Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1958, van Surinaamse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.S. Mol, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Op 8 februari 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a (of: b), van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 12 augustus 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 25 augustus 2010. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om uiterlijk 1 september 2010 om 17:00 uur nadere informatie te verschaffen. Bij faxbericht van 1 september 2010 heeft verweerder om uitstel verzocht tot 3 september om 17:00 uur, welk uitstel de rechtbank heeft verleend. Op 3 september 2010 heeft verweerder nadere inlichtingen verstrekt. Bij faxbericht van eveneens 3 september 2010 heeft eiser op verweerders inlichtingen gereageerd. Beide partijen hebben toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op 9 september 2010 gesloten.
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser meent dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat. Eiser is op 14 juli 2010 in persoon gepresenteerd nadat op 4 juni 2010 een nationaliteitsverklaring was afgegeven. De consul deelde mede dat er binnen 14 dagen uitsluitsel zou zijn over de afgifte van een noodpaspoort. Inmiddels is meer dan een maand verstreken zonder dat er een reactie uit Paramaribo is gekomen. Eiser heeft in een eerder stadium een officieel document van het Centraal Bureau Burgerzaken (CBB) overgelegd waaruit precies blijkt wie hij is. Het zou eenvoudig moeten zijn om voor eiser een noodpaspoort af te geven. Ook is het bevreemdend dat de Surinaamse autoriteiten een overzicht wensen van eisers criminele antecedenten alvorens er beslist wordt over afgifte van een noodpaspoort. Het lijkt er op dat er nog altijd sprake is van diplomatieke problemen tussen Suriname en Nederland. Nu er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is een belangenafweging niet aan de orde. Indien de rechtbank hier anders over oordeelt dan stelt eiser dat hij het onderzoek niet heeft gefrustreerd. Eiser heeft niet bewust documenten achtergehouden en wil graag terug naar Suriname. Eiser heeft via zijn zus geprobeerd aan documenten te komen en wil wel contact met de IOM. Uit de vertrekgesprekken blijkt echter dat de IOM moeilijk toestemming krijgt voor vertrek als iemand criminele antecedenten heeft.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder heeft geen aanwijzingen voor eisers stelling dat er sprake is van diplomatieke problemen tussen Suriname en Nederland. De gemachtigde van verweerder heeft begrepen dat er meerdere noodpaspoorten zijn afgegeven. Het is de gemachtigde van verweerder niet bekend of zich hierbij personen met criminele antecedenten bevonden. Uit de voortgangsrapportage blijkt ook dat er overleg op hoog niveau plaatsvindt. Aanvragen voor een noodpaspoort worden doorgestuurd naar Paramaribo. Daar wordt onderzoek naar de inschrijving in het CBB gedaan. Wanneer de nationaliteit wordt bevestigd vindt een presentatie in persoon bij het Consulaat Generaal (CG) in Nederland plaats. Daarna wordt de aanvraag teruggekoppeld met Paramaribo. De consul in Nederland is niet zelfstandig bevoegd om paspoorten te verlengen, maar wil de vreemdeling waarschijnlijk eerst in persoon zien. In het onderhavige geval is er nog geen reactie uit Paramaribo ontvangen, maar verweerder verwacht op korte termijn antwoord. Het is gebruikelijk dat de consul verzoekt om een overzicht van eisers criminele antecedenten. Het is de gemachtigde van verweerder niet bekend of aan personen met criminele antecedenten ook noodpaspoorten zijn verstrekt. Bij een volgend rappel zal deze zaak weer worden besproken. Zicht op uitzetting is dan ook aanwezig. De belangenafweging dient in het voordeel van verweerder uit te vallen. Eiser is ongewenst verklaard en heeft zware criminele antecedenten. Eiser heeft voorts het onderzoek gefrustreerd door gebruik te maken van een alias.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht antwoord te geven op de volgende vragen:
“1. Ter zitting heeft u de werkwijze met betrekking tot lp-aanvragen als volgt toegelicht: de lp-afdeling van verweerder stuurt de lp-aanvraag naar het Surinaamse CG in Nederland. Het CG stuurt de aanvraag door naar het CBB te Suriname. Indien het CBB de Surinaamse nationaliteit van de vreemdeling bevestigt, vindt bij het CG een presentatie in persoon van de vreemdeling plaats. Vervolgens wordt een noodpaspoort verstrekt. Kunt u deze werkwijze bevestigen? Is er anderszins relevante informatie met betrekking tot de werkwijze?
2. Wat is het doel van de presentatie in persoon bij het CG in Nederland? Wat wordt, bovenop de bevestiging van de Surinaamse nationaliteit, door de Surinaamse autoriteiten nader onderzocht?
