring Suriname

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 oktober 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel van eiser, een Surinaamse nationaliteit houder. Eiser was op 24 november 2009 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Op 4 juni 2010 ontving hij een nationaliteitsverklaring van de Surinaamse autoriteiten, maar tot op heden, 124 dagen later, is er geen noodpaspoort verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de lange duur tussen de nationaliteitsbevestiging en de afgifte van het noodpaspoort niet gerechtvaardigd is, vooral omdat eiser 12 dagen na de nationaliteitsverklaring is gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten. De rechtbank oordeelt dat verweerder, de minister van Justitie, niet aannemelijk heeft gemaakt dat er nog zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Tevens wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is om dit toe te kennen. De uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, in tegenwoordigheid van mr. M.I. van Baal, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/30969
V-nr: [ ]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1969, van Surinaamse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. J. van Appia, advocaat te Amsterdam
en:
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Op 24 november 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 3 september 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 22 september 2010. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om uiterlijk 27 september 2010 om 12:00 uur nadere informatie te verschaffen. Bij faxbericht van 27 september 2010 heeft verweerder om uitstel verzocht tot 30 september 2010 om 12:00 uur, welk uitstel de rechtbank heeft verleend. Op 30 september 2010 heeft verweerder nadere inlichtingen verstrekt. Bij faxbericht van 1 oktober 2010 heeft eiser op verweerders inlichtingen gereageerd. Beide partijen hebben toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op 6 oktober 2010 gesloten.
Overwegingen
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser meent dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Eiser is op 16 juni 2010 in persoon gepresenteerd bij de Surinaamse vertegenwoordiging nadat op 4 juni 2010 een nationaliteitsverklaring was afgegeven. Volgens eiser is het afgeven van een noodpaspoort na vaststelling van de identiteit door de Surinaamse autoriteiten enkel een ‘hamerstuk’ hetgeen binnen een week geschiedt. Als voorbeeld noemt eiser de persoon die tezamen met eiser op 16 juni 2010 aan de Surinaamse autoriteiten is gepresenteerd en binnen een week een noodpaspoort heeft verkregen. Van belang hierbij is dat deze persoon net als eiser ongewenst verklaard is en met eiser vergelijkbare criminele antecedenten heeft. Nu aan eiser niet binnen een week een noodpaspoort is verstrekt en de zaak al drie maanden in een impasse verkeert, bestaat er volgens eiser geen zicht meer op uitzetting.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Verweerder meent dat zicht op uitzetting vast staat. Nu de nationaliteit door de Surinaamse autoriteiten bevestigd is, zal er ook een noodpaspoort verstrekt worden, maar verweerder kan behalve rappeleren geen invloed op de snelheid van dit proces uitoefenen. Verweerder meent dat het niet aan de Nederlandse Staat is om de Surinaamse autoriteiten aan te sturen, laat staan daar beleid op te voeren en kan enkel letten op de ongewenstverklaring van eiser. Daarentegen kan eiser volgens verweerder wel invloed op de snelheid van het proces tot afgifte van een noodpaspoort uitoefenen door regelmatig met de Surinaamse autoriteiten contact op te nemen en actief mee te werken.
3. Naar aanleiding hiervan alsmede de ter zitting besproken brief van 3 september 2010 van verweerder, welke in een andere bewaringsprocedure bij deze rechtbank en zittingsplaats (uitspraak 9 september 2010, AWB 10/28406) is overhandigd, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht antwoord te geven op de volgende vragen:
“1. Bij brief van 3 september 2010 inzake AWB 10/28406 heeft verweerder bericht dat van de bijna honderd sinds medio april 2009 verstrekte nationaliteitsbevestigingen, bijna vijftig tot een noodpaspoort hebben geleid. Binnen welke termijn, na ontvangst van de nationaliteitsbevestiging, werden deze noodpaspoorten verstrekt?
2. Waren er onder de nationaliteitsbevestigingen die hebben geresulteerd in de afgifte van een noodpaspoort personen met criminele antecedenten, en zo ja om welke delicten gaat het en welke straffen waren hiervoor opgelegd (graag per individuele casus uiteenzetten)?
3. Zijn er in de groep vreemdelingen waarvan wel de Surinaamse nationaliteit is bevestigd maar waarvoor (nog) geen noodpaspoort is afgegeven personen met criminele antecedenten? Zo ja, om welke delicten gaat het en welke straffen zijn daarbij opgelegd (graag per individuele casus uiteenzetten)? Wanneer is bij deze groep personen de nationaliteitsbevestiging ontvangen (graag eveneens per individuele casus aangeven)?
4. Zijn er anderszins factoren die van belang zijn bij de vraag of er zicht op uitzetting bestaat voor eiser binnen een redelijke termijn?”
