ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7153

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/11779
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de mvv-aanvraag en de vraag naar belang bij inhoudelijke beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 september 2010 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aanvraag van eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiser had een mvv aangevraagd met als doel verblijf bij zijn Nederlandse echtgenote. De aanvraag werd op 16 december 2009 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 3 maart 2010 ongegrond verklaard, waarna eiser op 29 maart 2010 beroep aantekende bij de rechtbank.

Tijdens de procedure heeft eiser een nieuwe mvv-aanvraag ingediend, die inmiddels was ingewilligd. De rechtbank moest beoordelen of er nog belang was bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, nu eiser al een nieuwe mvv had verkregen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet in een materieel gunstiger positie kon raken door een inhoudelijke beoordeling van de zaak, aangezien hij al een mvv had verkregen. Een eventueel oordeel dat verweerder ten onrechte geen mvv had verstrekt, zou niet leiden tot een verblijfsvergunning met een eerdere datum.

De rechtbank concludeerde dat eiser geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Tevens werd overwogen dat de aanvrager bij iedere mvv-aanvraag leges dient te voldoen, ongeacht de afloop van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de keuze van eiser om een nieuwe aanvraag in te dienen tijdens de lopende procedure geen invloed had op het oordeel in de huidige procedure. De uitspraak werd gedaan door rechter R.H.G. Odink, in aanwezigheid van griffier H.A. de Graaf, en werd openbaar uitgesproken op 28 september 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/11779
V-nr: [X]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1978, van Marokkaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. S. Wierink, advocaat te Amsterdam
en:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.L.W. Schwartz, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 19 november 2009 tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) met als doel: “verblijf bij Nederlandse echtgenote” afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar van
12 januari 2010 is bij besluit van 3 maart 2010 ongegrond verklaard. Op 29 maart 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2010. Eiser is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat eiser hangende het beroep in de onderhavige procedure een nieuwe mvv-aanvraag ‘verblijf bij Nederlandse echtgenote’ heeft ingediend. Deze aanvraag is inmiddels ingewilligd.
2. De rechtbank ziet zich daarom ten eerste gesteld voor de vraag of partijen nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
3. Eiser heeft gesteld dat hij nog belang heeft bij een oordeel in deze procedure. Hij heeft naar voren gebracht dat hij een rechterlijk oordeel wenst over het bestreden besluit, dat volgens hem in strijd met het gemeenschapsrecht is genomen. Zijn belang is voorts gelegen in een eerdere ingangsdatum. Indien verweerder eiser immers eerder de mvv had verleend, had eiser eerder in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning en was de scheiding tussen eiser en zijn echtgenote korter geweest. Daarnaast zijn ten onrechte legeskosten voldaan voor de nieuwe mvv-aanvraag en dient verweerder veroordeeld te worden in de proceskosten.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Het is vaste rechtspraak dat een belanghebbende slechts in rechte kan opkomen tegen een besluit, indien hij daardoor in een materieel gunstiger positie kan geraken.
6. De rechtbank overweegt dat eiser niet in een materieel gunstiger positie kan raken door een inhoudelijke beoordeling van deze zaak. Aan eiser is immers thans al een mvv met hetzelfde verblijfsdoel verleend. Een eventueel oordeel dat verweerder in de onderhavige zaak ten onrechte geen mvv heeft verstrekt, maakt, gelijk eiser ter zitting heeft erkend, voorts niet dat aan eiser een verblijfsvergunning met een eerdere datum verstrekt kan worden.
7. Ten aanzien van de betaalde leges overweegt de rechtbank als volgt.
Bij iedere mvv-aanvraag dient de aanvrager leges te voldoen, onafhankelijk van de positieve dan wel negatieve afloop van de procedure. Zoals de rechtbank eiser begrijpt is de schade die eiser heeft opgelopen gelegen in het feit dat hij twee keer leges heeft betaald, terwijl indien verweerder gelijk het juiste besluit had genomen in de huidige procedure, de betaling van het tweede legesbedrag achterwege had kunnen blijven.
De rechtbank overweegt dat het de keuze van eiser is geweest om een nieuwe aanvraag in te dienen hangende de onderhavige procedure. De eventuele schade als gevolg van die tweede procedure, kan geen belang zijn bij het oordeel in de huidige procedure.
8. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) meerdere keren heeft overwogen, geeft de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 1997, H01.96.0476, JB 1997/46). Artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt niet de eis dat de partij die in de proceskosten wordt veroordeeld in het ongelijk is gesteld. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van het bestreden besluit, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9. De rechtbank concludeert gezien het vorenstaande dat eiser geen belang meer heeft bij een oordeel in deze procedure. Het beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
10. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. H.A. de Graaf, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2010.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: AG
Coll.: AR
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.