3. Waarom heeft het CG gevraagd naar de criminele antecedenten van eiser. Is deze informatie van belang voor de vraag of een noodpaspoort wordt verstrekt?
4. Hoeveel nationaliteitsbevestigingen zijn er geweest sinds de invoering van de nieuwe werkwijze en in hoeveel gevallen heeft dit geleid tot de afgifte van een noodpaspoort? Binnen welke termijn, na ontvangst van de nationaliteitsbevestiging, werden deze noodpaspoorten verstrekt?
5. Waren er onder de nationaliteitsbevestigingen die hebben geresulteerd in de afgifte van een noodpaspoort personen met criminele antecedenten en zo ja om welke delicten gaat het en welke straffen waren hiervoor opgelegd (graag per individuele casus uiteenzetten).
6. Zijn er in de groep vreemdelingen waarvan wel de Surinaamse nationaliteit is bevestigd maar waarvoor (nog) geen noodpaspoort is afgegeven personen met criminele antecedenten? Zo ja, om welke delicten gaat het en welke straffen zijn daarbij opgelegd (graag per individuele casus uiteenzetten)? Wanneer is bij deze groep personen de nationaliteitsbevestiging ontvangen (graag eveneens per individuele casus aangeven).
7. Is bij verweerder bekend of uitschrijving uit het CBB of een verblijf buiten Suriname langer dan 20 jaar een van belang zijnde factor is voor de afgifte van een noodpaspoort?
8. Wordt door verweerder bijgehouden of iemand langer dan 20 jaar geleden uit Suriname is vertrokken en/of is uitgeschreven uit het CBB? Als ja, kunt u aangeven of er onder de groep van wie de Surinaamse nationaliteit is bevestigd vreemdelingen zijn die aan een van deze twee criteria voldoen? Als ja, is aan hen een noodpaspoort verstrekt?
9. Zijn er anderszins factoren die van belang zijn bij de vraag of er zicht op uitzetting bestaat ten aanzien van vreemdelingen van wie de Surinaamse nationaliteit is bevestigd en die over criminele antecedenten beschikken?”
4. Bij faxbericht van 3 september 2010 heeft verweerder deze vragen als volgt beantwoord:
“1. DT&V dient een aanvraag voor een noodpaspoort in bij het Surinaamse CG. De aanvraag wordt door het CG doorgestuurd naar het CBB in Suriname. Dit bureau onderzoekt of de vreemdeling voor wie een aanvraag is ingediend voorkomt in het register van het CBB. Als dat zo is, wordt een presentatie georganiseerd op het CG met als doel een noodpaspoort te verkrijgen.
2. Het doel van een presentatie in persoon is de verkrijging van een noodpaspoort, alsmede om vast te stellen of de Surinaamse autoriteiten voorwaarden stellen met betrekking tot de feitelijke terugkeer en dergelijke.
3. Het CG acht deze informatie van belang in het kader van openbare orde- en nationale veiligheidsaspecten en heeft derhalve het verstrekken van strafrechtelijke informatie als voorwaarde gesteld voor de afgifte van een noodpaspoort.
4. Sinds de invoering van de nieuwe werkwijze, welke medio april 2009 is ingegaan, zijn er bijna honderd nationaliteitsbevestigingen verstrekt door de Surinaamse autoriteiten. Bij bijna honderd nationaliteitsbevestigingen heeft DT&V tot eind augustus 2010 bijna vijftig noodpaspoorten verkregen. De concrete termijn tussen de ontvangst van de nationaliteitsbevestiging en het ontvangen van de noodpaspoorten wordt niet in het systeem van de DT&V geregistreerd.
5. De DT&V registreert criminele antecedenten niet in zijn systeem. Om deze vraag adequaat te kunnen beantwoorden, dient op dossierniveau onderzoek te worden verricht. Aangezien het om bijna honderd zaken gaat waarbij nationaliteitsbevestigingen zijn verstrekt, zal een onderzoek op dossierniveau aanzienlijk meer tijd vergen.
6. Ook hier geldt dat op dossierniveau onderzoek verricht moet worden, hetgeen meer tijd zal vergen.
7. Van belang is of met betrekking tot de vreemdeling voor wie de aanvraag is ingediend een mutatie in het register van het CBB wordt gevonden, waaruit blijkt dat betrokkene de Surinaamse nationaliteit heeft.
8. Nee, dit wordt niet bijgehouden. Zoals hierboven vermeld, wordt door de Surinaamse autoriteiten alleen nagegaan of van betrokkene een mutatie in het register van het CBB bekend is.