4. Uit de voor de rechtbank relevante antwoorden van verweerder, zoals verzonden bij faxbericht van 30 september 2010, blijkt - kort weergegeven - het volgende:
Sinds medio april 2009 zijn er door de Surinaamse autoriteiten van de 100 nationaliteitsbevestigingen 50 noodpaspoorten afgegeven. De gemiddelde duur tussen nationaliteitsbevestiging en verstrekking noodpaspoort betrof 77 dagen. Van belang hierbij is dat na de nationaliteitsbevestiging eerst een presentatie in persoon moet worden gepland. Het is geheel afhankelijk van het aantal gestelde Surinamers hoe snel een presentatie kan plaatsvinden. Ook wordt pas een noodpaspoort afgegeven als de vlucht bekend is.
Indien de Surinaamse autoriteiten daarom verzoeken, verstrekt verweerder een overzicht van de strafrechtelijke gegevens van een vreemdeling. In eisers geval heeft verweerder geen strafrechtelijke gegevens aan de Surinaamse autoriteiten verstrekt omdat de Surinaamse autoriteiten daar niet om hebben gevraagd.
Suriname heeft medio november 2009 een noodpaspoort afgegeven aan een vreemdeling met criminele antecedenten (onder andere overtreding Opiumwet en als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl hij weet dat hij ongewenst is verklaard). De nationaliteitsverklaring was in dit geval medio augustus 2009 afgegeven. Tevens is er een vijftal voorbeelden van vreemdelingen met criminele antecedenten (onder andere overtreding Opiumwet, Wet Wapens en Munitie, Wetboek van Strafrecht: schuldheling, witwassen, mishandeling, illegaal verblijf en diefstal) bij wie er na vaststelling van de Surinaamse autoriteit (nog) geen noodpaspoort is verstrekt.
5. Bij faxbericht van 1 oktober 2010 heeft eiser hierop gereageerd en aangevoerd dat eiser, in lijn van het antwoord van verweerder, binnen gemiddeld 77 dagen na de presentatie in persoon (16 juni 2010) een noodpaspoort zou moeten worden verstrekt. Inmiddels zijn er in het geval van eiser meer dan 77 dagen verstreken, terwijl een andere vreemdeling, de heer [naam 1], die op dezelfde dag als eiser is gepresenteerd, binnen twee weken na de presentatie in persoon een noodpaspoort is verstrekt. Eiser geeft vervolgens aan dat, in tegenstelling tot hetgeen verweerder bericht, de Surinaamse autoriteiten bij iedere presentatie specifiek naar het strafrechtelijk verleden van de vreemdelingen vragen. Eiser noemt hiertoe het voorbeeld van de heer [naam 2], geboren op [geboortedatum] 1981 (AWB 10/1286), aan wie tot op heden geen laisser passer (lp) is verstrekt. Zeer waarschijnlijk staan aan het verstrekken van een LP aan zowel de heer [naam 2] als eiser hun strafrechtelijke veroordelingen (de heer [naam 2] werd immers ook op 16 juni 2010 gepresenteerd) in de weg. Bovendien bericht eiser dat hij niet kan uitgaan van de juistheid van de door verweerder gegeven antwoorden nu bij de beantwoording van vraag 3 geen melding is gemaakt van de heer [naam 2] die is veroordeeld wegens moord en doodslag voor een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar. Tot slot berecht eiser dat de nieuwe werkwijze van Suriname inhoudt dat na de nationaliteitsbevestiging en presentatie in persoon een LP dient te worden verstrekt. De vreemdeling heeft op het verloop van het proces aldus geen invloed meer. Op grond van bovenstaande concludeert eiser dat er in onderhavige geval geen zicht op uitzetting is.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoor¬delen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
7. De rechtbank stelt vast dat ten behoeve van eiser op 4 juni 2010 een nationaliteitsverklaring is afgegeven. Tot op heden - er zijn sindsdien 124 dagen verstreken - heeft dit niet geleid tot het verstrekken van een noodpaspoort.
De rechtbank begrijpt uit verweerders antwoord van 30 september 2010 dat een van belang zijnde factor voor de lange duur kan zijn een late presentatie bij de Surinaamse autoriteiten. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak de presentatie 12 dagen na de nationaliteitsbevestiging heeft plaatsgevonden. Nu er na deze presentatie alweer meer dan 110 dagen zijn verstreken en verweerder geen inzicht heeft gegeven binnen welke termijn het nog gerechtvaardigd is te achten dat een noodpaspoort verstrekt kan worden - verweerder heeft volstaan met het verstrekken van een gemiddelde -, komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in eisers geval met ingang van heden nog langer sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn.
8. Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt met ingang van heden de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding eiser een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen.
10. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 oktober 2010 door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. van Baal, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: MvB
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open