ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7155
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.E. van Diepen
- R.H.G. Odink
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring in asielprocedure
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 22 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1983 en van Afghaanse nationaliteit, en de minister van Justitie. De eiser stelde dat de verweerder, in strijd met artikel 3.114, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, het voornemen in de asielprocedure niet tijdig had uitgereikt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, ongeacht de vraag of artikel 3.114, eerste lid, is geschonden, er geen wettelijke basis is die een aan verweerder toerekenbare overschrijding van de termijn in dat artikel tot onrechtmatigheid van de bewaring leidt. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.
De zitting vond plaats op dezelfde datum als de uitspraak, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. drs. A. Hol, advocaat te Haarlem. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. P.E.G. Heijdanus Meershoek, werkzaam bij de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. De rechtbank benadrukte dat ingevolge artikel 59 lid 4 van de Vreemdelingenwet 2000 vreemdelingenbewaring vier tot zes weken mag duren. De rechtbank concludeerde dat de eiser geen andere gronden had aangevoerd die de onrechtmatigheid van de voortduring van de inbewaringstelling konden onderbouwen.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, wat betekent dat de beslissing van de rechtbank definitief is. De uitspraak is opgemaakt in een proces-verbaal, dat op 15 december 2010 is verzonden.