ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7251

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/41038 VRONTN/CM
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vreemdelingenbewaring wegens gebrek aan vrees voor onttrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 december 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Chinese vreemdeling. De eiser was in bewaring gesteld met het oog op zijn uitzetting naar China, maar had zich altijd gehouden aan de meldplicht. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling zich niet had onttrokken aan de meldplicht en dat er geen vrees bestond dat hij zich zou onttrekken aan zijn uitzetting. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling eerder in vreemdelingenbewaring was gesteld, maar dat deze maatregel op dat moment niet gerechtvaardigd was, omdat er geen gewijzigde omstandigheden waren die de vreemdelingenbewaring rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring met ingang van 7 december 2010 en kende een schadevergoeding toe van € 955,00 aan de eiser. De rechtbank benadrukte dat indien een lichter middel, zoals de meldplicht, effectief is, er geen reden is om vreemdelingenbewaring toe te passen. De rechtbank concludeerde dat de vreemdelingenbewaring onrechtmatig was en dat de vrees van de verweerder voor onttrekking aan de uitzetting niet was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Almelo
regnr.: Awb 10/41038 VRONTN/CM
uitspraak van de enkelvoudige kamer
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[naam],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
van Chinese nationaliteit,
thans verblijvende in het detentiecentrum te Rotterdam,
[justitienummer],
eiser,
gemachtigde: mr. P.T. van Alkemade, advocaat te 's-Hertogenbosch;
tegen
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. C.L.W. Slycke-van Dort, ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
1. Procesverloop
Op 23 november 2010 is eiser met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld (op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 26 november 2010 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep strekt mede tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 december 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank laten weten niet bij de zitting aanwezig te zijn.
2. Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser is van mening dat er geen zicht op uitzetting naar China is. Als dat uitzicht er wel is dan zou verweerder moeten kiezen voor een lichtere maatregel dan vreemdelingenbewaring.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3. Overwegingen
De rechtbank is van oordeel dat er zicht op uitzetting naar China bestaat, omdat er door de Chinese autoriteiten in 2010 LP’s zijn afgegeven. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Raad van State van 9 augustus 2010 (LJN BN 4049). Het primaire standpunt van eiser kan dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd zijn.
Eiser heeft gesteld dat hij zich tot zijn inbewaringstelling heeft gehouden aan de meldplicht en dat er geen wijzigingen zijn opgetreden die de vreemdelingenbewaring rechtvaardigen.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen de volgende feiten niet ter discussie staan en derhalve als vaststaand moeten worden beschouwd.
- eiser wil niet terug naar China en heeft dit ook nimmer gewild.
- eiser heeft zich gehouden aan zijn meldplicht.
- eiser is eerder, namelijk op 3 juli 2008, in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank heeft deze bewaring op 23 september 2008 opgeheven vanwege het ontbreken van zicht op uitzetting.
- eisers asielaanvraag van 3 maart 2009 is afgewezen en na de uitspraak van de rechtbank, van 28 juli 2010 is eiser uitgeprocedeerd.
- de LP-aanvraag van eiser is op 29 september 2010 ingediend bij de Chinese autoriteiten.
- de M 119 Dossier vreemdelingenbewaring vermeldt;
“23-11-2010 Volgens regievoerder zijn er toezeggingen door Chinese amb gedaan dat er weer een aantal lp wordt afgegeven voor illegale chinezen waardoor er wel zicht op uitzetting zou zijn.
Draaiboek gemaakt voor st houding tijdens mpl op 23-11-2010. Afwachten of be zich nog komt melden. Signalering in mpl gemaakt.
23-11-2010 be kwam zich netjes melden bij mpl en is st gehouden en zal in politiebureau Den Bosch ibs worden gesteld. Volgens Hc balie is er zicht op uitzetting ivm afgifte 17 lp vorig jaar door Chinese amb. Mpl beëindigd. Geen dossier of doc aanwezig.”
De rechtbank overweegt dat indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid de vreemdelingenbewaring vordert, deze maatregel kan worden opgelegd. Deze ultieme remedie kan worden toegepast om te voorkomen dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken. Indien de vrees van onttrekking niet bestaat, kan een vreemdeling dus niet in de vreemdelingenbewaring worden gesteld.
De rechtbank kan uit de hiervoor geciteerde tekst uit de M 119 niet anders concluderen dan dat het zicht op uitzetting de reden is geweest om eiser in vreemdelingenbewaring te stellen. Andere redenen lijken er niet te kunnen zijn, omdat er “geen dossier of doc aanwezig” was. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven dat er sprake is van vrees van onttrekking. Eiser heeft zich ondanks een eerdere inbewaringstelling, de uitspraak van de rechtbank over zijn asielaanvraag en de ingediende LP-aanvraag gehouden aan zijn meldplicht, zodat het standpunt van verweerder dat hij vreest dat eiser zich zal ontrekken aan zijn uitzetting onbegrijpelijk is.
Vast staat dat eiser zich heeft gehouden aan de opgelegde meldplicht. Deze meldplicht is dus een bewezen effectief lichter middel dan vreemdelingenbewaring. Verweerder is van mening dat een lichter middel niet is geïndiceerd omdat de gronden van de vreemdelingenbewaring niet zijn betwist en eiser niet terug wil naar China.
De rechtbank is van oordeel dat indien een lichter middel bewezen effectief is, er een reden, dus een gewijzigde omstandigheid, moet zijn om het uiterste middel van vreemdelingenbewaring toe te passen. Verweerder heeft geen wijziging van omstandigheden aangedragen die de vreemdelingenbewaring rechtvaardigen.
Uit bovenstaande volgt dat verweerder had moeten volstaan met het continueren van de opgelegde meldplicht en dat daarom de vreemdelingenbewaring van meet af aan onrechtmatig is. Verweerders vrees dat eiser zich zou onttrekken aan zijn uitzetting is nergens op gestoeld en daarom onbegrijpelijk en onterecht. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren wegens schending van artikel 59 Vw 2000.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem een schadevergoeding toe te kennen van € 955,00 (3 x € 105 en 8 x € 80).
Ondanks de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank geen aan¬leiding verweerder te veroorde¬len tot vergoeding van de door de eiser gemaakte proceskosten, omdat de gemachtigde van eiser -zonder mededeling aan eiser en in strijd met diens wens- niet ter zitting is verschenen.
4. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van 7 december 2010;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent toe een bedrag van € 955,00.
Aldus gedaan door mr. B.T.C. Jordaans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Akfidan-Turan, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: