ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7172

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/29610, 10/29611
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van EU-recht en bewijs van verblijf in Duitsland

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 november 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Indiase nationaliteit, en de minister voor Immigratie en Asiel. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar huwelijk met een Nederlandse referent, waarbij zij stelde dat zij rechtmatig verblijf had in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat, ondanks dat eiseres enkele randvoorwaarden voor verblijf in Duitsland had aangetoond, zoals een huurcontract en verblijfsdocumenten, verweerder terecht had geconcludeerd dat het daadwerkelijke verblijf van eiseres en referent niet voldoende was aangetoond. De rechtbank wees op het ontbreken van objectief verifieerbare bewijsstukken, zoals telefoonrekeningen en bewijs van gezamenlijke reizen, en concludeerde dat de overgelegde documenten niet voldoende waren om het verblijf in Duitsland te onderbouwen. Eiseres had ook aangevoerd dat de afwijzing van haar aanvraag onterecht was, maar de rechtbank volgde de redenering van verweerder dat er geen bewijs was van langdurig verblijf in Duitsland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het belang van het verzoek was komen te vervallen. De uitspraak werd gedaan door mr. B.M.A. Bataille, rechter en tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.J. de Baat, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 29610 (beroep)
AWB 10 / 29611 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 24 november 2010
in de zaak van:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Indiase nationaliteit,
eiseres/verzoekster,
verder te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.J. Tromp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 4 februari 2010 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan (de rechtbank leest: EU-onderdaan) blijkt. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 12 februari 2010 afgewezen en het hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 29 juli 2010 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 23 augustus 2010 beroep ingesteld.
1.2 Eiseres heeft op 23 augustus 2010 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2010. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Op grond van de stukken van de zaak en de zitting staat het volgende vast. Eiseres is getrouwd met [referent], verder te noemen referent. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op de volgende gronden. Eiseres kan geen rechten ontlenen aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag, thans het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (EU-verdrag), omdat met de door eiseres overgelegde stukken het daadwerkelijke verblijf van eiseres en referent tussen juni 2008 en december 2009 in Duitsland niet genoegzaam is aangetoond. Tevens is niet gebleken van een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.3 Eiseres heeft hier in beroep allereerst tegen aangevoerd dat zij niet begrijpt waarom de overgelegde stukken niet bewijzen dat zij en referent in Duitsland hebben samengewoond. De meeste bewijzen zijn objectief verifieerbaar.
2.4 Verweerder heeft zijn beslissing gebaseerd op jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (HvJEG, 7 juli 1992, Surinder Singh), waaruit kan worden afgeleid dat een lidstaat verblijf moet toestaan aan het familie- of gezinslid - ongeacht diens nationaliteit - van een eigen onderdaan die met dit familie- of gezinslid in een andere lidstaat op grond van het EG-Verdrag heeft verbleven en die zich daarna weer vestigt in eigen land. Hoewel eiseres volgens verweerder heeft aangetoond dat zij en haar partner in [plaatsnaam] ingeschreven hebben gestaan, een Duits verblijfsdocument hadden en een huurcontract, is van daadwerkelijk verblijf niet gebleken, nu bijvoorbeeld geen (telefoon)rekeningen of bewijzen van betalingen zijn overgelegd. Aan de overgelegde getuigenverklaringen en reclamefolders kan niet het gewenste belang worden gehecht, aldus verweerder.
2.5 De rechtbank is van oordeel dat verweerder, ondanks dat eiseres bewijs heeft geleverd van een aantal randvoorwaarden voor verblijf in Duitsland, zoals de huur van een woning, verblijfsdocumenten en inschrijving in de gemeente [plaatsnaam], aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat het daadwerkelijk verblijf van eiseres en referent niet is aangetoond. In het dossier bevinden zich een berekeningsformulier op naam van eiseres van 12 augustus 2009, waaruit blijkt dat zij van het ziekenfonds Bundesknappschaf West een contante betaling van 200,= euro heeft ontvangen, en haar aanmelding bij de sociale verzekering van gelijke datum. Voorts heeft eiseres een loonbelastingkaart van referent overgelegd van 20 september 2008, waarop behalve gegevens van referent en de gemeente [plaatsnaam] niets staat ingevuld. De rechtbank overweegt dat verweerder uit deze documenten niet heeft hoeven afleiden dat eiseres en referent samen hebben verbleven in Duitsland. Evenmin heeft verweerder tot deze conclusie hoeven komen op grond van overgelegd reclamedrukwerk. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de verklaring van de eigenaren van een pizzeria, inhoudende dat eiseres en referent vaak pizza kwamen eten, niet tot die conclusie leidt, reeds omdat niet blijkt dat deze informatie objectief en verifieerbaar is. Hoewel referent tijdens de hoorzitting van 17 juni 2010 heeft aangegeven nog nadere bewijsstukken te zullen overleggen, zoals (telefoon)rekeningen, zijn in het dossier geen documenten aanwezig waaruit verweerder het daadwerkelijk verblijf van eiseres en referent in Duitsland heeft hoeven afleiden. Tot slot heeft de gemachtigde van eiseres tijdens de hoorzitting gesteld dat bewijzen zijn overgelegd van reizen van eiseres en referent van Duitsland naar Zweden en India. De rechtbank stelt vast dat van dergelijke reizen uit het dossier niet blijkt.
2.6 Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hetgeen is overwogen in het bestreden besluit met betrekking tot de werkzaamheden van referent onjuist is geïnterpreteerd. Referent werkt voor een in Nederland gevestigd bedrijf. Het was de bedoeling van referent om contacten met Duitse afnemers uit te breiden, onderzoek te doen naar de mogelijkheid van uitbreiding van het marktaandeel en onderzoek in te stellen voor het opzetten van een productiebedrijf in Duitsland. Dat de economische crisis deze plannen heeft gedwarsboomd, waardoor eiseres en referent zich genoodzaakt achtten terug te keren naar Nederland, kan niet als argument worden gebruikt om het gevraagde document te weigeren, aldus eiseres.
2.7 De rechtbank overweegt dat ook dit betoog faalt. Verweerder heeft eiseres niet tegengeworpen dat zij vanwege de economische crisis met referent is teruggekeerd naar Nederland. Verweerder heeft daarentegen overwogen dat niet is gebleken dat referent daadwerkelijk langdurig verblijf in Duitsland heeft beoogd, nu hij zich niet heeft uitgeschreven uit de GBA. Verder heeft referent geen bewijs overgelegd van zijn reizen tussen Nederland en Duitsland, en ook niet van het overdragen van zijn werkzaamheden in Nederland aan een collega, aldus verweerder.
2.8 Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
2.9 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.10 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.11 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.12 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J. de Baat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2010.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.