ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7175

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/29605, 10/20201
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige conform Turks associatiebesluit

In deze zaak heeft eiser, van Turkse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'arbeid als zelfstandige conform Turks associatiebesluit'. Eiser had eerder een aanvraag gedaan voor een eenmanszaak, maar nu verzoekt hij als vennoot van een vennootschap onder firma (VOF). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere aanvraag was afgewezen en dat het bezwaar hiertegen ongegrond was verklaard. Eiser heeft op 19 januari 2010 een nieuwe aanvraag ingediend, die door verweerder als een herhaalde aanvraag werd beschouwd. Verweerder stelde dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de aanvraag rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat verweerder eiser niet de gelegenheid had geboden om een ondernemingsplan over te leggen, wat noodzakelijk was om te beoordelen of er sprake was van een andere onderneming. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht vergoeden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het belang daarvan was komen te vervallen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 29605 (beroep)
AWB 10 / 20201 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 24 november 2010
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Turkse nationaliteit,
eiser/verzoeker,
verder te noemen eiser,
gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat te Wassenaar,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.J. Tromp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 19 januari 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “arbeid als zelfstandige conform Turks associatiebesluit”. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 28 mei 2010 afgewezen. Verweerder heeft het hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 27 juli 2010 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 23 augustus 2010 beroep ingesteld.
1.2 Eiser heeft op 7 juni 2010 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2010. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser heeft op 2 juli 2009 een aanvraag ingediend met het doel “arbeid als zelfstandige”. Bij besluit van 26 oktober 2009 is de aanvraag afgewezen. Op 28 oktober 2009 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 16 november 2009 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats is de voorlopige voorziening afgewezen. Bij besluit van 13 januari 2010 is het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend.
2.2 Verweerder heeft zich op de volgende standpunten gesteld. De aanvraag van 19 januari 2010 is opgevat als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Dat verweerder de vraag of sprake is van ‘wezenlijk Nederlands economisch belang’ beantwoordt aan de hand van een advies van de minister van Economische Zaken gebaseerd op een puntensysteem, is niet in strijd met de standstill-bepaling van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij richtlijn 64/732/EEG (hierna: Aanvullend Protocol).
2.3 Eiser heeft in beroep allereerst naar voren gebracht dat geen sprake kan zijn van een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 Awb, nu eiser als vennoot is toegetreden tot een vennootschap onder firma (VOF), welk bedrijf niets van doen heeft met het eenmansbedrijf op grond waarvan hij eerder een verblijfsvergunning met als beperking ‘arbeid als zelfstandige’ heeft aangevraagd.
2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en de toelichting ter zitting op het standpunt gesteld dat, nu het adres, het telefoonnummer en de werkzaamheden van de VOF dezelfde zijn als die van de eenmanszaak, er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het feit dat de rechtsvorm van de onderneming is gewijzigd, is onvoldoende voor de conclusie dat het gaat om een relevante wijziging van situatie. Bovendien is er geen ondernemingsplan overgelegd.
2.5 Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager ingevolge artikel 4:6, eerste lid, Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan ingevolge artikel 4:6, tweede lid, Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.6 De rechtbank dient allereerst vast te stellen of er in het onderhavige geval sprake is van een materieel vergelijkbaar besluit ten opzichte van het eerdere afwijzende besluit. Daartoe is het volgende van belang. Eiser heeft een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 19 januari 2010 overgelegd, waaruit blijkt dat hij op 14 november 2009 als vennoot is toegetreden tot een VOF die sinds 1 januari 2008 wordt gedreven. Voorts blijkt uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 6 mei 2009, overgelegd bij de eerdere aanvraag, dat de eenmanszaak van eiser wordt gedreven sinds 6 mei 2009. Eiser heeft bij de onderhavige aanvraag verder aangegeven dat zijn eenmanszaak zal blijven bestaan. Dat, zoals verweerder hier tegenin heeft gebracht, beide ondernemingen op hetzelfde adres zijn gevestigd en hetzelfde telefoonnummer hebben, is op zichzelf genomen onvoldoende voor de conclusie dat materieel sprake is van dezelfde onderneming. De gemachtigde van verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ter zitting terecht aangevoerd dat het aan eiser is aan te tonen dat het om twee verschillende ondernemingen gaat. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder eiser echter in de gelegenheid moeten stellen (alsnog) een ondernemingsplan over te leggen. Nu verweerder dit heeft nagelaten kan niet worden beoordeeld of sprake is van dezelfde dan wel een andere onderneming, zodat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid en voldoende gemotiveerd tot stand is gekomen.
2.7 Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Algemene wet bestuursrecht.
2.8 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.9 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
2.10 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder opdragen het betaalde griffierecht te vergoeden.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.11 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.12 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.13 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
2.14 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 437,- te betalen aan eiser in verband met het beroep;
3.5 draagt verweerder op € 150,- aan eiser te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het beroep.
De voorzieningenrechter:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 437,- te betalen aan eiser in verband met het verzoek;
3.8 draagt verweerder op € 150,- aan eiser te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het verzoek.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J. de Baat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2010.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.