9. Voor zover dit bij de DT&V bekend is, is dat niet het geval.”
5. Bij faxbericht van eveneens 3 september 2010 heeft eiser hierop gereageerd en aangevoerd dat het antwoord van verweerder dat het CG van Suriname de informatie omtrent criminele antecedenten van belang acht in het kader van openbare orde- en nationale veiligheidsaspecten, te vaag is. Onduidelijk is hoe deze openbare orde- en nationale veiligheidsaspecten nader zijn omschreven. Onduidelijk is of het soort delict, de opgelegde straf een rol speelt en wat de consequentie is indien de autoriteiten tot de conclusie komen dat openbare orde- en nationale veiligheidsaspecten in het spel zijn. Eiser meent dat de voorwaarde van het verstrekken van justitiële documentatie vrij recent is ingevoerd door de Surinaamse autoriteiten. Het heeft er de schijn van dat de Surinaamse autoriteiten de afgifte van een noodpaspoort nu laten afhangen van het wel of niet hebben van criminele antecedenten. Eiser vraagt zich af wanneer deze voorwaarde is gesteld en waarom in zijn specifieke geval naar criminele antecedenten gevraagd is of dat het zo is dat de Surinaamse autoriteiten van alle onderdanen voor wie een noodpaspoort wordt gevraagd een uitdraai wensen uit het Justitieel Documentatieregister. Eiser acht het voorts bevreemdend dat verweerder geen antwoord kan geven op de vraag of er noodpaspoorten zijn verstrekt aan personen met criminele antecedenten nu verweerder vaak voorafgaand aan zittingen een uittreksel met daarin de justitiële documentatie verzendt. Eiser meent dat verweerder voldoende tijd heeft gekregen om deze vraag te beantwoorden. Nu dit niet is gebeurd meent eiser dat kennelijk aan Surinaamse onderdanen met criminele antecedenten geen noodpaspoorten worden verstrekt. Ten aanzien van uitschrijving of verblijf buiten Suriname van langer dan twintig jaar merkt eiser op dat het een verklaring omtrent uitschrijving heeft overgelegd. Deze verklaring is door de autoriteiten zelf afgegeven en het zou eenvoudig moeten zijn eiser terug te vinden in het bevolkingsregister. Nu dit niet is gebeurd is het mogelijk dat de Surinaamse autoriteiten weigeren of terughoudend zijn in het verstrekken van noodpaspoorten aan onderdanen die reeds lange tijd weg zijn uit Suriname. Eiser meent dat verweerder niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht nu verweerder niet op alle vragen antwoord heeft gegeven en verzoekt de rechtbank de gevolgtrekkingen te maken die haar geraden voorkomen.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoor¬delen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
7.1 Uit de beantwoording van de gestelde vragen door verweerder leidt de rechtbank af dat een nationaliteitsbevestiging door de Surinaamse autoriteiten betekent dat er geen twijfel meer bestaat omtrent de identiteit en nationaliteit van de betreffende vreemdeling. Bij de presentatie in persoon bij het CG gaat het vervolgens om de vraag onder welke voorwaarden de vreemdeling kan terugkeren naar Suriname. Tevens maakt de rechtbank uit de antwoorden van verweerder op dat voor het verstrekken van een noodpaspoort informatie omtrent eventuele criminele antecedenten van de vreemdeling door de Surinaamse autoriteiten kennelijk van belang wordt geacht.
7.2 Uit de beantwoording valt echter niet af te leiden op welke wijze de strafrechtelijke antecedenten een rol spelen bij de uiteindelijke verstrekking van een noodpaspoort. Evenmin heeft verweerder de rechtbank kunnen informeren hoeveel tijd er in het algemeen verstrijkt tussen de bevestiging van de nationaliteit en de verstrekking van een noodpaspoort.
7.3 De rechtbank acht de beantwoording van deze vragen echter wel van belang voor de onderhavige zaak, zeker nu op 4 juni 2010 de nationaliteit van eiser reeds is bevestigd en eiser op 14 juli 2010 in persoon is gepresenteerd.
8. De rechtbank stelt aldus vast dat verweerder de voor de beoordeling van de in de onderhavige zaak spelende vraag of er sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn, noodzakelijk geachte informatie niet heeft verstrekt. Verweerder heeft in zoverre dan ook niet aan zijn inlichtingenplicht voldaan. De rechtbank maakt hieruit de gevolgtrekking die haar geraden voorkomt en verklaart het beroep gegrond wegens schending van artikel 8:28 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:31 van de Awb. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring met ingang van 9 september 2010.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding eiser een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen.
10. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderd vierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 9 september 2010 door mr. R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van M.M.J. Mooijer, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op: 9 september 2010
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open