ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7155

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 31330
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1983 en van Afghaanse nationaliteit, en de minister van Justitie. De eiser stelde dat de verweerder, in strijd met artikel 3.114, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, het voornemen in de asielprocedure niet tijdig had uitgereikt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, ongeacht de vraag of artikel 3.114, eerste lid, is geschonden, er geen wettelijke basis is die een aan verweerder toerekenbare overschrijding van de termijn in dat artikel tot onrechtmatigheid van de bewaring leidt. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De zitting vond plaats op dezelfde datum als de uitspraak, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. drs. A. Hol, advocaat te Haarlem. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. De rechtbank benadrukte dat ingevolge artikel 59 lid 4 van de Vreemdelingenwet 2000 vreemdelingenbewaring vier tot zes weken mag duren. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen andere gronden had aangevoerd die de onrechtmatigheid van de voortduring van de inbewaringstelling konden onderbouwen.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, wat betekent dat de beslissing van de rechtbank definitief is. De uitspraak is opgemaakt in een proces-verbaal, dat op 15 december 2010 is verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10 / 31330
V-nr: [X]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 september 2010
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1983, van gestelde Afghaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. drs. A. Hol, advocaat te Haarlem
en:
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2010. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Motivering
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser aldus dat het voortduren van de maatregel onrechtmatig is vanaf het moment dat de termijn genoemd in art. 3.114 lid 1 van het Vb 2000 door verweerder is overschreden, omdat deze overschrijding aan verweerder toerekenbaar is.
De rechtbank stelt vast dat ingevolge artikel 59 lid 4 van de Vw 2000 vreemdelingenbewaring krachtens art. 59 lid 1 sub b van de Vw 2000 vier tot zes weken mag duren.
Daargelaten de vraag of in eisers asielzaak in strijd met artikel 3.114 is gehandeld, volgt naar het oordeel van de rechtbank noch uit de wet noch anderszins dat een aan verweerder toerekenbare overschrijding van de in artikel 3.114, lid 1, van het Vb 2000 genoemde termijn tot onrechtmatigheid van de bewaring moet leiden.
Eiser heeft geen andere gronden aangevoerd die de onrechtmatigheid van de voortduring van de inbewaringstelling zouden onderbouwen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. C.E. van Diepen mr. R.H.G. Odink
griffier rechter
afschrift verzonden op:
Conc.: LvD
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.